Home

Rechtbank Haarlem, 01-05-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1882 BH9322, 06/4902

Rechtbank Haarlem, 01-05-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:1882 BH9322, 06/4902

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
1 mei 2007
Datum publicatie
7 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BH9322
Zaaknummer
06/4902

Inhoudsindicatie

Bezwaar te laat ingediend. Eiser heeft niet zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht nadat hij alsnog kennis had genomen van de aanslag bezwaar aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4902

Uitspraakdatum: 1 mei 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 30 juni 2005 voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.865, aanslagnummer 0000.0000.0000

Eiser heeft bij brief van 29 september 2005, die door verweerder per fax op 3 oktober 2005 en per post op 6 oktober 2005 is ontvangen, tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 maart 2006 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft daartegen bij brief van 12 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 18 april 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2007 te Haarlem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen A.

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan aan de rechtbank en verweerder overgelegd. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser is gedurende het jaar 2002 in dienstbetrekking geweest bij stichting A te Q. Daarnaast was hij werkzaam bij B B.V. Naast zijn dienstbetrekkingen houdt eiser zich bezig met het maken van foto- en videoreportages. Op 18 februari 1998 had eiser zich door middel van een startersformulier als ondernemer aangemeld bij de belastingdienst. Volgens het startersformulier was de onderneming op 1 juli 1996 van start gegaan onder de naam “C”.

2.2. Eiser heeft bij brief van 29 april 2005, door verweerder op 11 mei 2005 ontvangen, voor het jaar 2003 een primaire en een secundaire aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan.

2.3. In de primaire aangifte was een bedrag ad negatief € 32.317 als winst uit onderneming opgenomen. Bij het vaststellen van de aanslag is afgeweken van de primaire aangifte, waarbij onder meer voormeld bedrag aan verlies niet in aanmerking is genomen.

Met dagtekening 30 juni 2005 heeft verweerder de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 vastgesteld, alsmede met dezelfde dagtekening de aanslag Waz 2003.

2.4. Verweerder heeft met dagtekening 30 juni 2005 een brief aan eiser gezonden met kenmerk 0000.000.000, inhoudende een mededeling inzake verrekening van voormelde aanslag met aanslagnummer 000.0000.000.

2.5. Tot de stukken behoort een faxbericht van 29 augustus 2005 van eiser aan verweerder, inhoudende onder meer de mededeling dat eiser tot dat tijdstip geen aanslag (2003) had ontvangen, alsmede de mededeling dat eiser omstreeks het einde van de eerste week van juli 2005 geprobeerd had verweerder te bellen en dat eiser, hoewel hij daarom had gevraagd, niet was teruggebeld.

2.6. Bij brief van 30 augustus 2005 heeft verweerder in reactie op het faxbericht van eiser aan hem de schermprints gezonden van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 en de aanslag premie WAZ 2003. Op deze schermprint is als dagtekening van de aanslagen 30 juni 2005 vermeld.

3. Geschil

In geschil is of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de in het geding zijnde aanslag. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord is in geschil of de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld.

4. Standpunt van de partijen

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben partijen, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:

Eiser:

Ik heb alleen de WAZ aanslag ontvangen. Ik vind het een foutief uitgangspunt van de belastingdienst dat ik ervan moest uitgaan dat er een aanslag zou kunnen komen voor de inkomstenbelasting.

Ik heb voor mijn vakantie een fax gestuurd. Als ik bezwaar of beroep wil aantekenen, moet ik een kopie van de beschikking overleggen. Met een schermprint kon ik niets doen, want ik moet een beschikking hebben op grond van de Awb. Ik heb daarom gevraagd.

Ik heb af en toe en probleem met de post, maar niet op het moment van het versturen van de aanslag. Zodra ik de aanslag zou hebben gehad, dan zou ik bezwaar hebben gemaakt. Alleen een print is niet genoeg.

De brief van 1 juli 2005 betrof alleen invorderingsrente. De inhoud van de beschikking was mij niet bekend.

Verweerder:

Er is niet tijdig bezwaar gemaakt. Als eiser de aanslag niet zou hebben ontvangen, dient te worden gekeken wat het eerste moment is waarop kenbaar is dat de aanslag is opgelegd. Wij stellen primair dat eiser de aanslag wel heeft ontvangen. De aanslag is niet aangetekend verstuurd, dat is in overeenstemming met de werkwijze van de belastingdienst.

Eiser heeft op 30 augustus 2005 een schermprint en een begeleidende brief ontvangen.

De aanslagen inkomstenbelasting en Waz zijn in aparte enveloppen verzonden.

Uit de tweede alinea op bladzijde 2 van het bezwaarschrift volgt dat eiser reeds op 1 juli 2005 moest weten dat er een aanslag inkomstenbelasting was opgelegd.

5. Beoordeling van het geschil

5.1.1. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan (artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).

Ingevolge 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van een belastingaanslag door toezending.

Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet langer dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Een na afloop van de termijn ingediend bezwaar is niet-ontvankelijk.

5.1.2. Gelet op de dagtekening van de aanslag, 30 juni 2005, verliep de termijn waarbinnen tegen die aanslag bezwaar kon worden gemaakt op 12 augustus 2005. Het bezwaarschrift is op 6 oktober 2005 bij verweerder binnengekomen en derhalve meer dan een week buiten de termijn ontvangen.

5.2.1. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Als reden voor de termijnoverschrijding heeft eiser gesteld dat hij de aanslag nooit heeft ontvangen en dat hij pas op 30 augustus 2005 een print uit het systeem van de belastingdienst heeft ontvangen.

5.2.2. De rechtbank stelt vast dat, ook indien de aanslag niet door eiser zou zijn ontvangen, hem op 1 juli 2005, doch in ieder geval daags na 30 augustus 2005 bekend was dat aan hem een aanslag inkomstenbelasting 2003 was opgelegd. De hem toegezonden brief van 30 augustus 2005 had als bijlage immers de schermprint van deze aanslag.

Nu eiser in ieder geval op 30 augustus 2005 op de hoogte was van het feit dat voormelde aanslag was opgelegd, rust op hem de last aannemelijk te maken dat hij het bezwaarschrift vervolgens zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verlangd, heeft ingediend. Volgens vaste jurisprudentie geldt een termijn van 14 dagen als een redelijke termijn. Eiser heeft met dagtekening 29 september 2005 een bezwaarschrift ingediend. Dit is buiten genoemde redelijke termijn. De stelling van eiser dat hij in afwachting was van een aanslag, kan hem in dat verband niet baten. In artikel 6:5 Awb is bepaald dat in het bezwaarschrift een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar zich richt moet worden opgenomen. Niet vereist is dat een kopie van de bestreden beschikking moet worden bijgevoegd.

5.3. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eiser terecht niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar. Derhalve kan de rechtbank niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van de eiser tegen de aanslag. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

6. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

7. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 1 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.F. Roseval, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Jalink, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.