Home

Rechtbank Haarlem, 19-01-2010, BL0873, 07/616, 07/617, 07/2104, 07/2116

Rechtbank Haarlem, 19-01-2010, BL0873, 07/616, 07/617, 07/2104, 07/2116

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
19 januari 2010
Datum publicatie
27 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BL0873
Formele relaties
Zaaknummer
07/616, 07/617, 07/2104, 07/2116

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. KB-lux. Inhoud microfiches. Rechtmatigheid verkregen bewijs. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser de rechthebbende is. Verhoging met factor 1,5 maakt schatting te hoog. Boete gematigd vanwege overschrijding redelijke termijn. Omkering bewijslast geeft geen aanleiding boetes te verminderen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 07/616, 07/617, 07/2104 en 07/2116

Uitspraakdatum: 19 januari 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

X, wonende te Z (België), eiser, en

Y, wonende te Z (België), eiseres

gemachtigde mr. A, advocaat te B,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan eiser is voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) met dagtekening 30 november 2005 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.688 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.618. Gelijktijdig met de aanslag is een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 476 en is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van 100% tot een bedrag van € 4.421.

1.2. Aan eiseres is voor het jaar 2002 een aanslag IB/PVV met dagtekening 30 november 2005 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.989. Gelijktijdig met de aanslag is een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 452 en is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van 100% tot een bedrag van € 4.196.

1.3. Aan eiser is voor het jaar 2003 een aanslag IB/PVV met dagtekening 15 augustus 2006 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.327 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.619. Gelijktijdig met de aanslag is een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 272 en is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van 100% tot een bedrag van € 2.518.

1.4. Aan eiseres is voor het jaar 2003 een aanslag IB/PVV met dagtekening 15 augustus 2006 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.408 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.885. Gelijktijdig met de aanslag is een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 272 en is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van 100% tot een bedrag van € 2.518.

1.5. Eisers hebben bij brieven van 29 november 2005 en 9 augustus 2006, bij verweerder binnengekomen op respectievelijk 30 november 2005 en 10 augustus 2006 – op welk moment de aanslagen en beschikkingen reeds kenbaar voor eisers door verweerder waren vastgesteld – tegen de aanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen bezwaar gemaakt.

1.6. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 december 2006 het bezwaar van eiser tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2002 gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.251. De vergrijpboete is daarbij verminderd tot een bedrag van € 2.211 en de heffingsrente tot een bedrag van € 238.

1.7. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 december 2006 het bezwaar van eiseres tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2002 gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.641. De vergrijpboete is daarbij verminderd tot een bedrag van € 1.992 en de heffingsrente tot een bedrag van € 216.

1.8. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 23 februari 2007 de bezwaren van eisers tegen de aanslagen IB/PVV voor het jaar 2003 afgewezen en de aanslagen, de beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen gehandhaafd.

1.9. Door eisers is daartegen bij brieven van 3 januari 2007 en 16 maart 2007, ontvangen bij de rechtbank op respectievelijk 4 januari 2007 en 19 maart 2007, beroep ingesteld.

1.10. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en verweerschriften ingediend.

1.11. Eisers hebben schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.12. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.13. Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer is aangevangen op 2 oktober 2008. Daar zijn verschenen: namens eisers hun gemachtigde en namens verweerder mr. C, D en E. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nog ontbrekende op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Verweerder heeft aan dit verzoek voldaan, maar daarbij met een beroep op artikel 8:29 Awb verzocht om (gedeeltelijke) beperking van de kennisneming van die stukken.

1.14. Bij beslissing van 12 februari 2009 heeft de rechter-commissaris onder meer de verzochte (gedeeltelijke) beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. Eisers hebben op 5 maart 2009 toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, Awb verleend.

1.15. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer is voortgezet op 1 oktober 2009. Namens eisers is hun gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. C en F.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eisers zijn met elkaar gehuwd en elkaars fiscaal partner voor de jaren 2002 en 2003.

2.2. Op 27 oktober 2000 zijn gegevens, afkomstig van de Kredietbank Luxemburg in Luxemburg (hierna: KB-Lux), door de Belgische autoriteiten op basis van het bepaalde in de EG-Richtlijn van 19 december 1977 (77/799/EEG) in het kader van een spontane uitwisseling van inlichtingen aan het Nederlandse Ministerie van Financiën verstrekt.

2.3. De begeleidende brief van de hiervoor genoemde gegevens, gedateerd op 27 oktober 2000 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

“Hierbij worden u fotokopieën van microfiches overgemaakt die afkomstig zijn uit het gerechtelijk dossier lastens KREDIETBANK NV en die in origineel in beslag werden genomen door de gerechtelijke politie van Brussel. Deze microfiches bevatten gegevens in verband met financiële rekening(en) bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG (KB-Lux) op naam van inwoners van uw land.

(..)

Deze zending bevat fotocopieën van de afgedrukte microfiches:

(..)

De bewuste stukken stellen per pagina voor:

De “Rechtvaardiging van de saldi per LMI rubrieken op 31/01/1994” Hoewel de meeste saldi positief zijn, kunnen negatieve saldi eveneens voorkomen.

De aard van de betrokken rekeningen kan van 5 types zijn:

* Zichtrekeningen van klanten KB-Lux

* Termijnrekeningen/rekeningen met opzeggingstermijn

* Termijnspaarrekening/spaarrekening met opzeggingstermijn

* Rekeningen belichaamd door kasbonnen

* Rekeningen van andere aard (Cr klanten, andere interne rekeningen van de KB-Lux-boekhouding,

(…)

De gegevens zijn afkomstig uit de interne administratie/boekhouding van KB-Lux. De onderverdeling per nationaliteit is door KB-Lux zelf gemaakt. Vermits per klant slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar zijn (naam en eventueel naam van de partner, voornamen) zal het niet steeds mogelijk zijn de identificatie van de klant met 100% zekerheid te bepalen. Beide vermeldingen maken een oordeelkundig gebruik van de overgemaakte informatie noodzakelijk.

De overgemaakte gegevens zijn de enige die blijken uit het gerechtelijk dossier. Verdere informatie betreffende de rekeninghouders (bijvoorbeeld voor identificatie) is niet beschikbaar.”

2.4. Op welke wijze de microfiches in het bezit van de Belgische justitiële autoriteiten zijn gekomen, is tot op heden niet duidelijk geworden.

2.5. Naar aanleiding van deze gegevens is een onderzoek ingesteld door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst/Economische controledienst (FIOD-ECD) en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Het Draaiboek van dit project vermeldt onder het kopje "3.1.2. Het identificatietraject” de wijze waarop te werk is gegaan bij de identificatie van rekeninghouders.

2.6. Onder de verstrekte gegevens bevinden zich fotokopieën van afgedrukte microfiches waarop onder meer de volgende teksten voorkomen:

“ JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994”

en

“[nummer] VUE G OU H 439,00”

en

“[nummer] TER LDO G OU H 206.196,30”

2.7. In de dossiers bevindt zich een proces-verbaal van ambtshandeling, opgemaakt op 3 februari 2003 op ambtsbelofte door I, ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FIOD/ECD/kantoor J, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, met de volgende inhoud - kort en zakelijk weergegeven -:

Rekeninghouders zijn op de microfiches, afkomstig van de KB-Lux, vermeld met voornaam (doop- c.q. geboortenaam) en achternaam; voornamen (doop- c.q. geboortenamen) met achternaam of voorletter met achternaam. Op de afdruk van de hier aan de orde zijnde microfiches komt de naam G voor.

Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB-Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB-Lux sprake is van gehuwden, in casu: K, gehuwd met L.

Het cliëntenbestand van de KB-Lux is gematcht met het Beheer van Relaties (BVR) bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke en rechtspersonen zijn opgenomen die in Nederland wonen of gevestigd zijn en alle natuurlijke en rechtspersonen die in het buitenland wonen of gevestigd zijn en Nederlands belastingplichtige zijn. Het bestand wordt gevoed met gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministraties. Historische gegevens blijven bewaard. In het BVR-bestand zijn natuurlijke personen opgenomen met voorletters en niet met voornamen. Uit de match kwam één hit voor, waarbij K de partner is van L. Dit is X, geboren op [datum], gehuwd met Y, geboren op [datum].

De sofinummers van de desbetreffende personen zijn gekoppeld aan het bestand van het Centrale rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister (CRB), waarin sofinummers, voornamen en geslachtsnamen van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen. Uit deze koppeling komt naar voren dat de eerste voornaam van X M is. Hieruit volgt de conclusie dat alleen de combinatie van deze X met Y als de op de afdrukken van de microfiches voorkomende rekeninghouders in aanmerking komen.

2.8. Voor de jaren 1990 tot en met 2001 zijn aan eisers op basis van voorgaande informatie navorderingsaanslagen IB/PVV en Vermogensbelasting opgelegd. Tegen deze aanslagen is door eisers bezwaar en vervolgens beroep bij Hof Amsterdam ingesteld. Hof Amsterdam heeft nog geen uitspraak op deze beroepen gedaan.

2.9. Voor de jaren 2002 en 2003 hebben eisers aangifte voor de IB/PVV gedaan. Eisers hebben geen inkomsten uit sparen en beleggen ter zake van bij de KB-Lux aangehouden rekeningen in hun aangifte opgenomen.

2.10. Naar aanleiding van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 heeft verweerder bij brief van 20 juli 2005 nadere vragen gesteld. In deze brief is voor zover van belang onder meer het volgende opgenomen:

“Buitenlandse vermogensbestanddelen

Zijn er waarden van enige buitenlandse vermogensbestanddelen opgenomen in uw aangifte? Ik verzoek u uw antwoord te motiveren en de (kopieën) van de bewijsstukken te overleggen.”

2.11. Bij brief van 29 september 2005 heeft verweerder vervolgens nogmaals vragen gesteld aan eisers. In deze brief is voor zover van belang onder meer het volgende opgenomen:

“U heeft tot op heden mijn vragenbrief van 20 juli 2005 niet beantwoord.

(…)

Ik wil u wijzen op het feit dat u op grond van artikel 47 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent gegevens en inlichtingen te verstrekken, alsmede bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, die voor uw belastingheffing van belang kunnen zijn. In artikel 49 AWR is bepaald dat de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25 lid 6, letter b en artikel 27e,letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, de (navorderings)aanslag onjuist is.”

2.12. Eisers hebben bij brief van 11 oktober 2005 een uiteenzetting van het vermogen in het jaar 2002, waarin het bezit van een rekening bij de N en een pand in België met de daarbij behorende gegevens is opgenomen, aan verweerder gezonden.

2.13. Bij brieven van 18 oktober 2005 en 1 juni 2006 heeft verweerder eisers meegedeeld voornemens te zijn af te wijken van de eisers aangifte IB/PVV over respectievelijk 2002 en 2003 op basis van een geschat saldo bij de KB-Lux per 1 januari 2002, 31 december 2002, 1 januari 2003 en 31 december 2003 met oplegging van een boete van 100% van de te corrigeren belasting. In de brieven van 18 oktober 2005 is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

“Buitenlandse tegoeden

De Belastingdienst heeft de beschikking over informatie waaruit blijkt dat u tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden bij een buitenlandse bank. U heeft in het onderzoek naar uw buitenlandse tegoeden geen volledige medewerking gegeven waardoor het mij niet mogelijk is uw aangifte 2002 op dit punt op juistheid te onderzoeken.

Ingevolge art. 2.17, lid 4, ten 2e Wet IB 2001 wordt een bestanddeel van de rendementsgrondslag geacht bij beide partners op te komen.

Ik zal aan uw opgegeven BOX III vermogen het navolgende vermogen toevoegen vanwege buitenlandse tegoeden:

Per 01-01-2002; € 368.378

Per 31-12-2002; € 368.378

De gemiddelde rendementsgrondslag bedraagt hierdoor € 368.378 hoger

Boete

Zoals hierboven vermeld ben ik voornemens een correctie op te nemen in uw aangifte

inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2002. Inzake de correctie rendementsgrondslag BOX III vermogen ad € 368.378 bericht ik u als volgt. Ik ben voornemens over deze correctie een boete op te leggen bij de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2002.

Gronden

• Reden

Hierbij wil ik u op de hoogte brengen van mijn voornemen om de aanslag te verhogen met een boete van 100%. Deze mededeling kunt u beschouwen als een kennisgeving als bedoeld in artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) alwaar geregeld is dat de inspecteur alvorens hij een vergrijpboete gaat opleggen de belastingplichtige van zijn voornemen daartoe in kennis stelt onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust.

Ik heb u reeds kenbaar gemaakt dat de Belastingdienst de beschikking heeft over informatie waaruit blijkt dat u tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden bij een buitenlandse bank. Deze tegoeden zijn niet in de belastingaangifte aangegeven terwijl het van algemene bekendheid is dat dat verplicht is. Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust, of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijk opzet, nalaten om deze tegoeden op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken.

Ik merk het feit dat u gebruik heeft gemaakt van een buitenlandse bankrekening(en) teneinde de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden daaruit te ontnemen aan als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraaf 42 juncto 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het Boete besluit). Dit heeft tot gevolg dat de boete 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting / premie volksverzekeringen bedragen.

Naast de gevolgen voor de belastingheffing / premie volksverzekeringen ben ik voornemens om gelijktijdig met het vaststellen van de definitieve aanslag een boete op te leggen. Het betreft een vergrijpboete ingevolge artikel 67e AWR juncto hoofdstuk IV en VI van het Boete besluit. De hierboven genoemde strafverzwarende omstandigheid heeft tot gevolg dat de boete 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting / premie volksverzekering zal bedragen.

(…)”

In de brieven van 1 juni 2006 is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

“Buitenlandse tegoeden

Ik heb de bedragen van Bank-, giro- en spaartegoeden van u en uw fiscale partner vergeleken met de mij ter beschikking staande gegevens.

De Belastingdienst heeft de beschikking over informatie waaruit blijkt dat u tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden bij een buitenlandse bank. U heeft in het onderzoek naar uw buitenlandse tegoeden geen volledige medewerking gegeven waardoor het mij niet mogelijk is uw aangifte IB / PVV 2003 op dit punt op juistheid te onderzoeken.

Ingevolge artikel 2.17 lid 4, ten 2e Wet IB 2001 wordt een bestanddeel van de rendementsgrondslag geacht bij beide partners op te komen nu partijen geen keuze hebben gemaakt.

Ik zal aan uw opgegeven BOX III vermogen 50% van het navolgende vermogen toevoegen vanwege buitenlandse tegoeden:

Per 01-01-2003; f. 900.000 / € 408.402

Per 31-12-2003; f. 950.000 / € 431.091

Gemiddeld is dit € 419.746.

De gemiddelde rendementsgrondslag verhoog ik met 50% x € 419.746 is € 209.873.

Boete

Zoals hierboven vermeld ben ik voornemens een correctie op te nemen in uw aangifte IB / PVV 2003. Inzake de correctie rendementsgrondslag BOX III vermogen ad € 209.873 bericht ik u als volgt. Ik ben voornemens over deze correctie een boete op te leggen bij de aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2003.

Gronden

• Reden

Hierbij wil ik u op de hoogte brengen van mijn voornemen om de aanslag te verhogen met een boete van 100%. Deze mededeling kunt u beschouwen als een kennisgeving als bedoeld in artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) alwaar geregeld is dat de inspecteur alvorens hij een vergrijpboete gaat opleggen de belastingplichtige van zijn voornemen daartoe in kennis stelt onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust.

Ik heb u reeds kenbaar gemaakt dat de Belastingdienst de beschikking heeft over informatie waaruit blijkt dat u tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden bij een buitenlandse bank. Deze tegoeden zijn niet in de belastingaangifte aangegeven terwijl het van algemene bekendheid is dat dat verplicht is. Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust, of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijk opzet, nalaten om deze tegoeden op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken.

Ik merk het feit dat u gebruik heeft gemaakt van een buitenlandse bankrekening(en) teneinde de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden daaruit te ontnemen aan als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraaf 42 juncto 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het Boete besluit). Dit heeft tot gevolg dat de boete 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting / premie volksverzekeringen bedragen.

Naast de gevolgen voor de belastingheffing / premie volksverzekeringen ben ik voornemens om gelijktijdig met het vaststellen van de definitieve aanslag een boete op te leggen. Het betreft een vergrijpboete ingevolge artikel 67e AWR juncto hoofdstuk IV en VI van het Boete besluit. De hierboven genoemde strafverzwarende omstandigheid heeft tot gevolg dat de boete 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting / premie volksverzekering zal bedragen.”

2.14. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld op de brieven van 18 oktober 2005 en 1 juni 2006 te reageren, hetgeen zij hebben gedaan bij brieven van 28 oktober 2005 en 5 juli 2006. In deze brieven hebben eisers aangegeven niet in het bezit te zijn van vermogen bij de KB-Lux.

2.15. Bij brief van 15 november 2005 en 3 augustus 2006 heeft verweerder eisers vervolgens medegedeeld dat hij de aanslagen voor respectievelijk de jaren 2002 en 2003 zal opleggen inclusief de aangekondigde correcties en boetes.

2.16. Vervolgens zijn aan eisers de onder 1.1 tot en met 1.4 genoemde aanslagen en beschikkingen opgelegd.

2.17. Eisers hebben tot op heden geen gegevens met betrekking tot enige rekening bij de KB-Lux verstrekt. In de aangiften IB/PVV hebben zij geen inkomens- of vermogensbestanddelen vermeld die betrekking hebben op een rekening bij de KB-Lux.

2.18. Ter zitting van 1 oktober 2009 heeft verweerder een tweetal notities overgelegd waarin uiteen wordt gezet hoe de schatting van de saldi bij de KB-Lux over de jaren 2001 tot en met 2003 tot stand is gekomen. In deze notities is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

“Notitie t.b.v. opleggen aanslagen IB 2001-2002 rekeningenproject

(…)

Weigeraars/Ontkenners:

1. Algemeen

Er wordt geen tussentijdse rente bijgeplust bij de saldi onder de fl. 500.000.

(…)

3. Correctiebedragen lage saldi particulieren:

Zowel voor 65 + als 65- geldt dat het vermogen voor 2000 met fl. 811.800 is gecorrigeerd. Dit bedrag ook aanhouden voor box 3 2001-2002 als vermogen voor de rendementsgrondslag, zowel 1/1 als 31/12. We houden dus in het geheel geen rekening met aangegroeid vermogen wegens rente-opbrengst.

(…)

Opleggen aanslagen 2003 Rekeningenproject

(…)

Weigeraars/Ontkenners

2) Indien geen inhoudelijke afdoende reactie volgt hanteer dan voor het opleggen van de aanslag de volgende cijfers.

Bij saldi < 500.000 voor Particulieren

1/1 2003 f. 811.800

1/1/2004 f. 850.000”

3. Geschil

3.1. Tussen partijen is in geschil de vraag of de onder 1 genoemde aanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen terecht en tot het juiste bedrag aan eisers zijn opgelegd.

3.2. Eisers beantwoorden deze vragen ontkennend en verweerder bevestigend.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen in de van hen afkomstige stukken en nader ter zitting zijn aangevoerd.

4. Beoordeling van het geschil

De op de zaak betrekking hebbende stukken

4.1.1. Eisers stellen zich op het standpunt dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken door verweerder zijn overgelegd. Eisers doelen onder andere op het in het kader van het Rekeningenproject opgestelde Draaiboek en de interne Nieuwsbrieven die in dit verband binnen verweerders organisatie zijn uitgebracht. Bij brief van 23 juli 2007 heeft verweerder desgevraagd de zogenoemde Amsterdamse versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven in het geding gebracht, aangevuld met de aanvullingen c.q. verbeteringen die door de rechtbank Breda daarin zijn aangebracht. Naar de mening van eisers dienen de integrale versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven in het geding te worden gebracht.

4.1.2. Op 20 juni 2006 heeft de Derde Meervoudige Belastingkamer van het gerechtshof te Amsterdam geoordeeld over de vraag of de ongeschoonde versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven door verweerder dienden te worden overgelegd in een bij dit Hof lopend beroep (kenmerk 04/04923, te vinden onder dit nummer op www.rechtspraak.nl) tegen navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting alsmede de daarin begrepen verhogingen dan wel gelijktijdig daarmee genomen boetebeschikkingen over (een) eerder(e) ja(a)r(en). Het Hof heeft beslist - zakelijk weergegeven - dat verweerder kan volstaan met overlegging van de stukken in de vorm waarover eiser thans reeds beschikt. Ook de rechtbank ziet, mede gezien de door de rechtbank Breda aangebrachte verbeteringen en aanvullingen, geen aanleiding verweerder te verplichten tot het overleggen van meer dan dat. Zij verwijst verder naar de motivering van het Hof in bedoelde uitspraak, onder overneming daarvan. De rechtbank constateert voorts dat eisers met de aan hen ter beschikking gestelde stukken en de inhoud van dit dossier over al het relevante materiaal beschikte om de in het geding zijnde aanslagen juridisch onderbouwd te kunnen aanvechten.

4.1.3. De rechtbank is voorts van oordeel dat het verzoek van eisers om overlegging van stukken over de omstandigheden en feiten die tot een foute identificatie hebben geleid en alle stukken op grond waarvan aan eisers een aanslag en een boete is opgelegd te vaag is en niet voldoende omschreven en gemotiveerd zodat het reeds om die reden niet toewijsbaar is.

4.1.4. De slotsom luidt dat verweerder op basis van artikel 8:42 Awb niet gehouden is meer stukken in het geding te brengen dan die welke hij reeds heeft ingebracht. De rechtbank wijst het verzoek van eisers om overlegging van stukken af, behoudens voor zover het de betreft de Amsterdamse versie van het Draaiboek en de Nieuwsbrieven, aangevuld met de aanvullingen c.q. verbeteringen die door de rechtbank Breda daarin zijn aangebracht, aan welk verzoek verweerder, naar niet in geschil is, adequaat gevolg heeft gegeven.

4.1.5. Eisers stellen zich op het standpunt dat er door het niet overleggen van alle stukken door verweerder geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De rechtbank overweegt dienaangaande dat partijen, nu verweerder – zoals hiervoor overwogen – alle op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding heeft gebracht, beschikken over dezelfde hoeveelheid stukken. Mitsdien is er geen sprake van een oneerlijk proces en in zoverre geen sprake van strijd met artikel 6 EVRM.

De microfiches

4.2.1. Verweerder baseert zijn standpunt dat eisers rechthebbende zijn op inkomens- en vermogensbestanddelen op Luxemburgse bankrekeningen op de hiervoor onder 2.6 weergegeven gegevens zoals die van de Belgische autoriteiten zijn ontvangen.

4.2.2. Eisers stellen dat de inhoud van de microfiches, mede gelet op de wijze waarop deze zouden zijn verkregen, niet te controleren is en daarom als onbetrouwbaar moet worden afgedaan. Deze enkele stelling acht de rechtbank niet voldoende om uitsluitend op grond daarvan aan te nemen dat niet kan worden uitgegaan van de gegevens die zijn vermeld op de afdrukken van de microfiches die verweerder in het geding heeft gebracht. De omstandigheid dat de microfiches destijds zijn gestolen, geeft op zichzelf, zonder bijkomende omstandigheden die een vermoeden in die richting rechtvaardigen, ook geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de inhoud daarvan te twijfelen. Verweerder heeft voorts tegenover eisers stellingen onweersproken aangevoerd dat veel KB-Lux-spaarders naar aanleiding van deze gegevens openheid van zaken hebben gegeven en dat daarbij niet is gebleken dat het niet om informatie afkomstig van de KB-Lux zou gaan, of dat er sprake zou zijn van onjuiste of onbetrouwbare informatie. Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat in deze procedure van de juistheid van de gegevens kan worden uitgegaan.

Rechtmatigheid verkregen bewijs

4.3.1. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 maart 2008 (LJN BA8179, nr. 43 050) op dit punt als volgt geoordeeld:

“(..)

3.4.1. Het Hof heeft geoordeeld dat indien al kan worden aangenomen dat de microfiches op strafrechtelijk onrechtmatige wijze verkregen zijn, de gegevens door de Nederlandse fiscus niet zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht. Het Hof heeft daartoe overwogen dat er geen enkele aanwijzing is dat de Belgische overheid zelf de hand heeft gehad in de ontvreemding van de microfiches en dat ook anderszins voor de Nederlandse belastingautoriteiten geen redenen bestonden om aan te nemen dat bij de verkrijging van de gegevens een zo fundamenteel recht van de daarin vermelde personen was geschonden dat het instellen van een nader onderzoek naar de fiscale relevantie van die gegevens ontoelaatbaar moest worden geoordeeld.

3.4.2. Het tegen dit oordeel gerichte onderdeel b van het tweede middel faalt. Mede gezien het arrest van de Hoge Raad (tweede kamer) van 14 november 2006, NJ 2007, 179, geeft ‘s Hofs oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Evenmin is het onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

(..)”

4.3.2. Eisers stellen zich op het standpunt dat, om de rechtmatigheid van het verkregen bewijs te kunnen beoordelen, de heren O, P, Q, R en S als getuige gehoord dienen te worden. Noch uit de inhoud van het dossier, noch uit de stellingen van eisers valt echter een begin van een vermoeden af te leiden dat er sprake is van medeplichtigheid van de Belgische overheid aan het stelen van de microfiches. Voorts hebben eisers overigens niets ingebracht ten aanzien van de rechtmatigheid van het verkregen bewijs. De rechtbank wijst het verzoek om voornoemde personen als getuige te horen derhalve af.

De identificatie

4.4.1. De rechtbank stelt voorop dat – gelet op de ontkenning van eisers – verweerder aannemelijk dient te maken dat eisers rekeningen hebben aangehouden en/of nog aanhouden bij de KB-Lux. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de hiervoor onder 2.6 vermelde gegevens en de op ambtseed opgemaakte bevindingen van de ambtenaren die met het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder K waren belast. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met dit gedetailleerde onderzoek in beginsel aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.

4.4.2. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eisers de houder waren/zijn van de hier aan de orde zijnde KB-Lux-rekeningen, zodat hiervan in het vervolg van deze uitspraak zal worden uitgegaan.

4.4.3. Eisers hebben vervolgens verzocht om de heer T en mevrouw C als getuige te horen met betrekking tot de identificatie van de rekeninghouders en de hierbij mogelijk gemaakte fouten.

4.4.4. Ten aanzien van de heer T hebben eisers daarbij aangegeven dat hij verklaringen zou kunnen afleggen inzake de identificatie van rekeninghouders en de gang van zaken bij deze identificatie. Met deze toelichting hebben eisers, nu bekend is hoe de identificatie heeft plaatsgevonden, naar het oordeel van de rechtbank het belang van het horen van de heer T niet aangetoond. De rechtbank wijst het verzoek om de heer T als getuige te horen derhalve af.

4.4.5. Ten aanzien van mevrouw C hebben eisers aangegeven dat zij verklaringen kan afleggen over de bij de identificatie gemaakte fouten. Eisers hebben ter zitting dienaangaande gesteld dat zij de opmerkingen van mevrouw C ten aanzien van het aantal gemaakte fouten niet geloofwaardig achten zodat zij als getuige onder ede gehoord zou moeten worden. De rechtbank acht de door mevrouw C ter zitting van 1 oktober 2009 weergegeven gang van zaken en uiteenzetting met betrekking tot het aantal gemaakte fouten bij de identificatie echter geloofwaardig. Mede in het licht van de omstandigheid dat de rechtbank van mening is dat de identificatie van eisers juist is geweest ziet de rechtbank niet in wat het als getuige horen van mevrouw C aan haar ter zitting gegeven verklaring kan toevoegen. Zo er al in meer gevallen dan ter zitting is aangegeven twijfel zou zijn over de identificatie van de betreffende rekeninghouder neemt dat niet weg dat in het onderhavige geval identificatie op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst het verzoek om mevrouw C als getuige te horen derhalve af.

Omkering van de bewijslast

4.5.1. Gelet op de door de Belgische overheid verstrekte gegevens en de door verweerder uitgevoerde identificatie die naar eisers leidde, was er naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding om aan eisers nadere inlichtingen omtrent de op de afschriften van de microfiches vermelde rekeningen te vragen. Eisers waren in die omstandigheden, ingevolge het bepaalde in artikel 47 AWR, verplicht om de gevraagde gegevens te verstrekken.

4.5.2. Aangezien eisers aan hun hiervoor genoemde verplichting niet hebben voldaan – waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat de verzoeken om informatie voor het jaar 2002 ook betrekking hebben op het jaar 2003 –, dient de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 27e, aanhef en onder b, AWR, het beroep ongegrond te verklaren, tenzij is gebleken – dat wil zeggen overtuigend is aangetoond – dat en in hoeverre de bestreden uitspraken op bezwaar onjuist zijn.

Hoogte van de aanslagen

4.6.1. Hof Amsterdam heeft in haar uitspraak van 2 juli 2009 (LJN BJ1298, nr. 04/03329) ten aanzien van de hoogte van de aanslagen van rekeninghouders bij de KB-Lux het volgende – kort en zakelijk weergegeven – overwogen:

Ook indien sprake is van toepassing van artikel 27e AWR mag een aanslag niet naar willekeur worden vastgesteld, maar moet hij berusten op een redelijke schatting. Voor wat betreft de schatting van de inkomsten uit en de omvang van de tegoeden op bij de KB-Lux gehouden rekeningen, waarvan houders zoals eisers hebben geweigerd gegevens te verstrekken, is aannemelijk dat verweerder geen andere gegevens had dan de saldi van de op de fotokopieën vermelde rekeningen en de gegevens van de meewerkers. Dit als uitgangspunt nemend heeft verweerder voor de jaren 1990 tot en met 2000 inkomens en vermogens vastgesteld waarbij verweerder een aantal veronderstellingen heeft gehanteerd. Het Hof heeft geoordeeld dat alle veronderstellingen die verweerder heeft gehanteerd binnen de sfeer van een redelijke schatting zijn gebleven, behalve de vermenigvuldigingsfactor van 1,5 waarmee de inkomens- en vermogenscorrecties zijn “aangepast”, zoals het Hof het noemt. Het Hof oordeelt vervolgens dat de inkomens- en vermogenscorrecties in stand blijven behalve de “aanpassing”.

4.6.2. Niet in geschil is dat de schatting van de inkomsten uit en de omvang van de tegoeden op de bij de KB-Lux gehouden rekeningen van eisers over de jaren 1990 tot en met 2000 op dezelfde wijze heeft plaatsgevonden als hiervoor overwogen in de uitspraak van Hof Amsterdam. Nu de schatting van het vermogen bij de KB-Lux in de jaren 2002 en 2003 gebaseerd is op de voor de jaren 1990 tot en met 2000 gemaakte schatting van dit vermogen maakt de rechtbank in de onderhavige procedure de hiervoor – kort en zakelijk – weergegeven overwegingen van Hof Amsterdam tot de hare. Dit maakt dat de verhoging van het saldo over de jaren 2002 en 2003 met de factor 1,5 in het onderhavige geval eveneens buiten aanmerking moet worden gelaten. Verweerder heeft derhalve uitsluitend met betrekking tot de verhoging met factor 1,5 niet in redelijkheid tot de schatting van de onderhavige correcties kunnen komen.

De overige gronden van het beroep

4.7.1. Eisers stellen dat er sprake is van strijd met artikel 8 EVRM. Een handelen in strijd met het bepaalde in artikel 8 EVRM, welk verdragsartikel het recht van een ieder op respect voor zijn privé leven, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie beoogt te beschermen, vermag de rechtbank echter niet te constateren en is overigens weliswaar gesteld door eisers gemachtigde, maar niet nader onderbouwd.

4.7.2. De rechtbank acht ten slotte geen sprake van handelen in strijd met de in de artikelen 3:2, 3:3 en 3:4 Awb gecodificeerde beginselen of van enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Nu, zoals hiervoor reeds is overwogen en beslist, aannemelijk is dat eiser over de onder 2.6 vermelde rekeningen beschikte, heeft verweerder in de gegeven omstandigheden op een wijze die geoorloofd is gebruik gemaakt van een hem door de wet gegeven bevoegdheid, voor het doel waartoe deze bevoegdheid is gegeven.

Slotsom ten aanzien van de enkelvoudige belasting

4.8.1. De slotsom is dat voor wat betreft de enkelvoudige belasting de beroepen van eisers gegrond zijn. De rechtbank zal de verhoging met factor 1,5 uit de belastbare inkomens uit sparen en beleggen elimineren door de door verweerder berekende verhoging vanwege buitenlandse tegoeden met twee/derde te vermenigvuldigen.

4.8.2. Dit betekent dat de rechtbank de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2002 en 2003 zal vaststellen naar de volgende belastbare inkomens uit sparen en beleggen:

Jaar 01-01-2002 31-12-2002 01-01-2003 31-12-2003

Verhoging buitenlandse tegoeden bij aanslag € 368.378 € 368.378 € 408.402 € 431.091

Verhoging buitenlandse tegoeden volgens toelichting ter zitting € 368.378 € 368.378 € 368.378 € 385.713

Verhoging buitenlandse tegoeden na elimineren factor 1,5 € 245.585 € 245.585 € 245.585 € 257.141

Vermindering gemiddelde belastbare inkomen uit sparen en beleggen:

Jaar 2002 2003

Gemiddelde waarde tegoed KB-Lux volgens aanslag € 368.378 € 419.746

Gemiddelde waarde KB-Lux volgens rechtbank € 245.585 € 251.363

Vermindering gemiddelde waarde tegoed KB volgens rechtbank € 122.793 € 168.383

Vermindering belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 4.911 € 6.735

Vermindering inkomen uit sparen en beleggen van eiser volgens rechtbank (50%) € 2.456 € 3.367

Vermindering inkomen uit sparen en beleggen van eiseres volgens rechtbank (50%) € 2.456 € 3.367

Heffingsrente

4.9. Over verschuldigde belasting is heffingsrente verschuldigd. Eisers hebben geen zelfstandige gronden gesteld of aannemelijk gemaakt op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat ten onrechte of – aan de hand van de verminderde aanslagen nader te berekenen bedragen – tot een te hoog bedrag heffingsrente in rekening is gebracht. Ook overigens is niet gebleken dat de heffingsrente in strijd met de ter zake geldende wettelijke bepalingen is geheven of berekend, zodat voor vermindering van de desbetreffende – aan de hand van de verminderde aanslagen nader te berekenen – bedragen geen grond aanwezig is.

Boetes

4.10.1. Nu moet worden aangenomen dat eisers in de jaren 2002 en 2003 rechthebbenden waren op buitenlandse banktegoeden en zij deze niet hebben opgenomen in hun aangiftes, heeft verweerder ter zake terecht boetes opgelegd. De rechtbank acht deze boetes van 100% in beginsel passend en geboden. Zij overweegt op dit punt nog nader dat zij het, gelet op de feiten, aannemelijk acht dat eisers willens en wetens en met het vooropgezette doel van belastingontduiking rekeningen in het buitenland hebben geopend en deze vele jaren voor verweerder hebben verzwegen en ook thans nog, in strijd met hun wettelijke inlichtingenplicht, verzwijgen en trachten te verhullen. Van strafverminderende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.

4.10.2. Bij de beoordeling van de vraag of de boete passend en geboden is dient te worden gelet op alle omstandigheden van het geval. De belasting waarop het vergrijp betrekking heeft vormt de grondslag voor de boete. Dat bij de beoordeling van een vergrijpboete ervan wordt uitgegaan dat de feitelijk geheven belasting de verschuldigde belasting is, óók als de hoogte daarvan is komen vast te staan met toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast, ontslaat de rechter niet van zijn verplichting om te beoordelen of een opgelegde vergrijpboete gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie is voor het vergrijp dat is begaan. Tot de hierbij in aanmerking te nemen omstandigheden behoort de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan, waaronder ook valt de omstandigheid dat hiertoe de zogenoemde omkering van de bewijslast is toegepast (vgl. Hoge Raad, 18 januari 2008, 41832, BNB 2008/165).

4.10.3. De rechtbank neemt naast de omstandigheid dat de verschuldigde belasting, en daarmee de hoogte van de boetes met omkering van de bewijslast is vastgesteld tevens in aanmerking dat vaststaat dat eisers rechthebbenden zijn op de tegoeden bij de KB-Lux. Mitsdien kan ervan uitgegaan worden dat eisers niet in bewijsnood verkeren en de keuze hebben gemaakt de op deze tegoeden betrekking hebbende gegevens voor zich te houden en geen openheid van zaken te geven. Eisers hadden kunnen voorkomen dat de hoogte van de verschuldigde belasting met omkering van de bewijslast is vastgesteld. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de verschuldigde belasting en daarmee de hoogte van de boetes met omkering van de bewijslast is vastgesteld derhalve geen aanleiding de boetes te verminderen.

4.10.4. Eisers stellen zich op het standpunt dat, om vast te stellen of de cautie wel of niet aan eisers is gegeven, de heer D (medewerker van verweerder die de aanslagen heeft vastgesteld) als getuige gehoord dient te worden. De rechtbank stelt dienaangaande vast dat er door verweerder geen vragen zijn gesteld aan eisers die betrekking hebben op de boete. Verweerder heeft eisers slechts gevraagd om openheid van zaken te geven en de hoogte van de buitenlandse tegoeden aan hem mede te delen. Dit zijn geen vragen die gericht zijn op een eventueel later nog op te leggen boete. Mitsdien was er naar het oordeel van de rechtbank, zo er van een verplichting hiertoe al sprake was, geen aanleiding om eisers te wijzen op hun zwijgrecht. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de heer D als getuige te horen en wijst het verzoek van eisers hiertoe dan ook af.

4.10.5. De rechtbank dient nog wel te onderzoeken of er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Daarbij neemt de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005 (nr. 37 984, BNB 2005/337) als leidraad. De strafvervolging ter zake van de boetes over 2002 en 2003 is aangevangen met de ontvangst door eisers van de brieven van 18 oktober 2005 (2002) en 1 juni 2006 (2003), aangezien eisers aan deze kennisgevingen redelijkerwijs de verwachting hebben kunnen ontlenen dat er boetes zouden worden opgelegd. Tussen dit tijdstip en het tijdstip waarop de rechtbank uitspraak doet is een periode van respectievelijk 51 maanden en bijna 44 maanden verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is in beide gevallen de redelijke termijn overschreden. De rechtbank ziet daarom aanleiding de boetes over 2002 te matigen met 20% en de boetes over 2003 te matigen met 15%.

4.11. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

5.1. De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eisers in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs hebben moeten maken. De rechtbank baseert de vaststelling op het volgende.

5.2. Eisers hebben verzocht om een integrale vergoeding van door hen voor de procedures gemaakte kosten. Zij voeren hierbij aan dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze hebben volgens eisers met name betrekking op het onthouden van processtukken aan eisers en de uitzonderlijk lange termijn van de procedure. De rechtbank ziet anders dan eisers geen bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding uit artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. In de stellingen van eisers is geen grond gelegen voor het oordeel en ook overigens is niet gebleken, dat verweerder na indiening van het bezwaar tegen de aanslagen die aanslagen heeft gehandhaafd terwijl van meet af aan duidelijk zou zijn geweest dat die aanslagen geen stand zouden houden. Er is derhalve geen sprake van tegen beter weten in gehandhaafde aanslagen.

5.3. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.449 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal de beroepen op de voet van het bepaalde in artikel 3 van genoemd besluit behandelen als samenhangende zaken, zodat deze proceskostenvergoeding voor alle beroepen tezamen eenmaal wordt toegekend. Op de voet van onderdeel C2 van de bijlage behorende bij genoemd besluit heeft de rechtbank een factor van 1,5 in aanmerking genomen, aangezien er sprake is van 4 samenhangende zaken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de aan eiser opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.795;

- vermindert de aan eiseres opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.185;

- vermindert de aan eiser opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.252;

- vermindert de aan eiseres opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.518;

- vermindert de bij beschikking opgelegde boeten over het jaar 2002 tot 80% van de aldus nader vastgestelde bedragen van de aanslagen;

- vermindert de bij beschikking opgelegde boeten over het jaar 2003 tot 85% van de aldus nader vastgestelde bedragen van de aanslagen;

- vermindert de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig;

- gelast dat verweerder het door eisers in verband met deze procedures betaalde griffierecht ad in totaal € 154 aan eisers vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.449.

Deze uitspraak is gedaan op 19 januari 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.