Home

Rechtbank Haarlem, 11-07-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:3592 BT2206, 10/5351

Rechtbank Haarlem, 11-07-2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:3592 BT2206, 10/5351

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
11 juli 2011
Datum publicatie
21 september 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BT2206
Formele relaties
Zaaknummer
10/5351

Inhoudsindicatie

Douane

Indeling Bulgur.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer

Zaaknummer: AWB 10/5351

Uitspraakdatum: 11 juli 2011

Uitspraak in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 8 maart 2007 een uitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt voor een bedrag van € 103.432,70 aan douanerechten op industriële producten, een bedrag van € 724.384,83 aan douanerechten op landbouwgoederen en een bedrag van € 27.644,65 aan omzetbelasting.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de thans bestreden uitspraak op bezwaar van 27 augustus 2010 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 6 oktober 2010, ontvangen bij de rechtbank op 8 oktober 2010, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2011. Eiseres is daar vertegenwoordigd door [A]. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Koopman, bijgestaan door P.A. van Andel, ir. H.J. Houben, medewerker bij het douanelaboratorium en [B], Fiod-medewerker.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres heeft in de periode maart 2004 tot en met november 2005 op eigen naam en voor eigen rekening 48 aangiften ten invoer voor het vrije verkeer gedaan voor goederen die op de aangiften zijn omschreven als harde tarwe of harde tarwe, andere dan zaaigoed, met telkens als goederencode 1001 1000 12 2550. Bij twee aangiften is de goederencode 1001 1000 18 2550 vermeld. Als land van oorsprong is telkens Turkije aangegeven. Bij de aangiften is telkens een certificaat van oorsprong EUR 1 overgelegd. Bij twee aangiften is tevens telkens een bewijs van herkomst ATR overgelegd.

2.2. De douane heeft op 13 oktober 2005 van de goederen welke zijn aangegeven met de aangifte van 7 oktober 2005 een monster genomen en dit voor onderzoek opgestuurd naar het laboratorium van de douane.

2.3. Vanaf 15 november 2006 heeft verweerder op de voet van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) een controle na invoer (CNI) uitgevoerd bij de aangever. Het onderzoek richtte zich in het bijzonder op de juiste en volledige indeling van de ten invoer aangegeven goederen in de periode januari 2004 tot en met december 2005 in de gecombineerde nomenclatuur (hierna: GN), de juistheid en volledigheid van de afdracht van de douanerechten en de naleving van niet-fiscale voorschriften. In het kader van dit onderzoek is op 15 december 2006 tevens een controle bij eiseres verricht. In het naar aanleiding van dit onderzoek opgestelde rapport van 25 februari 2007 is, voor zover relevant, het volgende vermeld:

“(…)

3. Onderzoek bij [BEDRIJF A] B.V.

Controle op inkoopfacturen

(…)

Wij hebben een controle op de inkoopfacturen met betrekking tot de in punt 1 genoemde aangiften kunnen uitvoeren. Door ons zijn kopieën gemaakt van facturen waar in de goederenomschrijving staat ‘shredded wheat’, ‘Duru bulgur’ of ‘Boulgour’ en een aantal regels daaronder staat als productomschrijving ‘bulgur’. Ook hebben wij kopieën gemaakt van facturen van de transporteur van de goederen, [BEDRIJF B] B.V. ten behoeve van de

Vaststelling van de juiste douanewaarde.

Controle verkopen

Op donderdag 15 februari 2007 hebben wij de verkopen van [BEDRIJF A] B.V. beoordeeld. Het besluit voor deze tweede controle is genomen nadat de aangever had gesteld dat wij het monsteronderzoek van 7-10-2005 niet op alle aangiften voor harde tarwe kunnen omslaan. Het doel van deze tweede controle is vaststellen hoeveel harde tarwe door [BEDRIJF A] B.V. verkocht is in de controleperiode, en wat de begin- en eindvoorraad was van deze goederen. De heer [C] vertelde ons dat hij geen geautomatiseerde voorraadadministratie bijhoudt, alleen de inkoopfacturen. Hij neemt globaal de voorraad op als hij door de loods loopt. Uit de verkoopadministratie is gebleken dat er op de verkoopfacturen een artikelnummer wordt gebruikt. Wij hebben een lijst ontvangen van de productgroep ‘bulgur cesitleri’, welke komt uit de geautomatiseerde verkoopadministratie, ADBplus 2000 special van [BEDRIJF A] B.V. (bijlage 3)

In de productgroep ‘bulgur cesitleri’ komen de volgende goederen voor:

Figuur 1. Overzicht productgroep ‘bulgur cesitleri’

Artikelnummer Omschrijving

__________________________

(…)

50008 Asurelik Bugday 1/1 (Duru) / Tarwe

(…)

Van artikelnummer 50008, met artikelomschrijving ‘Asurelik Bugday 1/1 (Duru) / Tarwe’ is vastgesteld dat dit harde tarwe betreft, welke moet worden aangegeven onder de goederencode 1001.1000.1825.50. Van de andere genoemde artikelnummers is uit het monsteronderzoek naar aanleiding van de monstername op 07-10-2005 door het laboratorium van Financiën vastgesteld dat dit bulgur betreft. In punt 5 van dit rapport motiveren wij de indeling van bulgur onder de goederencode 1904.3000.00.

Wij hebben de verkoopmutaties van artikelnummer 50008 over de periode 1 januari 2004 tot en met december 2006 berekend aan de hand van de gegevens uit de genoemde verkoopadministratie, en deze steeksproefgewijs vergeleken met de verkoopfactuur van de genoemde mutatiedatum. Hierbij zijn door ons geen afwijkingen bevonden. Wij hebben de periode tot december 2006 gebruikt, om een eventuele voorraad welke nog over zou zijn van de inkopen in 2005 ook in onze berekening mee te nemen. Dit is in het voordeel van de importeur.

Uit dit onderzoek blijkt dat over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006 er van artikelnummer 50008, met de omschrijving ‘Asurelik Bugday 1/1 (Duru) / Tarwe’, 52.114 kg is verkocht. De heer [C] verklaarde geen grote voorraad Asurelik Bugday 1/1 (Duru) / Tarwe te hebben; enkel één pallet met dozen, elk met 10 zakken Asurelik Bugday van 1 kg. Uit de aangiftegegevens blijkt dat er in de controleperiode voor een gewicht van 2.870.732 kg aan harde tarwe is aangegeven. Voor het verschil van 2.818.618 kg heeft de heer [C] geen verklaring.

Conclusie vergelijking invoer en verkopen

Uit de totalen van de andere in figuur 1 genoemde artikelnummers blijkt dat er over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 voor 3.121.233 kg aan bulgur is verkocht. Wij kunnen uit deze bevindingen niet anders concluderen dan dat de hiervoor genoemde 2.818.618 kg ten invoer aangegeven zogenaamde harde tarwe in werkelijkheid bulgur is geweest. Het verschil tussen de verkochte hoeveelheid van 3.121.233 kg en de ingekochte hoeveelheid van 2.818.618 kg kan zijn gelegen in ongelijke voorraadposities aan het begin en eind van de controleperiode, danwel aan inkopen binnen de EU. Wij hebben dit niet nader uitgezocht, omdat dat voor onze conclusie verder niet relavant is. Ook deze mutaties zijn steekproefsgewijs door ons vergeleken met de verkoopfacturen van de respectievelijke mutatiedatum. Bij deze vergelijking zijn geen afwijkingen gevonden.

(…)

4. Onderzoek bij de aangever [X] B.V.

Wij hebben op 15 december 2006 een controle verricht bij de aangever [X] B.V. Wij hebben een controle op de dossiers met betrekking tot de in punt 1 genoemde aangiften kunnen uitvoeren. Van de facturen, oorsprongsbescheiden en correspondentie met de opdrachtgevers zijn door ons kopieën meegenomen. Uit deze stukken blijkt dat [X] B.V. de opdracht voor het inklaren van de goederen krijgt van de importeur [BEDRIJF A] B.V. via [BEDRIJF B] B.V. Een van de declaranten hebben wij gevraagd waarom er harde tarwe is aangegeven in plaats van bulgur. Op de facturen staat ‘shredded wheat’, ‘Duru bulgur’ of ‘Boulgour’ en een aantal regels daaronder staat als productomschrijving ‘bulgur’. Hij verklaarde aan ons dat er bij medewerkers van [X] B.V. in het verleden is getwijfeld of de aangegeven goederenomschrijving harde tarwe wel juist was, omdat op de facturen ook staat dat het hier bulgur betreft. Bij navraag bij de importeur heeft deze volgens de aangever hierop geantwoord dat in Turkije bulgur een andere naam is voor harde tarwe, en dat de goederen als harde tarwe moeten worden aangegeven.

5. Indeling van de bevonden goederen

Aangegeven zijn de goederencodes:

- 1001.1000.10 met de goederenomschrijving ‘harde tarwe, andere dan zaaigoed’. Door laboratoriumonderzoek na monstername door de Belastingdienst/Douane [LOKATIE] van aangifte 782503101/05/00103894 is vastgesteld dat het bulgur tarwe betrof. Op de facturen is de goederenomschrijving ‘shredded wheat’ (gebroken tarwe) De aangegeven goederencode is onjuist. Aangegeven had moeten worden de goederencode 1904.3000.00.

- 1001.1000.1825.50 met de goederenomschrijving ‘harde tarwe, andere dan zaaigoed’

- 1104.2911.00 met de boederenomschrijving Tarwe, als dan niet gesneden of gebroken’.

Op facturen of andere bescheiden is de goederenomschrijving ‘shredded wheat, (bulgur)’, ‘Duru bulger’ of ‘Boulgour’ aangetroffen. Duru is een fabrikant van onder andere bulgur tarwe.

Bulgur tarwe is het product dat in het geval van genoemde aangiften daadwerkelijk is ingevoerd. Bulgur is een tarweproduct dat een verdere bewerking heeft ondergaan dan gewone tarwe. De verdere bewerking bestaat uit het koken of stomen van de tarwekorrels, waarna er eventueel een verdere bewerking plaatsvindt (drogen, pellen, malen ect.) Bulgur is een basis ingrediënt voor de oosterse keuken.

(…)”

2.4. Naar aanleiding van de bevindingen van bovengenoemd onderzoek heeft verweerder de utb opgelegd.

2.5. Op 20 juni 2008 hebben medewerkers van de douane in [PLAATSNAAM] een officieel verzoek om Wederzijdse Bijstand (WZB) gericht aan de Turkse douane autoriteiten om erachter te komen welke producten door de onderneming [BEDRIJF C] in Turkije zijn geproduceerd en uit Turkije zijn uitgevoerd en geleverd aan [BEDRIJF A] B.V.

2.6. Tot de stukken van het geding behoort een uit het Turks vertaald brief van de Turkse douaneautoriteiten aan de Nederlandse douaneautoriteiten, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“ (…)

13. Er is vastgesteld dat gedurende de jaren 2004-2005 via voornoemde douanedienst geen product in de vorm van ‘bulgur’ is geëxporteerd naar de firma “[BEDRIJF A] B.V.”;

14. Het goed, in de vorm van ‘Asureli bugday’ dat door de firma ‘[BEDRIJF C]’ is geëxporteerd naar de firma “[BEDRIJF A] B.V.” staat ingedeeld onder tariefpost 11-4.29.11.00.00;

(…)”

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het onderhavige beroep alleen betrekking heeft op de goederen die in de aangiften ten invoer zijn vermeld als harde tarwe en niet op het product bugday.

Tussen partijen is in geschil of de goederen die voor het vrije verkeer zijn aangegeven bulgur betreffen. Voorts is in geschil of de herkomst van de goederen kan worden aangetoond met een EUR-1 certificaat.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij is geschaad in het voeren van de procedure omdat zij geen inzage heeft gehad in de monsterneming van de aangifte van 7 oktober 2005. De monsterneming van de aangifte van 7 oktober 2005 heeft niet op een zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Verweerder heeft de uitslagen van één aangifte geëxtrapoleerd. De aangiften zijn niet individueel beoordeeld. Uit het onderzoek dat is ingesteld in Turkije blijkt dat het betreffende bedrijf slechts harde tarwe heeft geëxporteerd naar [BEDRIJF A]. Het onderzoek dat is ingesteld door de importeur blijkt het onderzoek in Turkije te ondersteunen. Voorts heeft verweerder de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar overschreden.

3.3. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

Verweerder heeft aangegeven dat tijdens de behandeling van het beroepschrift is gebleken dat bij 11 aangiften is uitgegaan van de heffingsgrondslag voor bulgurtarwe terwijl gepelde tarwe is ingevoerd. Voorts is in twee gevallen geen rekening gehouden met overgelegde ATR’s. Dit geeft recht op vrijstelling van het ad valorumrecht, niet van het specifieke recht. Ten slotte komen in de aanvankelijke berekening van de verschuldigde omzetbelasting per abuis negatieve bedragen omzetbelasting voor. Per aangifte is opnieuw de verschuldigde omzetbelasting berekend. Daarbij is rekening gehouden met bovenstaande aanpassingen van de douanerechten. Na correctie resteert een bedrag van € 833.163.04. Dit bedrag bestaat uit € 90.914,24 douanerechten (ad valorum), € 714.606,60 aan douanerechten (specifiek) en € 27.642,20 aan omzetbelasting.

3.4. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het proces-verbaal ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Gegeven het door verweerder in de beroepsfase ingenomen standpunt over de verschuldigde douanerechten en omzetbelasting, kan het bestreden besluit reeds daarom niet in stand blijven en is het beroep gegrond.

4.2.1. Bij de verdere beoordeling van het geschil stelt de rechtbank voorop dat een redelijke verdeling van de bewijslast met zich brengt dat verweerder, nu hij wenst af te wijken van de aangiften ten invoer omdat hij meent dat de goederen die zijn aangegeven moeten worden ingedeeld onder een andere goederencode, de bewijslast draagt zijn stellingen aannemelijk te maken.

4.2.2. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het onder 2.3 gedeeltelijk weergegeven rapport van 25 februari 2007. Het onderzoek dat aan dat rapport ten grondslag ligt wijst zijns inziens uit dat de in de aangiften als harde tarwe of harde tarwe, andere dan zaaigoed aangegeven goederen, bulgur betreffen dat moet worden ingedeeld onder goederencode 1904 3000. Eiseres heeft weersproken dat bulgur is ingeklaard en ingevoerd. Zij meent dat, zoals door haar ook is aangegeven, zij harde tarwe of harde tarwe, andere dan zaaigoed, heeft ingeklaard en ingevoerd.

4.2.3. Gelet op het onderzoeksrapport stelt de rechtbank vast dat sprake is van twee stromen van documenten. De aangiften, inkoopfacturen en AGRIM-documenten, waarin wordt gesproken van harde tarwe of harde tarwe, andere dan zaaigoed aan de ene zijde, en de verkoopfacturen, waarin wordt gesproken van bulgur, aan de andere zijde. Eiseres heeft het bestaan van deze innerlijk tegenstrijdige documentstromen niet weersproken. Eiseres heeft gesteld dat verweerder het vertrouwen heeft gewekt dat de aangiften juist waren doordat de aangiften steeds zijn geaccepteerd. De rechtbank overweegt dat gelet op de aangiften en de daarbij overgelegde documenten (inkoopfacturen en AGRIM-documenten) er voor verweerder geen aanleiding bestond de aangiften niet te accepteren en een fysieke controle in te stellen. Eerst na het instellen van de CNI is gebleken van de dubbele documentenstroom. De rechtbank overweegt dan ook dat geen sprake was van een actieve gedraging op grond waarvan eiseres er op mocht vertrouwen dat de aangiften als juist waren aangemerkt.

4.2.4. Vervolgens constateert de rechtbank dat monsters zijn genomen in oktober 2005. De monsters betroffen volgens medewerkers van het douanelaboratorium ‘bulgur’. Eiseres meent dat de monsterneming niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Deze grief kan niet slagen. De rechtbank verwijst voor de motivering van dit oordeel naar haar uitspraak van dezelfde datum inzake AWB 10/795. De uitkomst van de monsterneming, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend, staat daarmee vast.

4.2.5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aan de hand van de resultaten van de CNI en de overgelegde bescheiden in onderlinge samenhang bezien voldoende aannemelijk gemaakt dat de aangegeven goederen bulgur tarwe betreffen en dat eiseres de goederen ten invoer had moeten laten aangegeven onder GN-code 1904 3000. Verweerder heeft derhalve aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Dat neemt niet weg dat eiseres de mogelijkheid heeft om tegenbewijs te leveren.

4.2.6. Eiseres heeft in dat kader gewezen op de brief van de Turkse autoriteiten van februari 2009 in reactie op een verzoek van de douane van 20 januari 2008 om wederzijdse bijstand, waaruit volgens haar blijkt dat alleen harde tarwe uit Turkije is uitgevoerd. Tevens verwijst zij naar het onderzoek dat is ingesteld door de importeur. Gelet op hetgeen in die brief is vermeld en hetgeen verweerder daarover naar voren heeft gebracht, acht de rechtbank aannemelijk dat deze brief slechts ziet op uitvoeren door eiseres uit Ankara. Uit de in het dossier aanwezige documenten blijkt evenwel dat eiseres uit meerdere havens in Turkije tarweproducten naar Nederland heeft verscheept. De brief kan daarom niet als bewijs dienen voor de stelling dat eiseres alleen harde tarwe heeft ingevoerd.

Het onderzoek dat door de importeur is uitgevoerd, is gedaan op basis van de importdocumenten. Aldus is met het feit dat de verkoopfacturen melding maken van ‘bulgur’ geen rekening gehouden en daarmee is dit onderzoek onvolledig. Voorts wordt in het verslag van dit onderzoek niet aangegeven wat voor behandeling de tarwe heeft ondergaan. Deze omissie maakt dat de bewijskracht van het rapport in dit verband nihil is omdat de behandeling van groot belang is voor de indeling. Bulgur wordt namelijk gemaakt van harde tarwe die een bepaalde behandeling heeft ondergaan. Dat (ook) harde tarwe is aangetroffen in de monsters sluit dan ook geenszins uit dat eiseres bulgur heeft ingevoerd. Deze grief van eiseres slaagt derhalve niet.

4.3.1. Eiseres heeft gesteld dat uit de jurisprudentie volgt dat iedere aangifte individueel dient te worden beoordeeld. Omdat verweerder niet iedere aangifte ten invoer individueel heeft beoordeeld, kan verweerder niet afwijken van de niet-beoordeelde aangiften. Tevens heeft eiseres gesteld dat het monsteronderzoek van de aangifte van 7 oktober 2005 geen betrekking heeft op de onderhavige aangiften ten invoer, waardoor de utb niet in stand kan blijven. Verweerder heeft deze gang van zaken bestreden en heeft gesteld alle aangiften te hebben beoordeeld.

4.3.2. Tegenover hetgeen eiseres stelt, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat voor iedere aangifte ten invoer afzonderlijk is vastgesteld dat in opdracht van eiseres op basis van onjuiste omschrijvingen op de inkoopfacturen de goederen voor het vrije verkeer zijn aangegeven. Verweerder heeft een CNI bij eiseres ingesteld en heeft voor elke aangifte ten invoer een set bescheiden overgelegd. Uit het rapport van dit onderzoek - voor zover van belang opgenomen onder 2.3 - en uit de overgelegde bescheiden volgt dat de omschrijving van de goederen op de inkoopfacturen, die zijn overgelegd bij de aangiften ten invoer, niet overeenkomt met die op de verkoopfacturen. Op de verkoopfacturen worden de goederen omschreven als bulgur, terwijl op de inkoopfacturen en de aangifte de goederen worden omschreven als harde tarwe of harde tarwe niet zijnde zaaigoed, maar niet als bulgur. Dat de omschrijving op de verkoopfacturen de juiste is, wordt bevestigd door de uitslag van het monsteronderzoek. Het feit dat de onderhavige aangiften ten invoer niet zijn betrokken in de monsteronderzoeken, doet hieraan niet af omdat de rechtbank op grond van de gedingstukken, in het bijzonder de steeds overeenkomende dubbele documentenstromen, aannemelijk acht dat het steeds om dezelfde producten gaat. Anders dan eiseres heeft gesteld, volgt uit vorengaande dat verweerder elke aangifte ten invoer individueel heeft beoordeeld. De stelling van eiseres dat er sprake is van extrapolatie mist feitelijke grondslag.

4.4. Dat verweerder de termijn voor het doen van de uitspraak op bezwaar heeft overschreden leidt niet tot een voor eiseres gunstig resultaat. Het betreft slechts een termijn van orde. Het overschrijden van de termijn heeft reeds daarom geen gevolg. Daar komt bij dat verweerder redenen heeft opgegeven voor het overschrijden van de termijn. Zo heeft hij de uitkomst van een onderzoek moeten afwachten.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Omdat het beroep gegrond zal worden verklaard acht de rechtbank termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de proceskosten vast op € 38,42 zijnde de reiskosten per openbaar vervoer (tweede klasse) om de zitting te kunnen bijwonen. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken. Tevens bestaat aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de utb en corrigeert deze zodat na correctie een bedrag van € 833.163.04 resteert. Dit bedrag bestaat uit € 90.914,24 douanerechten (ad valorum), € 714.606,60 aan douanerechten (specifiek) en € 27.642,20 aan omzetbelasting;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 38,42;

- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 298 aan eiseres vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. C.J. Hummel, rechters, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.