Home

Rechtbank Leeuwarden, 14-01-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:85 BK9294, 07/924

Rechtbank Leeuwarden, 14-01-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:85 BK9294, 07/924

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
14 januari 2010
Datum publicatie
15 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2010:BK9294
Zaaknummer
07/924

Inhoudsindicatie

WOZ-waarde verzorgings- c.q. bejaardenhuis; artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet (zoals dit luidde tot 1 januari 2007); interpretatie amendement-De Pater door heffingsambtenaar; begrip "huishoudens".

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 07/924

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 januari 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

de Stichting [X],

gevestigd te [vestigingsplaats Stichting X],

eiseres (hierna: [Stichting X]),

gemachtigde: [gemachtigde van eiseres],

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hoogezand-Sappemeer,

verweerder (hierna: de heffingsambtenaar),

gemachtigde: [gemachtigde van verweerder].

Procesverloop

Bij brief van 12 maart 2007 heeft de heffingsambtenaar [Stichting X] mededeling gedaan van een uitspraak op bezwaar (hierna: het bestreden besluit) betreffende de toepassing van de Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ). Tegen dit besluit heeft [Stichting X] beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 30 november 2009. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectievelijke gemachtigde.

Motivering

Feiten

1.1 Bij beschikking van 31 mei 2006 heeft de heffingsambtenaar aan [Stichting X] voor haar verzorgings/bejaardentehuis "[tehuis A]" aan de [adres] in [vestigingsplaats tehuis A] voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006, met waardepeildatum 1 januari 2003, een aanslag opgelegd, waaruit blijkt dat dit object voor de Wet WOZ is getaxeerd op een waarde van € 2.639.000,00, welk bedrag vervolgens op 18 december 2006 is verlaagd naar € 2.226.000,00. Bij het bestreden besluit heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [Stichting X] tegen die aanslag ongegrond verklaard.

Het geschil

2.1 [Stichting X] stelt zich - onder meer en samengevat - op het standpunt dat per 1 januari 2006 het gebruikersdeel Onroerende Zaak Belasting (OZB) voor woningen is afgeschaft. Door aanvaarding van een amendement van het Tweede Kamerlid De Pater-Van der Meer, dat per 1 januari 2007 is opgenomen in artikel 220e van de Gemeentewet, is een regeling getroffen die het mogelijk maakt om ook een bepaalde groep "niet-woningen" (de "gemengde objecten") alsnog te laten profiteren van de afschaffing van het gebruikersdeel voor woningen. Ook "[tehuis A]" is aan te merken als zo'n gemengd object. Het amendement is daarom ook daarop van toepassing en dit object moet worden gesplitst in een niet-woondeel met een waarde van € 1.130.808,00 en een woondeel met een waarde van

€ 1.095.192,00. [Stichting X] is van mening dat de heffingsgrondslag voor de gebruikersbelasting moet worden verminderd tot € 1.130.808,00.

2.2 De heffingsambtenaar heeft - onder meer en samengevat - aangevoerd dat hij het amendement-De Pater als volgt heeft geïnterpreteerd: onder de vrij te stellen woondelen vallen objecten die werken en wonen combineren. Daaronder vallen niet de bejaarden- en verzorgingshuizen. Hij beroept zich daarbij op de toelichting bij het amendement-De Pater, waaruit blijkt dat dit amendement het mogelijk maakt voor huishoudens die in hoofdzaak een niet-woning bewonen om vermindering van het gebruikersdeel OZB te vragen. Het zou volgens hem dus uitsluitend om huishoudens kunnen gaan, en daaronder valt een exploitant van een verzorgings- c.q. bejaardentehuis niet. Bovendien ontvangen bewoners van verzorgings- of bejaardenhuizen zelf geen aanslagen van de gemeente; het complete gebouw wordt gezien als een complex en als zodanig ook gewaardeerd. Deze interpretatie van het amendement-De Pater is volgens de heffingsambtenaar niet vastgelegd in schriftelijk beleid.

Beoordeling van het geschil

3.1 Op grond van artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet, zoals dat heeft geluid tot 1 januari 2007, kan de aanslag van de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a, worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

3.2 Het amendement-De Pater (Tweede Kamer 2005-2006, 30096, nr. 19), dat met ingang van 1 januari 2007 als nieuw artikel 220e in de Gemeentewet is opgenomen, luidt: "in afwijking van artikel 220c wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting bedoeld in artikel 220, onderdeel a, buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden." De toelichting op dit amendement vermeldt - voor zover hier van belang - "[dat] dit amendement beoogt ook huishoudens die een in hoofdzaak niet woning bewonen, zoals woningen die behoren bij bedrijfspanden, te laten profiteren van de afschaffing van het gebruikersdeel OZB op woningen."

3.3 Artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet gaf de heffingsambtenaar, anders dan het per 1 januari 2007 van kracht geworden artikel 220e van de Gemeentewet, nog een bevoegdheid om al dan niet tot de in die bepaling bedoelde vermindering over te gaan. Dat betekent dat de heffingsambtenaar in de onderhavige kwestie niet gehouden was om het amendement-De Pater toe te passen. De rechtbank moet het bestreden besluit dan ook terughoudend toetsen. Uitsluiten voor zover deze de periode tot 1 januari 2007 betreft acht zij de interpretatie die de heffingsambtenaar geeft aan de strekking van het amendement-De Pater en die, zoals ter zitting is gebleken, niet in een gemeentelijke verordening of in enig schriftelijk beleid is neergelegd, maar bestendige praktijk is, niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar.

3.4 De heffingsambtenaar heeft voorts in redelijkheid kunnen besluiten dat in dit geval geen aanleiding was om voor de woondelen van "[tehuis A]" artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet, toe te passen met inachtneming van het amendement-De Pater, omdat er in die woondelen geen sprake is van "huishoudens". De term "huishouden" impliceert een zelfstandigheid die bij de bewoners van "[tehuis A]" niet in voldoende mate aanwezig is. Een verzorgingshuis is een instelling die naast verzorging en verpleging ook huisvesting biedt, maar dan wel voor mensen die niet meer zelfstandig kunnen wonen. De woondelen betreffen verder, zoals nader ter zitting aan de hand van een plattegrond is toegelicht, een complex met 65 éénpersoonskamers en 7 tweepersoonskamers of -appartementen, waar oudere mensen weliswaar zelfstandig, maar met hulpmogelijkheden, wonen. Uit de plattegrond valt af te leiden dat de kamers zijn voorzien van een natte cel met wc, maar dat zij geen eigen keuken hebben. Onder al deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zelfstandigheid om ten aanzien van de woondelen van "[tehuis A]" te kunnen spreken van "huishoudens". De rechtbank weegt ook mee dat de heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld dat de afzonderlijke bewoners van "[tehuis A]" geen aanslag ontvangen.

3.5 Het bestreden besluit kan in stand blijven. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding om een partij in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en door mrs. E.M. Visser en E. de Witt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T.M. van der Lelie als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2010.

w.g. P.G. Wijtsma

w.g. P.T.M. van der Lelie

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.