Home

Rechtbank Limburg, 14-04-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3386, C/03/277735 / HA ZA 20-252

Rechtbank Limburg, 14-04-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3386, C/03/277735 / HA ZA 20-252

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
14 april 2021
Datum publicatie
23 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2021:3386
Zaaknummer
C/03/277735 / HA ZA 20-252

Inhoudsindicatie

De op grond van kort geding vonnis mee te delen informatie wordt niet gegeven. Inning verschuldigde dwangsommen.

Uitspraak

vonnis

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer / rolnummer: C/03/277735 / HA ZA 20-252

Vonnis bij vervroeging van 14 april 2021

in de zaak van

de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN FINANCIËN, DIRECTORAAT-GENERAAL BELASTINGDIENST),

zetelend te Den Haag,

eiseres,

advocaat mr. W.I. Wisman te 's-Gravenhage,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. R.Ph.E.M. Cratsborn te Wittem.

Partijen zullen hierna de Belastingdienst en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 20 februari 2020 met 19 producties,

-

de akte houdende eiswijziging met de producties 20 tot en met 24,

-

de conclusie van antwoord met 5 producties,

-

het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 2 april 2021.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 16 januari 2019 met kenmerk C/03/257327 KG ZA 18-623 (productie 1 dagvaarding) is op vordering van de Belastingdienst tegen gedaagden [gedaagde] , de [naam stichting] en de advocaat [naam advocaat] voor zover hier relevant als volgt beslist:

“5.1. beveelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] , volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van de door de Belastingdienst gevraagde gegevens en inlichtingen, waaronder doch niet uitsluitend alle volgende gegevens en inlichtingen:

-

opgave door [gedaagde] van al haar buitenlandse vermogen;

-

opgave van alle bedragen die op de rekening van de [naam stichting]

[naam stichting] zijn gestort vanaf een buitenlandse bankrekening die

toebehoort aan [gedaagde] of waarover zij op welke wijze dan ook kan beschikken;

-

verklaring van de herkomst van alle hiervoor bedoelde bedragen;

-

opgave van de bestemming van alle hiervoor bedoelde bedragen, waaronder naam

van de begunstigde, rekeningnummer en alle andere gegevens die voor de belastingheffing relevant kunnen zijn;

- opgave van het eventueel resterende saldo op de rekening van de [naam stichting]

5.2

veroordeelt [gedaagde] om aan de Belastingdienst een dwangsom te betalen van

€ 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 600.000,00 is bereikt.”

2.2.

Het vonnis is op 22 januari 2019 aan [gedaagde] betekend. [gedaagde] heeft geen hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.

2.3.

Bij e-mail van 10 januari 2020 heeft [naam advocaat] de Belastingdienst bericht dat op 7 september 2011 een bedrag van € 448.358,34 op de derdengeldrekening is ontvangen afkomstig van de Luxemburgse bankrekening van [gedaagde] en dat hiervan op 1 januari 2012 geen bedrag meer op de derdengeldrekening stond, noch nadien.

2.4.

De Belastingdienst is erachter gekomen dat [gedaagde] een bankrekening in Krefeld (Duitsland) aanhoudt (nr. 2.2 akte houdende eiswijziging en overlegging producties). Hierop heeft zij met toestemming van de voorzieningenrechter van 27 januari 2020 op 17 februari 2021 Europees (conservatoir) bankbeslag gelegd. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 397.976,44 (productie 23 bij voornoemde akte houdende eiswijziging).

3 Het geschil

3.1.

De Belastingdienst vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis:

( i) voor recht verklaart dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de veroordeling die de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg bij vonnis van 16 januari 2019 met kenmerk C/03/257327 KG ZA 18-623 heeft uitgesproken;

(ii) voor recht verklaart dat [gedaagde] dientengevolge € 600.000 (zegge: zeshonderdduizend euro) aan dwangsommen heeft verbeurd en dat (…) bedrag aan de Belastingdienst is verschuldigd;

(iii) [gedaagde] veroordeelt om de Belastingdienst tegen kwijting te betalen € 600.000 (zegge: zeshonderdduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van het te wijzen vonnis;

(iv) [gedaagde] veroordeelt om de Belastingdienst tegen kwijting te betalen € 2.184,03 (zegge: tweeduizendhonderdvierentachtig euro en drie eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van het te wijzen vonnis;

( v) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;

(vi) [gedaagde] veroordeelt in de nakosten conform het liquidatietarief te begroten op € 157, dan wel, in het geval van betekening, € 239;

met verklaring dat het vonnis met de proceskostenveroordelingen daaronder begrepen uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.

De Belastingdienst voert hiertoe onder meer aan dat [gedaagde] na de betekening van het kort geding vonnis aan haar in elk geval geen concrete informatie heeft verschaft over de van haar afkomstige gelden op de rekening van de [naam stichting] en evenmin over haar rekening bij de Sparkasse in Krefeld, Duitsland.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing