Home

Rechtbank Midden-Nederland, 25-03-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:1660, UTR 20/3783

Rechtbank Midden-Nederland, 25-03-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:1660, UTR 20/3783

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
25 maart 2021
Datum publicatie
7 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2021:1660
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 20/3783

Inhoudsindicatie

WOZ waarde woning, systematiek Wet WOZ, beroep ongegrond

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/3783

en

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 387.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.

In de uitspraak op bezwaar van 14 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.

Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 25 maart 2021.

Overwegingen

1.De woning is een in 1974 gebouwde hoekwoning met dakopbouw van ongeveer 9 m3, een inpandige garage en een berging. De woning heeft een inhoud van ongeveer 421 m3 en ligt op een kavel van 223 m2.

2.De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.

3.Eiser bepleit een lagere waarde. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.

4. Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het verweerschrift aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit het verweerschrift blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn:

-

[adres 2], tussenwoning, bouwjaar 1974, inhoud 421 m3, kavel 191 m2, inpandige garage, verkocht op 27 september 2018 voor € 390.000,-;

-

[adres 3], tussenwoning, bouwjaar 1974, inhoud 421 m3, kavel 122 m2, inpandige garage, luxe afwerking, verkocht op 23 november 2019 voor € 461.250,-

Met deze verkopen maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Verweerder slaagt in de op hem rustende bewijslast.

6. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

7.Wat eiser aanvoert heeft geen betrekking op de waardevaststelling door verweerder, maar richt zich op het systeem van de Wet WOZ en zijn persoonlijke financiële positie. Kort samengevat is hij van mening dat de basis voor het bepalen van de belasting anachronistisch is en geen rationele en objectieve basis vormt voor het toe te passen belastingpercentage. Er wordt geen rekening gehouden met de waarde van de woning op het moment van aankoop. Eiser wordt geconfronteerd met een stijgende waarde, die hem geen winst oplevert, terwijl de onderhoudskosten oplopen. Tegelijkertijd daalt zijn inkomen, waardoor hij gedwongen wordt af te zien van basisbehoeften en levensonderhoud om de steeds hogere belasting te betalen.

De rechtbank overweegt dat de belastingrechter de toepassing toetst van de Wet WOZ door verweerder, maar onbevoegd is om die wet zelf te toetsen. Toetsing door de rechter, niet de belastingrechter, van een betalingsregeling in verband met de financiële positie van eiser kan pas aan de orde komen nadat verweerder daarover een besluit heeft genomen. De rechtbank verwijst eiser in dat verband naar de in de uitspraak op bezwaar aangegeven procedure voor het aanvragen van een betalingsregeling.

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M.J.H. Muijlaert, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

de griffier is verhinderd omde uitspraak te ondertekenen

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?