Home

Rechtbank Midden-Nederland, 23-02-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:704, UTR 20/1271

Rechtbank Midden-Nederland, 23-02-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:704, UTR 20/1271

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
23 februari 2021
Datum publicatie
28 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2021:704
Zaaknummer
UTR 20/1271

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Beroep tegen PKV in bezwaar. Terecht 0,5 punt toegekend voor telefonische hoorzitting o.g.v. artikel 2, lid 3 Bpb. Dit is echter niet in de uitspraak op bezwaar gemotiveerd, daarom gegrond beroep. PKV in beroep.

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/1271

(gemachtigde: G. Gieben),

en

(gemachtigde: C. van Ravenswaaij).

Procesverloop

1. In de beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet

waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de

[adres] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 293.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.

2. In de uitspraak op bezwaar van 19 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar van

eiser gegrond verklaard en de waarde verminderd naar € 250.000,- en een proceskostenvergoeding van € 655,02 toegekend.

3. De zaak is behandeld op een Skype-zitting van 12 januari 2021. Eiser heeft zich laten

vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en twee collega’s van gemachtigde, [A] en

[B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en de taxateur, [taxateur] .

4. De rechtbank heeft 20 zaken, waaronder deze zaak, zijnde: UTR 20/1274, UTR 20/1322,

UTR 20/1368, UTR 20/1369, UTR 20/1277, UTR 20/1275, UTR 20/1301, UTR 20/1298, UTR 20/1307, UTR 20/1273, UTR 20/1325, UTR 20/1270, UTR 20/1324, UTR 20/1271, UTR 20/1272, UTR 20/1526, UTR 20/1310, UTR 20/1276, UTR 20/1367 en UTR 20/1366 gevoegd behandeld als bedoeld in artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De zaken zijn daarna weer gesplitst waarna in elke zaak afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.

5. Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de schriftelijke reactie van eiser van

5 januari 2021 op het verweerschrift binnen de tien dagen termijn valt als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb. Deze schriftelijke reactie is dus te laat ingediend. Eiser had deze reactie ook op tijd kunnen insturen. Verweerder heeft op de zitting verklaard deze brief niet te hebben ontvangen en dat hij van de inhoud daarom geen kennis heeft kunnen nemen. Verweerder wordt hierdoor in zijn procesvoering bemoeilijkt. De rechtbank zal daarom de brief niet bij haar beoordeling betrekken, omdat dat in strijd zou zijn met de goede procesorde.

De feiten

6. Eiser heeft mevrouw G. Gieben dan wel haar kantoorgenoten van Previcus Vastgoed

(hierna: de gemachtigde) gemachtigd om bezwaar te maken en (hoger) beroep in te stellen ter zake van voornoemde WOZ-beschikking en ter zake van de in dat kader toegekende proceskostenvergoeding.

7. Het bezwaar van eiser is op de telefonische hoorzitting van 27 november 2019

(nagenoeg) gelijktijdig behandeld met andere bezwaren over de WOZ-waarde van andere objecten. In totaal zijn 38 bezwaarschriften behandeld, waarvan aan 25 bezwaarschriften tegemoet is gekomen. De hoorzitting over deze objecten heeft ongeveer anderhalf uur (90 minuten) geduurd.

8. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde WOZ-waarde van de

onroerende zaak verminderd. Verder heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 655,02. Daarvan heeft een bedrag van € 261,- betrekking op het indienen van het bezwaarschrift en € 130,50 betrekking op het bijwonen van de hoorzitting, € 256,52 voor het taxatierapport en € 7,- voor de kadastrale uittreksels.

Het geschil

9. In beroep is in geschil of verweerder voor de proceskostenvergoeding met betrekking tot

het bijwonen van de hoorzitting terecht op grond van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) is afgeweken van de forfaitaire regeling.

10. Eiser betoogt dat een proceskostenvergoeding naar de forfaitaire regeling

gerechtvaardigd is en dat er voor het belastingjaar 2019 geen afspraken zijn gemaakt tussen verweerder en de gemachtigde van eiser over vergoeding van proceskosten in bezwaar.

11. Volgens verweerder is sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid

3, Bpb, waardoor van het forfaitaire bedrag kan worden afgeweken. Als motivering voor de vergoeding van de kosten voor de hoorzitting heeft verweerder in het verweerschrift het volgende meegedeeld:

“Door de ervaringen uit de afgelopen jaren heeft de gemeente ervoor gekozen om met de professionele partijen die bezwaar maken voor burgers afspraken te maken. een onderdeel van die afspraken is de hoogte van de kostenvergoeding. Met de gemachtigden die meerdere bezwaren indienen en die werken op basis van nu cure no pay is afgesproken dat voor het telefonisch horen een half punt wordt vergoed. Voor uitspraken gedaan in 2020 staat dat gelijk aan een bedrag van € 130,50. Deze afspraak is gemaakt met alle grote partijen in de markt, waarvan deze gemachtigde er een is. Voor het belastingjaar 2018 is deze gemachtigde daarmee vooraf akkoord gegaan. Voor het belastingjaar 2019 is deze gemachtigde als enige partij niet akkoord gegaan met een vergoeding van een half punt voor de hoorzitting. De gemeente [gemeente] heeft echter besloten om ook voor de bezwaren over het belastingjaar 2019 een kostenvergoeding toe te kennen ter hoogte van een half punt of € 130,50 voor de hoorzitting per gegronde bezwaarprocedure.”

12. Eiser concludeert tot een vergoeding van de kosten voor het bijwonen van de hoorzitting

naar het forfaitaire bedrag (thans € 261,-). Verweerder concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar en ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling door de rechtbank

Beslissing

Rechtsmiddel