Rechtbank Midden-Nederland, 27-11-2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:7086, UTR 22/926
Rechtbank Midden-Nederland, 27-11-2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:7086, UTR 22/926
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 27 november 2023
- Datum publicatie
- 18 januari 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2023:7086
- Zaaknummer
- UTR 22/926
Inhoudsindicatie
woz, mondelinge uitspraak, verweerder is volledig aan bezwaar van eiser tegemoet gekomen, wel beroep ingediend, misbruik van recht, verzoek om immateriele schadevergoeding afgewezen, niet-ontvankelijk
Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/926
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], de heffingsambtenaar
(gemachtigde: W.G. Vos).
Procesverloop
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 december 2021.
In de beschikking van 31 maart 2021 (het primaire besluit) heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 1.148.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser is tegen het primaire besluit in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 2 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde de woning verlaagd naar
€ 999.000,-.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Aan eiser is op 6 oktober 2023 een brief gestuurd door de rechtbank waarin de gemachtigde van eiser vier weken de tijd krijgt om op het verweerschrift te reageren. Hier heeft de gemachtigde van eiser geen gehoor aan gegeven.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door taxateur [taxateur] .
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schadevergoeding af.
Overwegingen
1. Eiser heeft tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure een lagere waarde bepleit, namelijk € 999.000,-. De heffingsambtenaar is volledig aan dit bezwaar tegemoet gekomen door de WOZ-waarde in de uitspraak op bezwaar te verlagen naar € 999.000,-. Desondanks heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van misbruik van recht. Aangezien de heffingsambtenaar volledig tegemoet is gekomen aan eisers bezwaar, kan niet worden ingezien waarom eiser beroep heeft ingesteld. Uit het beroepschrift kan dit ook niet worden afgeleid. Daaruit blijkt dat (de gemachtigde van) eiser bij het opstellen van het beroepschrift niet helder had wat hij in bezwaar had aangevoerd en wat de heffingsambtenaar daarmee heeft gedaan. Deze manier van procederen kan naar het oordeel van de rechtbank niet door de beugel en moet dan ook leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
2. De rechtbank stelt verder vast dat sinds de indiening van het bezwaarschrift meer dan twee jaar is verstreken. Dit is dus langer dan in beginsel als redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep wordt aangemerkt. In dit geval is met de uitspraak op bezwaar volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiser. Het instellen van beroep was daarom niet nodig en van enige spanning en frustratie aan de zijde van eiser na de uitspraak op bezwaar kan daarom in redelijkheid geen sprake zijn geweest. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.