Home

Rechtbank Noord-Holland, 26-09-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8936, AWB - 13 _ 4754 tot en met 13 _ 4757

Rechtbank Noord-Holland, 26-09-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8936, AWB - 13 _ 4754 tot en met 13 _ 4757

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
26 september 2014
Datum publicatie
7 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2014:8936
Zaaknummer
AWB - 13 _ 4754 tot en met 13 _ 4757
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Eiser is strafrechtelijk veroordeeld wegens oplichting, verduistering, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. Hierbij is eiser tevens veroordeeld bedragen aan de benadeelde partijen te betalen. Naar aanleiding van dit vonnis zijn eiser (navorderings)aanslagen ib/pvv en boetes opgelegd.

Het strafvonnis is een navordering rechtvaardigend nieuw feit. De door eiser gestelde door hem gemaakte kosten zijn aftrekbaar noch aannemelijk gemaakt. Behoudens een door verweerder in beroep toegezegde verlaging van het inkomen over 2007 zijn de door verweerder (bij navordering) vastgestelde inkomens niet te hoog vastgesteld. Eiser kan geen voorziening vormen wegens een civiele terugbetalingsverplichting;

De wegens het opzettelijk onjuist aangifte doen opgelegde boetes worden uitsluitend verminderd wegens de financiële omstandigheden van eiser en niet vanwege een pleitbaar standpunt of overschrijding van de redelijke termijn. Geen recht op immateriele schadevergoeding.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

Zaaknummers: HAA 13/4754 tot en met HAA 13/4757

Uitspraakdatum: 26 september 2014

Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen

[X] , wonende te[Z], eiser,

gemachtigde: mr. P.A. Caljé,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [P], verweerder.

1 Ontstaan en loop van de gedingen

1.1.1.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 139.667. Daarnaast is een boete opgelegd ten bedrage van € 27.220. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 10.909 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2013 de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boete gehandhaafd.

1.2.1.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 405.512. Daarnaast is een boete opgelegd ten bedrage van € 97.358. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 40.736 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.2.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2013 de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boete gehandhaafd.

1.3.1.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 304.046 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 72. Daarnaast is een boete opgelegd ten bedrage van € 73.915. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 18.062 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.2.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2013 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 294.857 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 72, de beschikking heffingsrente verminderd tot € 15.919 en de boete verminderd tot € 71.539.

1.4.1.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag bijdrage zorgverzekeringswet (zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 9.000. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 33 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.4.2.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2013 het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.

1.5.

Eiser heeft tegen voornoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Het beroep tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2005 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer HAA 13/4754, het beroep tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2006 onder nummer HAA 13/4755, het beroep tegen de aanslag ib/pvv 2007 onder nummer HAA 13/4756 en het beroep tegen de aanslag bijdrage zvw 2008 onder nummer HAA 13/4757.

1.6.

Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft voor alle zaken gezamenlijk plaatsgevonden op 30 juni 2014. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. H.B. van Houten-Bücker, F.H.M. van Hooff en mr. W.C. van der Wel.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.1.

Eiser is door de Rechtbank Amsterdam bij vonnis van 23 juni 2009, parketnummer [#1], strafrechtelijk veroordeeld wegens oplichting, verduistering, valsheid in geschrift (al deze delicten meermalen gepleegd) en gewoontewitwassen. In het vonnis is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:

”(…)

3.2

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:

in de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 maart 2008 te [A] en/of[Z] en/of[B] en/of[C], telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen, onder meer [D] en [E] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten:

a. een geldbedrag van in totaal 409.165,01 euro, zijnde 58 huurbedragen voor het pand aan de[F] te [A], in de periode van 5 oktober 2005 tot en met 7 september 2007 en

b. een geldbedrag van in totaal 16.566,53 euro, zijnde 4 geldbedragen betreffende belastinggelden, te weten

- een geldbedrag van 3.906,53 euro op 22 november 2005 en

- een geldbedrag van 6.545,-- euro op 9 september 2006 en

- een geldbedrag van 1.281,-- euro op 22 september 2006 en

- een geldbedrag van 4.834,-- euro op 29 september 2006 en

c. een geldbedrag van in totaal 72.000,-- euro, zijnde 4 geldbedragen van 18.000,-- euro betreffende de oprichting van een besloten vennootschap genaamd ‘[G]’, te weten op

- 22 november 2005 en

- 1 februari 2006 en

- 14 maart 2006 en

- 4 april 2006 en

d. een geldbedrag van in totaal 70.000,-- euro, zijnde voorschotbetalingen in rekening-courant van [E] met de omschrijvingen ‘dossier [D] [#2]’, te weten

- een geldbedrag van 15.000,-- euro op 2 augustus 2006 en

- een geldbedrag van 25.000,-- euro op 29 september 2006 en

- een geldbedrag van 30.000,-- euro op 1 november 2006,

hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid onder meer

- zich voorgedaan als advocaat en/of juridisch adviseur en

- zich in correspondentie voorgedaan als [X1]” en/of “[X2]” en

- die [D] voorgewend dat hij de juridische belangen van [D] zou gaan behartigen en

- die [D] aangeboden haar betalingsverkeer te regelen en/of betalingen voor en/of namens haar te verrichten en

- een bankrekening met rekeningnummer [X2] geopend ogenschijnlijk op naam van ‘[X2].’ en

- ( onder andere) die [D] en [E] voorgewend dat deze bankrekening een derdengeldenrekening van notaris[H] te[B] betrof en

ad a

- die [D] voorgewend dat de door haar te betalen huurbedragen voor het pand aan de [F] te [A] (in overleg met de verhuurder) op voornoemde bankrekening met nummer [X2] gestort dienden te worden en dat verdachte deze betalingen zou voldoen aan de verhuurder en/of

- voornoemde huurbedragen van de bankrekening met rekeningnummer [#4] op naam van die [D] op voornoemde bankrekening met rekeningnummer [X2] gestort en

ad b

-

die [D] voorgewend dat de door haar ontvangen belastinggelden op voornoemde bankrekening met nummer [X2] gestort dienden te worden en

-

voornoemde geldbedragen van de bankrekening met rekeningnummer [#4] op naam van die [D] op voornoemde bankrekening met rekeningnummer [X2] gestort en

ad c

-

die [D] voorgewend dat zij voornoemde bedragen diende te voldoen ten behoeve van de omzetting van haar eenmanszaak naar een besloten vennootschap en/of

-

voornoemde geldbedragen van de bankrekening met rekeningnummer [#4] op naam van die [D] op voornoemde bankrekening met rekeningnummer [X2] gestort en

ad d

-

zich voorgedaan als advocaat en/of juridisch adviseur en

-

zich in correspondentie voorgedaan als [X1]” en/of “[X2]” en

-

die [D] aangeboden haar betalingsverkeer te regelen en/of betalingen voor en/of namens haar te verrichten en

-

de tenaamstelling en/of de adressering van bankrekening met rekeningnummer[#5] gewijzigd en

-

die [D] en/of [E] voorgewend dat deze bankrekening met nummer[#5] een derdengeldrekening van verdachte betrof met als tenaamstelling [X1] derdengelden en

-

[E] verzocht de te betalen voorschotten in rekening-courant ten behoeve van [H] op voornoemde bankrekening met rekeningnummer[#5] te laten storten en

-

die [D] en [E] voorgewend dat verdachte deze geldbedragen zou voldoen aan die [D] (zijnde de wettelijke vertegenwoordiger van voornoemde [H])

waardoor voornoemde [D] en/of [E] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:

in de periode van 1 mei 2006 tot en met 14 maart 2008 te [A] en/of[Z] en/of[B] en/of[C], met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen, onder meer

-[I] BV en[I] heeft bewogen tot de afgifte van een [K] en een[I][L] op naam van verdachte en/of [D] en/of[H] en

- [I] BV en/of[I] en/of[M] en/of andere bedrijven (onder meer vliegmaatschappij [N]) en/of personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten een totaalbedrag van 63.572,20 euro,

heeft hij, verdachte, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid

-

zich aan die [I] BV en/of[I] en/of[M] voorgedaan als zijnde [D] en/of[H], en/of

-

zich bij aankopen/transacties met die [K] en/of die[I] Card en/of[M] Card aan die [I] BV en/of[I] en/of[M] en/of die bedrijven (onder meer vliegmaatschappij [N]) en/of personen voorgedaan als zijnde de rechtmatige houder van die [K] en/of die[I] Card en/of[M] Card,

waardoor die [I] BV en/of[I] en/of[M] en/of die bedrijven (onder meer vliegmaatschappij [N]) en/of die personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;

ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:

in de periode van 1 december 2006 tot en met 14 maart 2008 te [A] en/of[Z] en/of[C], met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, onder meer [H] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 90.813,44 euro, zijnde een hypothecair overschot, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (onder meer)

- zich voorgedaan als advocaat en/of juridisch adviseur van [D] en

- die[H] voorgewend dat de bankrekening met rekeningnummer [X2] een derdengeldenrekening op naam van verdachte betrof en

-

die[H] een betalingsopdracht op naam van die [D] d.d. 13 december 2006 verstrekt en

-

die[H] aldus voorgewend dat het aan die [D] te retourneren bedrag van 90.813,44 euro met instemming van die [D] op voornoemde bankrekening met nummer [X2] gestort diende te worden waardoor voornoemde[H] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:

op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 januari 2008 te [A] en/of[Z], opzettelijk telkens

a. een geldbedrag van in totaal 38.657,25 euro, zijnde twee betalingen betreffende de verkoopsom van websites aan [qq] BV, te weten

- een geldbedrag van 17.500,-- euro, ontvangen op 27 september 2007 en

- een geldbedrag van 21.157,25 euro, ontvangen op 5 oktober 2007 en

b. een geldbedrag van 10.000,-- euro, ontvangen op 10 april 2007, zijnde de verkoopsom afkomstig van [O] B.V. voor vergunningen aan [Q] B.V.,

geheel of ten dele toebehorende aan[R], welke geldbedragen verdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van (juridisch) adviseur van voornoemde [R], wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:

in de periode van 1 januari 2005 tot en met 17 augustus 2005 te [A] en/of[Z] en/of[B] met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen onder meer [S] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten in totaal ongeveer 18.637,81 euro, zijnde 13 betalingen van ziektegelduitkeringen, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid onder meer

- zich voorgedaan als advocaat en/of juridisch) adviseur en

- die[S] voorgewend dat de bankrekening met rekeningnummer [#5] een derdengeldrekening betrof en

- die[S] voorgewend dat hij de juridische belangen van[S] zou gaan behartigen en

- die[S] voorgewend dat de door[S] ontvangen ziektegelduitkeringen op voornoemde bankrekening met nummer [#5] gestort dienden te worden omdat[S] in het conflict met zijn werkgever sterker zou staan als hij deze ziektegelduitkeringen niet voor gebruik zou aanwenden en

- die[S] voorgewend dat de boekhouder van verdachte de administratie van deze ziektegelduitkeringen bijhield;

waardoor voornoemde[S] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

(…)

ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde;

op tijdstippen in de periode van 19 juli 2007 tot en met 15 januari 2008 te [A] en/of[Z] en/of[C], opzettelijk

a. een bedrag van 15.000,-- (ontvangen op 9 augustus 2007) en

b. een bedrag van 15.000,-- (ontvangen op 13 december 2007 en

c. een bedrag van 9.000,-- (ontvangen op 15 januari 2008)

afkomstig van bankrekeningnummer [#6], welke geldbedragen geheel toebehoorden aan [T], welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als tekenbevoegde van voornoemde bankrekening, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

ten aanzien van het onder 8 tenlastegelegde:

in de periode van 14 maart 2005 tot en met 14 maart 2008 te [A] en/of[Z] en/of[B] en/of [U] en/of [V]. met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, onder meer[W] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten

- een bedrag van 750,-- euro op 16 maart 2005 en

- een bedrag van 1.084,84 euro op 3 juni 2005 en

- een bedrag van 10.000,-- euro op 22 juli 2005, zijnde een voorschot op een ontslagvergoeding afkomstig van [Y] en

- een bedrag van 2.947,22 euro op 14 september 2005 en

hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid

- zich voorgedaan als advocaat of (juridisch) adviseur en

- zich in correspondentie voorgedaan als “[X2]” en

- die [W] voorgewend dat hij de juridische belangen van [W] zou gaan behartigen en

- die [W] voorgewend dat de bankrekening met rekeningnummer [#5] een derdengeldrekening betrof en

- die [W] verzocht ten behoeve van de te voeren procedure een of meer (voorschot)betalingen over te maken op voornoemde bankrekening met nummer [#5] en

- die [W] (onder meer) via e-mails voorgewend dat de procedure waarin verdachte die [W] zou bijstaan nog steeds loopt en/of er nog geen uitspraak in de procedure is gedaan

waardoor voornoemde [W] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

ten aanzien van het onder 9 tenlastegelegde:

in de periode van 30 augustus 2005 tot en met 28 november 2007 te [A] en/of[Z] en/of[B] geschriften, te weten (onder meer)

a. doktersbrieven op naam van [S], gedateerd op 18 maart 2007 en gericht aan ‘belanghebbenden’ en 25 maart 2007;

b. een verzoek om uitstel op naam van [aa], gedateerd op 25 maart 2007 en gericht aan de sector kanton van de Rechtbank Den Haag en

c. een brief op naam van [aa], gedateerd 30 augustus 2005 en gericht aan de sector kanton van de Rechtbank Amsterdam;

d. een betalingsopdracht (mede) op naam van [D], gedateerd op 13 december 2006 en gericht aan notaris[H] en

e. 43 facturen gericht aan [D], gedateerd in de periode van 4 juni 2004 tot en met 6 december 2007;

f. e-mailberichten op naam van [aa], afkomstig van het e-mailadres [bb] in de periode van 15 januari 2007 tot en met 26 november 2007;

g. een e-mailbericht op naam van[cc], afkomstig van het e-mailadres[dd].de gedateerd 26 november 2007 en een brief op naam van [ee] — ogenschijnlijk werkzaam bij de [ff 1] bank — gedateerd 28 november 2007,

zijnde geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen — valselijk heeft opgemaakt,

immers heeft hij. verdachte, in strijd met de waarheid

ad. a.

in naam van voornoemde[S] een diagnose gesteld met betrekking tot een patiënt genaamd [aa] en in naam van die[S] een handtekening op die brieven geplaatst en

ad. b.

in naam van voornoemde [aa] wegens ziekte om uitstel van behandeling van een kantonzitting d.d. 26 maart 2007 gevraagd en op naam van die [aa] een handtekening op dat verzoek geplaatst en

ad. c.

in naam van voornoemde [aa] akkoord gegaan met uitstel van de behandeling van een zitting betreffende ‘[gg]/[hh]’ en in het briefhoofd van die brief vermeld dat [aa] en verdachte een samenwerkingsverband hebben en in naam van die [aa] een handtekening op die brief geplaatst en

ad. d.

in naam van voornoemde [D] een betalingsopdracht gemaakt voor een bedrag van € 90.813,44 op een bankrekeningnummer [X2] ten name van verdachte en in naam van die [D] een handtekening op die brief geplaatst en

ad. e.

doen voorkomen dat hij, verdachte, werk voor voornoemde [D] heeft verricht en op voornoemde facturen BTW in rekening gebracht, terwijl hij, verdachte, niet beschikt over een BTW identificatienummer en/of niet is ingeschreven bij een Kamer van Koophandel en

ad. f.

in naam van voornoemde [aa] e-mails verstuurd aan [D] en [ii] en daarmee gesuggereerd dat voornoemde [aa] een zakelijk samenwerkingsverband heeft met verdachte;

ad. g.

in naam van voornoemde [cc] en[ee] een e-mailbericht en een brief verstuurd, waardoor telkens werd gesuggereerd dat op een bankrekening bij [ff 1] bank betalingen zouden zijn verricht ten behoeve van [D];

zulks met het oogmerk om die doktersbrieven en dat verzoek en betalingsopdracht en volmacht en facturen en e-mails als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;

ten aanzien van het onder 10 tenlastegelegde:

in de periode van 4 maart 2004 tot en met 14 maart 2008, te [A] en/of[Z] en/of[B] en/of[C], van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, voorwerpen,

(…)

C. geldbedragen afkomstig van [D] en/of [H] en/of [E], te weten

- een geldbedrag van in totaal 409.165,01 euro ontvangen op bankrekeningnummer [X2], zijnde 58 huurbetalingen voor het pand aan de[F] te [A] in de periode van 5 oktober 2005 tot en met 7 september 2007 en

- een geldbedrag van in totaal 16.566,53 euro ontvangen op bankrekeningnummer [X2], zijnde 4 betalingen betreffende belastinggelden, te weten een geldbedrag van 3.906,53 euro op 22 november 2005 en een geldbedrag van 6.545,-- euro op 19 september 2006 en een geldbedrag van 1.281,-- euro op 22 september 2006 en een geldbedrag van 4.834,-- euro op 29 september 2006 en

- een geldbedrag van in totaal 72.000,-- euro ontvangen op bankrekeningnummer [X2], zijnde 4 betalingen van 18.000,-- euro betreffende de oprichting van een besloten vennootschap genaamd ‘[G]’, te weten op 22 november 2005 en 1 februari 2006 en 14 maart 2006 en 4 april 2006 en

- een geldbedrag van in totaal 70.000,-- euro ontvangen op bankrekeningnummer[#5], zijnde voorschotbetalingen in rekening-courant van [E] met de omschrijvingen ‘dossier [D] [#2]’, te weten een geldbedrag van 15.000,-- op 2 augustus 2006 en een geldbedrag van 25.000,-- euro op 29 september 2006 en een geldbedrag van 30.000,-- euro op 1 november 2006 en

- een geldbedrag van 90.813,44 euro ontvangen op bankrekeningnummer [X2] op 14 december 2006, zijnde een hypothecair overschot, en

voor een totaalbedrag van ongeveer 658.544,94 euro en

D. geldbedragen betreffende[R], te weten

- een geldbedrag van in totaal 38.657,25 euro ontvangen op bankrekeningnummer [X2], zijnde twee betalingen betreffende de verkoopsom van een of meer websites, te weten een geldbedrag van 17.500,-- euro op 27 september 2007 en een geldbedrag van 21.157,25 euro op 5 oktober 2007 en

- een geldbedrag van 10.000,-- euro ontvangen op bankrekeningnummer [X2] op 10 april 2007, zijnde de verkoopsom voor vergunningen aan [Q] B.V. afkomstig van [O] B.V.,

in elk geval voor een totaalbedrag van 48.657,25 euro, en

E. geldbedragen betreffende [T], te weten

- een geldbedrag van 15.000,-- euro ontvangen op bankrekeningnummer[#5] op 9 augustus 2007 en

-

een geldbedrag van 15.000,-- euro ontvangen op bankrekeningnummer[#5] op 13 december 2007 en

-

een geldbedrag van 9.000,-- euro ontvangen op bankrekeningnummer[#5] op 15 januari 2008, voor een totaalbedrag van 39.000,-- euro en

F. geldbedragen afkomstig van [S], te weten

- geldbedragen, zijnde 13 betalingen van ziektegelduitkeringen, van 3.050,23 euro en/of 3.369,88 euro en/of (telkens) 1.685,20 euro en/of 421,30 euro en/of 842,60 euro en/of 2.527,80 euro ontvangen op bankrekeningnummer[#5] in de periode van 23 februari 2005 tot en met 17 augustus 2005, voor een totaalbedrag van 18.637,81 euro, en

G geldbedragen afkomstig van [ii], te weten

- geldbedragen van 500,-- euro en/of 595,-- euro en/of 324,78 euro ontvangen op bankrekeningnummer[#5] in de periode van 4 maart 2004 tot en met 24 december 2004, voor een totaalbedrag van 5.109,78 euro, en

H. geldbedragen afkomstig van[W], te weten geldbedragen van 750,-- euro en 1.084,34 euro en 10.000,-- euro en 2.947,22 euro ontvangen op bankrekeningnummer[#5] in de periode van 16 maart 2005 tot en met 14 september 2005. voor een totaalbedrag van 14.782,06 euro,

verworven en/of voorhanden gehad, zulks terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen en/of geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.

(…)

4 Het bewijs

(…)

4.1.

Algemeen

(…)

Verdachte ontkent dat hij zich tegenover derden heeft uitgegeven als advocaat, maar tegenover deze ontkenning staan de verklaringen van [D], [ii], [W] en[jj] dat verdachte zich voordeed als zijnde advocaat. De rechtbank hecht meer waarde aan deze verklaringen dan aan die van verdachte op dit punt. Zo past het voeten van een derdengeldenrekening” door verdachte in dit plaatje, aangezien een derdengeldenrekening een rekening is die over het algemeen door advocaten, notarissen of gerechtsdeurwaarders wordt gebruikt om gelden die door derden worden gestort ten behoeve van klanten gescheiden te houden van de eigen bedrijfsgelden. De gelden die derden op de “derdengeldenrekening” van verdachte (lieten) stort(t)en werden echter door verdachte niet doorgestort naar zijn klanten maar door hem zelf besteed.

De verdediging heeft met betrekking tot een aantal van de tenlastegelegde feiten aangevoerd dat cliënten ermee instemden dat verdachte de op zijn (derden)rekening gestorte bedragen met openstaande declaraties verrekende. In het dossier bevinden zich geen aanwijzingen die de verklaring van verdachte ondersteunen. Integendeel; alle aangevers zeggen te zijn opgelicht door verdachte en zijn praktijken. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet aannemelijk dat sprake is van verrekening van openstaande declaraties zoals verdachte heeft verklaard. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat declaraties van juridische werkzaamheden nooit op deze wijze plegen plaats te vinden.

(…)

4.2.

Voor wat betreft de afzonderlijke feiten overweegt de rechtbank als volgt.

Ten aanzien van feit 1

Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zijn werkzaamheden voor [D] op reguliere wijze heeft verricht en dat van oplichting geen sprake is. De 58 huurbetalingen “[F]” die [D] op zijn bankrekening met nummer [X2] heeft overgemaakt dienden ter voldoening van facturen voor de door hem verrichte werkzaamheden. Volgens verdachte is ongeloofwaardig, hetgeen [D] verklaart, dat hij drieënhalf jaar lang gratis werkzaamheden voor haar zou hebben verricht en dat hij op basis van “no cure no pay” zou werken. Volgens verdachte heeft hij regelmatig declaraties naar [D] verstuurd, maar werden deze niet (tijdig) betaald. Uiteindelijk zijn verdachte en [D] overeengekomen dat [D] het geld dat eigenlijk bestemd zou moeten zijn voor de betaling van de huur van haar winkel, aan verdachte zou overmaken omdat zij toch geen huur wilde betalen aan de[kk]. De declaraties werden volgens verdachte bewaard in een aparte map, welke niet meer is aangetroffen bij de inbeslaggenomen goederen en welke map mogelijk is verdwenen na het bezoek van [ll] en anderen in zijn woning tussen 13 en 14 december 2007. Nu [D] aangifte tegen hem heeft gedaan, is het verdachte duidelijk geworden dat [D] hem heeft misbruikt.

De rechtbank verwerpt dit betoog. Tegenover de verklaring van verdachte staat de verklaring van aangeefster [D], die inhoudt dat er naar aanleiding van overleg tussen[jj] en verdachte afspraken zijn gemaakt over de betaling door [D] van achterstallige huurpenningen betreffende haar winkelpand aan de [F]. Als onderdeel van deze afspraken zou [D] de (achterstallige) huurbetalingen vanaf 2002 via de derdengeldenrekening van[H] Notarissen overmaken op rekeningnummer [X2] onder vermelding van [H]. In totaal is door verdachte namens [D] op deze manier middels 58 betalingen een bedrag van € 409.165,01 overgemaakt. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaring van aangeefster dan aan de verklaringen van verdachte. Haar verklaring wordt immers ondersteund door de verklaringen van [ll], [aa] en [mm].

Zo bevestigt [ll] de verklaring van [D], dat verdachte ten overstaan van anderen op 12 december 2007 heeft bekend dat hij genoemde betalingen heeft verricht als zogenaamde huurbetalingen naar de rekening van[H] Not, maar feitelijk naar zijn eigen rekening. Hij zou daarbij hebben verklaard dat hij het geld voor zijn persoonlijk gerief heeft uitgegeven.

Ook [mm], de partner van verdachte, heeft ten overstaan van de politie verklaard dat verdachte heeft toegegeven dat de rekening waarop betalingen ten bate van notaris[H] zijn overgemaakt, geen rekening van[H] was.

[aa] heeft aangegeven dat verdachte tijdens deze bijeenkomst heeft gezegd dat alle hem getoonde stukken vals waren en dat er maar één niet-gemanipuleerd stuk was.

Door geen van de getuigen is melding gemaakt van het thans door verdachte gevoerde verweer, dat [D] de betalingen op deze manier heeft verricht om zo onder de betalingen aan de[kk] uit te komen en de facturen van verdachte te kunnen betalen.

Door verdachte zijn ter onderbouwing van zijn stelling dat tegenover de betalingen door [D] door hem opgestelde facturen stonden, in de civiele procedure een aantal facturen overgelegd die hij in de loop der jaren aan [D] zou hebben gestuurd. De rechtbank zet echter vraagtekens bij de echtheid van deze facturen, nu het op dit punt nader verrichte onderzoek van de politie heeft uitgewezen dat niet onaannemelijk is dat deze facturen achteraf door verdachte zijn opgesteld. Zo wordt in deze facturen geen rekening gehouden met de door [D] betaalde huurpenningen, terwijl — uitgaande van het verhaal van verdachte hieromtrent — dit wel het geval had moeten zijn. Ook blijkt uit politieonderzoek dat de door verdachte in de civiele procedure overgelegde facturen in de periode waarop deze betrekking zouden hebben, wat betreft lay-out en inhoud, nauwelijks wijzigingen bevatten, terwijl uit de administratie van verdachte is gebleken dat de correspondentie waarvan vaststaat dat verdachte deze in die periode heeft gestuurd, regelmatig werd gewijzigd qua lay-out en inhoud (wijziging van telefoonnummer, adres, postbusnummer, etcetera). Daar komt bij dat op de in beslaggenomen administratie van verdachte, waaronder zijn computers, deze facturen of een urenregistratie die ziet op deze werkzaamheden, niet zijn aangetroffen.

De rechtbank is ten slotte van oordeel dat in het verhaal van verdachte niet, en in dat van [D] wel, past dat bij de overgemaakte huurbedragen steeds is vermeld “[X2]”. Verdachte heeft voor deze vermelding geen andere verklaring gegeven dan dat [D] hem zou hebben gebruikt om zijn facturen te betalen middels fictieve huurpenningen. De rechtbank hecht aan deze verklaring geen waarde, mede in het licht van de eerder vastgestelde feiten van het voeren van een valse titel door verdachte en het valselijk hanteren van een “derdengeldenrekening”.

Hetzelfde geldt voor de verklaringen van verdachte ten aanzien van de op zijn rekening ontvangen belastinggelden, het geldbedrag van € 72.000,-- inzake de oprichting van [G] en de voorschotbetaling in rekening-courant van € 70.000,-- van[E], zoals onder b, c en d van feit 1 tenlastegelegd. Ook in deze gevallen acht de rechtbank bewezen dat de gelden onder valse voorwendselen en met gebruikmaking van de hiervoor genoemde oplichtingsmiddelen door verdachte op zijn rekening zijn terechtgekomen. Al hoewel niet in alle gevallen meer is vast te stellen op welke wijze deze bedragen op de rekening van verdachte zijn terechtgekomen, knoopt de rechtbank voor de bewezenverklaring van deze feiten aan bij de aangifte van [D], waaruit blijkt dat de gestorte bedragen door verdachte niet zijn aangewend voor de bestemming waartoe deze dienden, maar door hem persoonlijk zijn besteed, alsmede bij de getuigenverklaringen als hiervoor genoemd. Voor zover, zoals de verdediging stelt, [D] voor deze betalingen opdracht heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat zij dit onder valse voorwendselen heeft gedaan, het betrof immers geen derdengeldrekening en verdachte was geen advocaat of meester in de rechten, zodat van oplichting sprake is.

Ten aanzien van feit 2

De verdediging stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte zonder toestemming van [D] gebruik heeft gemaakt van haar creditcards dan wel creditcardnummers. De rechtbank acht evenwel dat het dossier wettig bewijs bevat voor de bewezenverklaring van dit feit en hecht dan ook meer waarde aan de verklaring van [D] omtrent de creditcard-uitgaven, dan aan die van verdachte. Zo heeft verdachte verklaard dat hij de — zakelijke — reizen in opdracht van [D] maakte, terwijl deze meestal in het weekend plaatsvonden. Wat dan het zakelijk doel was van deze reizen heeft verdachte ter zitting niet aannemelijk gemaakt. Ook is gebleken dat in ieder gevat tweemaal vanaf de laptop van verdachte een creditcardbetaling met een [nn] op naam van [D] en [H] is gedaan door [oo].

Ten aanzien van feit 3

De verdediging stelt zich op het standpunt dat [D] zelf toestemming heeft gegeven voor de overboeking van het bedrag van € 90.813,44 van de rekening van notaris[H] naar die van verdachte. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, voor zover [D] hiervoor toestemming zou hebben gegeven, zij dit heeft gedaan onder valse voorwendselen en niet met de bedoeling om, zoals de verdediging veronderstelt, de declaraties van verdachte te betalen. Zo is het geld overgemaakt naar de zogenaamde derdengeldenrekening van verdachte. Bovendien wordt het betoog van aangeefster [D], dat verdachte haar heeft medegedeeld dat dit bedrag door hem naar haar Duitse bankrekening zou worden overgeboekt, bevestigd door andere bewijsmiddelen. zoals het onderzoek door de politie naar correspondentie die in dit verband met de [ff 1] Bank zou zijn gevoerd en waarvan bewezen is verklaard dat deze vals is.

Ten aanzien van feit 4

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken. Verdachte was met [R] overeengekomen dat hij de door [qq] BV op zijn rekening gestorte bedragen mocht verrekenen met de openstaande declaraties voor verrichte diensten voor [R]. Verdachte heeft [R] diverse declaraties toegestuurd, die hij in een aparte map heeft bewaard. Deze map is door [ll] en [D] meegenomen op 13 december 2007 en niet overgedragen aan de politie. Omdat de computer door de politie kapot is geretourneerd, is het thans onmogelijk de facturen aan [R] uit[rr] uit te printen.

Het bedrag van 10.000,-- euro afkomstig van [O] BV is in overleg met [R] doorgestort naar de rekening van[ss].

De rechtbank verwerpt dit betoog.

De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij met [R] zou hebben afgesproken dat op deze wijze zijn declaraties zouden worden voldaan, niet aannemelijk.

Voorts is niet aannemelijk geworden dat is overeengekomen dat de 10.000,-- euro afkomstig van de rekening van [O] BV (in delen) naar [ss] zou worden overgeboekt.

De rechtbank hecht geen waarde aan de verklaring van verdachte met betrekking tot zijn computer en een meegenomen map. Niet is gebleken dat dit de computer van verdachte betreft waarop hij zijn cliëntenadministratie bewaarde. De politie heeft bij onderzoek aan de computer geen declaraties betreffende [R] aangetroffen. Voorts bevreemdt het de rechtbank dat het blijkbaar wel mogelijk is gebleken een dossierlijst uit het[rr] programma te printen. De rechtbank hecht meer waarde aan het verhaal van [R], die steeds consistent heeft verklaard en ook ter zitting, als getuige gehoord, overtuigend bij zijn verklaringen is gebleven.

Ten aanzien van feit 5

De raadsvrouw heeft om vrijspraak verzocht van het onder 5 tenlastegelegde en hiertoe aangevoerd dat verdachte als juridisch adviseur werkzaamheden heeft verricht voor[S]. De bedragen die verdachte heeft ontvangen van[S] mocht hij verrekenen met de openstaande declaraties. Het bestanddeel “wederrechtelijk” kan niet bewezen worden verklaard. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het in de tenlastelegging genoemde bedrag niet klopt.[S] heeft bij de politie verklaard dat hij in totaal een bedrag van 7.200,-- euro heeft terugontvangen van verdachte.

Ook hier geldt dat de rechtbank bewezen acht dat de betreffende gelden door middel van de reeds genoemde oplichtingsmiddelen op de rekening van verdachte terecht zijn gekomen. Het verweer van de verdediging dat van wederrechtelijkheid geen sprake is, strandt reeds hierom. Voor de bewezenverklaring van dit feit doet dan ook niet ter zake of door verdachte vervolgens, zoals hij stelt, een deel van dit bedrag is terugbetaald door verdachte aan aangever.

(…)

Ten aanzien van feit 7

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 7 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Het bestanddeel “het zich wederrechtelijk toe-eigenen” kan niet bewezen worden verklaard. Verdachte was gemachtigd over de bankrekening zodat hij het geld zich niet wederrechtelijk kan hebben toegeëigend. Bovendien heeft zijn vader het geld op deze rekening aan verdachte nagelaten en kwam het geld verdachte rechtmatig toe, aldus verdachte (ter terechtzitting).

Verdachte ontkent op enigerlei wijze zijn moeder te hebben opgelicht dan wel haar geld te hebben verduisterd. De gelden op de betreffende bankrekening betroffen gelden die voor hem — bij leven van zijn vader — met uitsluiting van zijn zuster voor hem waren bestemd en waarover hij mocht beschikken. De aangifte van zijn moeder tegen hem is onder druk en dwang van de politie afgelegd en is onjuist, hetgeen zij later ook heeft verklaard.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Omtrent de inhoud van de verklaringen van verdachtes moeder en de manier waarop deze tot stand zijn gekomen bestaat bij de rechtbank geen twijfel. Hetgeen aangeefster heeft verklaard is juist. Het is voorstelbaar dat aangeefster daar later— gelet op de familierelatie — op is teruggekomen. Dat doet aan het waarheidsgehalte van haar eerdere verklaringen niet af.

Ten aanzien van feit 8

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken. Verdachte en [W] hebben een dienstverleningsovereenkomst gesloten. Er is tussen hen overeenstemming bereikt over het maandelijks factureren en de hoogte van het uurloon. Verdachte heeft daadwerkelijk werkzaamheden voor [W] verricht. Dat [W] zelf geconcludeerd heeft dat verdachte advocaat was, maar zich niet weet te herinneren of verdachte zich ook letterlijk als advocaat heeft gepresenteerd, is onvoldoende voor een bewezenverklaring hiervan.

De rechtbank verwerpt dit verweer en acht — gelet op het hiervoorgaande — bewezen dat verdachte [W] middels oplichtingshandelingen heeft bewogen tot het (laten) overmaken van geld op zijn — beweerdelijke — derdengeldenrekening.

Ten aanzien van 9

Ten aanzien van de onder a en b tenlastegelegde briefjes refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. Van het overige dient verdachte volgens haar te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent het onder c tenlastegelegde briefje te hebben ondertekend en de getuigenverklaring van [aa] is onvoldoende om verdachte hiervoor te veroordelen. Ten aanzien van d heeft zij aangevoerd dat [D] bij de gehouden comparitie in de civiele zaak heeft verklaard dat zij zich kan herinneren haar handtekening onder dit stuk te hebben gezet. Ten aanzien van de declaraties onder e heeft de raadsvrouw gesteld dat een niet oplopende nummering niet wil zeggen dat de declaraties vals zijn en dat te weerleggen valt dat verdachte maar één cliënt had omdat de politie drie bakken vol met foliomappen van andere cliënten in beslag heeft genomen. Daarnaast zijn alle administratie, dossiers en computers van cliënt in beslag genomen en vraagt de verdediging zich af hoe verdachte deze declaraties achteraf zou moeten hebben opgemaakt.

Ten aanzien van f heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het enkele feit dat het e-mailadres van [aa] is aangetroffen bij het uitlezen van de computer van verdachte, niet wil zeggen dat verdachte degene is geweest die de tenlastegelegde e-mails heeft verzonden. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat [aa] de e-mails heeft verzonden. Ten aanzien van hetgeen onder g ten laste is gelegd bestaat volgens de raadsvrouw onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte deze e-mails heeft verzonden naar [D]. Het enkele feit dat vlak daarna de mail is doorgestuurd naar een e-mailadres van verdachte zelf is in haar ogen onvoldoende.

De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feit 10

In verband met hetgeen de raadsvrouw hierboven heeft aangevoerd is de raadsvrouw van mening dat verdachte ook voor dit feit dient te worden vrijgesproken omdat het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf’ niet bewezen kan worden verklaard.

Nu verdachte voor alle aan hem tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld, kan de rechtbank volstaan dat dit al de verwerping van het verweer draagt.”

2.1.2.

Rechtbank Amsterdam heeft eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [D] (hierna: [D]) en [W] (hierna: [W]) voor respectievelijk € 705.550,65 en € 15.152 toegewezen en eiser veroordeeld deze bedragen aan de benadeelde partijen te betalen.

2.2.

Zowel het tegen het vonnis ingestelde hoger beroep als het daartegen ingestelde cassatieberoep is niet-ontvankelijk verklaard, zodat genoemde veroordeling onherroepelijk vaststaat.

2.3.

In verband met de veroordeling is op 9 juni 2011 een ontnemingsvordering tegen eiser ingesteld.

2.4.

Verweerder heeft door oplichting en verduistering verkregen inkomsten bij eiser in de heffing van ib/pvv betrokken als resultaat uit overige werkzaamheden in de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008.

2005

2.5.1.

Eiser heeft aangifte ib/pvv 2005 gedaan naar een verzamelinkomen van nihil en ingehouden loonheffing ten bedrage van € 9.816.

2.5.2.

Met dagtekening 9 februari 2007 is aan eiser de primitieve aanslag ib/pvv 2005 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen van

€ 30.975, zijnde een uitkering van het UWV. Daarbij is rekening gehouden met ingehouden loonheffing ten bedrage van € 9.816.

2.5.3.

Naar aanleiding van het onder 2.1.1 genoemde strafvonnis is met dagtekening 31 december 2010 ter zake van met de bewezenverklaarde feiten behaalde voordelen, een navorderingsaanslag ib/pvv 2005 opgelegd. Hierbij is een bedrag van € 108.692 in aanmerking genomen als resultaat uit overige werkzaamheden. In de navorderingsaanslag is het belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen vastgesteld op een bedrag van € 139.667. Tevens is een vergrijpboete opgelegd van 50%.

2006

2.6.1.

Eiser heeft aangifte ib/pvv 2006 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 25.952 (uitkering UWV).

2.6.2.

Met dagtekening 5 maart 2008 is aan eiser de primitieve aanslag ib/pvv 2006 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen van € 25.952.

2.6.3.

Naar aanleiding van het onder 2.1.1 genoemde strafvonnis is met dagtekening 31 december 2011 ter zake van met de bewezenverklaarde strafbare feiten behaalde voordelen, een navorderingsaanslag ib/pvv 2006 opgelegd. Hierbij is een bedrag van € 379.560 in aanmerking genomen als resultaat uit overige werkzaamheden. In de navorderingsaanslag is het belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen vastgesteld op een bedrag van € 405.512. Tevens is een vergrijpboete opgelegd van 50%.

2007

2.7.1.

Eiser heeft op 15 september 2009 aangifte ib/pvv 2007 gedaan naar een verzamelinkomen van € 72. Het aangegeven inkomen bestaat enkel uit inkomen uit sparen en beleggen. Op 14 april 2010 heeft eiser opnieuw een aangifte ingediend naar een verzamelinkomen van -/- € 2.706 in verband met aftrekbare hypotheekrente van de eigen woning.

2.7.2.

Naar aanleiding van het onder 2.1.1 genoemde strafvonnis heeft verweerder bij brief aan eiser van 7 april 2010 aangekondigd dat met de bewezenverklaarde strafbare feiten behaalde voordelen, bij het opleggen van de definitieve aanslag ib/pvv 2007 in aanmerking zullen worden genomen.

2.7.3.

Met dagtekening 21 mei 2010 is de definitieve aanslag ib/pvv 2007 opgelegd. Hierbij is ter zake van met de bewezenverklaarde strafbare feiten behaalde voordelen, een bedrag van € 304.046 in aanmerking genomen als resultaat uit overige werkzaamheden. Het verzamelinkomen is hierbij vastgesteld op een bedrag van € 304.118. Tevens is een vergrijpboete opgelegd van 50%.

2.7.4.

Verweerder heeft na bezwaar de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 294.857 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ten bedrage van € 72, en de beschikking heffingsrente en de boete van 50% dienovereenkomstig verminderd.

2.7.5.

Verweerder heeft na het instellen van het beroep de aanslag verder verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 282.087 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ten bedrage van € 72. De heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd tot een bedrag van € 15.180 en de boete van 50% is dienovereenkomstig verminderd tot een bedrag van € 68.216.

2008

2.8.1.

Eiser heeft op 26 maart 2010 aangifte ib/pvv en premie zvw gedaan naar een verzamelinkomen van -/- € 6.908.

2.8.2.

Met dagtekening 2 december 2011 is de definitieve aanslag premie zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 9.000.

2.8.3.

Verweerder heeft het bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

3 Geschilpunten

4 Beoordeling van de geschilpunten

5 Proceskosten

6 Beslissing