Home

Rechtbank Noord-Holland, 07-09-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:7451, AWB - 14 _ 4821

Rechtbank Noord-Holland, 07-09-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:7451, AWB - 14 _ 4821

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
7 september 2015
Datum publicatie
1 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2015:7451
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4821
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting. Geen bijzondere omstandigheden die afwijking van het forfaitaire tarief rechtvaardigen. Geen samenhangende zaken.

Uitspraak

Zittingsplaats Alkmaar

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 14/4821

(gemachtigde: J.H. Maas),

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2014 de waardes van de onroerende zaken [A] , [A1] , [B] en [C] te [D] (hierna: de woningen) voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld op respectievelijk € 225.000, € 220.000, € 231.000 en € 225.000. In hetzelfde geschrift zijn ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen 2014 bekend gemaakt.

Bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2014, verzonden op 18 november 2014, heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, de waardes van de woningen nader vastgesteld op respectievelijk € 195.000, € 182.000, € 178.000 en € 185.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd. Verweerder heeft een kostenvergoeding toegekend van € 317,75.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2015 te Alkmaar. Namens eiser is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [E] . Het onderhavige beroep is gelijktijdig behandeld met de beroepen met de zaaknummers HAA 14/4822, 14/4823 en 14/5066.

Overwegingen

Feiten

1. Na het door de gemachtigde van eiser namens eiser ingestelde bezwaar tegen de WOZ-beschikkingen heeft op 5 november 2014 een (telefonische) hoorzitting plaatsgevonden.

2. Tijdens de telefonische hoorzitting zijn 8 zaken van cliënten van de gemachtigde, waaronder die van eiser, afzonderlijk volgtijdig behandeld. De hoorzitting heeft in totaal ongeveer een kwartier in beslag genomen. In de zaak van eiser zijn de WOZ-waardes bij uitspraak op bezwaar verminderd. Door verweerder is voor het bijwonen van de hoorzitting aan eiser een kostenvergoeding toegekend van € 60,75.

Geschil

3. In geschil is het bedrag van de kostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar. Enkel is in geschil de vraag welk bedrag voor het bijwonen van de hoorzitting toegekend moet worden.

4. Eiser stelt dat er geen reden is af te wijken van het in het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde bedrag van (destijds) € 243.

5. Verweerder heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van samenhangende zaken, zodat het toegekende bedrag voor het bijwonen van de hoorzitting niet te laag is. Voorts heeft verweerder zich subsidiair op het standpunt gesteld dat hij op basis van ‘bijzondere omstandigheden’ terecht tot matiging van de vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting tot een bedrag van € 60,75 is overgegaan gelet op de korte duur van de behandeling van dit bezwaar tijdens de (telefonische) hoorzitting.

6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

7. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Niet in geschil is dat eiser recht heeft op een kostenvergoeding ten aanzien van de bezwaarfase. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld, te weten het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763, hierna: het Besluit).

8. Het Besluit luidde tot 1 januari 2015, voor zover hier van belang, als volgt:

“Artikel 1

Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

(…)

Artikel 2

1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:

a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;

(…)

3. In bijzondere omstandigheden kan van het eerste lid worden afgeweken.

Artikel 3

1. Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, lid 1, onder a, beschouwd als één zaak.

2. Samenhangende zaken zijn: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”

Artikel 3, tweede lid, wordt hierna ook als de oude samenhangregeling aangeduid.

9. Bij "Besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit […] in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken” (Staatsblad 2014, 411) is met ingang van 1 januari 2015 de oude samenhangregeling gewijzigd. Artikel 3, tweede lid, van het Besluit luidt sindsdien:

“ Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”

Hierna wordt deze bepaling ook wel als de nieuwe samenhangregeling aangeduid.

10. Het overgangsrecht van de nieuwe samenhangregeling is opgenomen in artikel II van genoemd Besluit van 27 oktober 2014. Dit artikel luidt:

“Het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat luidde voor 1 januari 2015 blijft van toepassing op een voor die datum bekendgemaakte beslissing op een bezwaar of administratief beroep en op een voor die datum bekendgemaakte uitspraak van een bestuursrechter. In afwijking van de eerste volzin geldt het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals het ingevolge dit besluit is komen te luiden indien de bestuursrechter een beslissing op bezwaar of administratief beroep of een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en daarbij een partij veroordeelt in de kosten van bezwaar, administratief beroep of beroep bij de bestuursrechter waarop vóór 1 januari 2015 is beslist of uitspraak is gedaan.”

11. De nieuwe samenhangregeling is in de onderhavige zaak derhalve uitsluitend van toepassing indien de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigt en daarbij verweerder veroordeelt in de kosten die eiser heeft gemaakt. Omdat ten tijde van de uitspraak op bezwaar de nieuwe samenhangregeling nog niet in werking was getreden, betekent dit voor het onderhavige geschil dat de rechtbank allereerst dient te beoordelen of verweerder het Besluit zoals dat tot 1 januari 2015 luidde juist heeft toegepast en voorts - indien het van oordeel is dat de uitspraak op bezwaar niet conform dat besluit is - of toepassing van het Besluit zoals dat vanaf 1 januari 2015 luidt tot gegrondverklaring van eisers beroep leidt.

12. De rechtbank is van oordeel dat er op basis van de oude samenhangregeling geen sprake is van samenhangende zaken en heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit hetgeen partijen hebben aangevoerd en de stukken van het geding naar voren komt dat sprake was van verschillende eisers die in bezwaar kwamen tegen de waardering van verschillende niet vergelijkbare onroerende zaken die zijn gelegen in verschillende straten en in een aantal gevallen zelfs in verschillende plaatsen. De onroerende zaken zijn ook aan de hand van verschillende vergelijkingsobjecten en met inachtneming van voor de betreffende onroerende zaak geldende waardebepalende factoren gewaardeerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van samenhang tussen de zaak van eiser en de andere op de hoorzitting behandelde zaken op basis van de oude samenhangregeling. Het enkele feit dat het telkens ging om de waardering van woningen en de ligging vaak aan de orde werd gesteld, is, anders dan verweerder lijkt te veronderstellen, niet voldoende om anders te oordelen.

13. De rechtbank zal zich bij haar toetsing of verweerder terecht tot matiging van de vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting tot een bedrag van € 60,75 is overgegaan vanwege ‘bijzondere omstandigheden’ oriënteren op de Nota van Toelichting bij het Besluit (Stb. 1993, 763), waarin met betrekking tot artikel 2, derde lid, het volgende is vermeld:

“In uitzonderlijke gevallen kan strikte toepassing van [de forfaitaire] regeling onrechtvaardig uitpakken. Daarom is bepaald dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het besluit berekende vergoeding — overigens zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten — kan verlagen of verhogen. Het gaat hier werkelijk om uitzonderingen, bij voorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatievoorziening door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.”

14. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 april 2011 ECLI:NL:HR:201 l:LJN BQ0415

(BNB 2011/180) overwogen dat gelet op de onder 13 geciteerde toelichting de

uitzondering wegens bijzondere omstandigheden door de rechter terughoudend dient te

worden toegepast. In die zaak had het Hof de vergoeding voor het indienen van een

beroepschrift en het bijwonen van een zitting op grond van bijzondere omstandigheden

gematigd in een geval waarin de gemachtigde 67 op het Rekeningenproject betrekking

hebbende beroepschriften op vrijwel identieke wijze had gemotiveerd en die 67 zaken

gelijktijdig ter zitting waren behandeld. De Hoge Raad overwoog:

“3.5.2. De uitspraak van het Hof dient aldus te worden begrepen dat het Hof heeft geoordeeld dat in alle 67 zaken. ongeacht of daarbinnen deelgroepen kunnen worden onderscheiden, in geval van gegrondverklaring van het beroep afgeweken dient te worden van het bepaalde in artikel 2, lid 1, van het [Besluit] op grond van bijzondere omstandigheden, met als resultaat dat in alle zaken waarin het beroep gegrond is op uniforme wijze vergoedingen voor kosten van rechtsbijstand worden toegekend. Daarbij heeft het Hof kennelijk het oog gehad op het zeer grote aantal zaken die op veel punten een sterke inhoudelijke samenhang vertoonden, waardoor de proceshandelingen voor een zeer groot deel een uniform karakter hadden, en dus niet waren afgestemd op de bijzonderheden van de desbetreffende zaak. Ook indien rekening wordt gehouden met de terughoudendheid die bij de toepassing van artikel 2, lid 3, van het [Besluit] geboden is, geeft het oordeel van het Hof, aldus opgevat, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, mede gelet op de omstandigheid dat de vergoedingen op grond van het [Besluit] het karakter hebben van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten. Dit oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onvoldoende gemotiveerd.”

15. Uitgaande van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarover op zichzelf

geen geschil bestaat, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval een zuiver forfaitair bepaalde vergoeding niet dermate disproportioneel is dat aanleiding bestaat die vergoeding te matigen. Bij haar oordeel laat de rechtbank meewegen:

1. dat geen sprake was van een zeer groot aantal woningen dat tijdens de hoorzitting van 5

november 2014 is besproken;

2. dat die woningen qua ligging en objectkenmerken van elkaar verschillen en de

gemachtigde, onvoldoende gemotiveerd betwist, heeft gesteld dat de argumenten zowel

in de bezwaarschriften, als in de aantekeningen ten behoeve van de hoorzitting, op de

bijzonderheden van de onderscheiden woningen waren afgestemd, zodat niet kan

worden gezegd dat de zaken op veel punten een sterke inhoudelijke samenhang hadden

en dat de proceshandelingen voor een zeer groot deel een uniform karakter hadden.

16. Nu het voorgaande ertoe leidt dat de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd met veroordeling van verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of (ook) toepassing van het Besluit, zoals dat vanaf 2015 luidt, tot gegrondverklaring van eisers beroep leidt.

17. In het Besluit is met ingang van 1 januari 2015 uitsluitend de regeling van de ‘samenhang’ gewijzigd. Met betrekking tot de achtergrond van die wijziging wordt in de Nota van Toelichting opgemerkt (cursivering rechtbank):

“In de praktijk komt het regelmatig voor dat verschillende zaken met eenzelfde rechtsbijstandverlener tegelijkertijd of volgtijdelijk worden behandeld op een zitting of hoorzitting. Daarbij wordt tijdens die (hoor)zitting in kort tijdsbestek een veelvoud van zaken behandeld die sterk op elkaar lijken. Een strikte toepassing van het [Besluit] kan dan onredelijk uitwerken. Dergelijke zittingen kunnen zelden worden aangemerkt als een samenhangende zaak in de zin van artikel 3, tweede lid, van het [Besluit]. Vaak is niet voldaan aan alle in die bepaling gestelde vereisten, namelijk dat de bezwaren onderscheidenlijk beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn gemaakt onderscheidenlijk ingesteld en dat het nagenoeg identieke besluiten betreft, waartegen op vergelijkbare gronden bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld. De Hoge Raad ziet in belastingzaken niet snel aanleiding om te spreken van nagenoeg identieke zaken, aangezien veelal per zaak afzonderlijk moet worden beoordeeld of aanslagen naar de juiste heffingsgrondslag zijn opgelegd (zie ook HR 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3090). Immers, bij veel aanslagen zullen de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in niet onbetekenende mate de individuele omstandigheden betreffen.

Om die reden is het wenselijk te komen tot een verruiming van het begrip «samenhangende zaak» in artikel 3, tweede lid, van het [Besluit]. Dit wordt bewerkstelligd door schrapping van de vereisten dat het moet gaan om nagenoeg identieke besluiten waartegen op vergelijkbare gronden bezwaar of gemaakt of beroep is ingesteld. Het vereiste dat de bezwaren of beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig moeten zijn ingediend, wil sprake kunnen zijn van samenhangende zaken, is vervangen door het criterium dat de bezwaren of beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig moeten zijn behandeld. Zo is men voor de vraag of sprake is van samenhangende zaken niet afhankelijk van de rechtsbijstandverlener en de vraag of deze de bezwaren of beroepen al dan niet gelijktijdig indient. Leidend wordt de vraag of het bestuursorgaan onderscheidenlijk de bestuursrechter de bezwaren onderscheidenlijk beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandelt. Door deze verruiming van het tweede lid zal dus sneller sprake zijn van een samenhangende zaak waardoor het bestuursorgaan en de rechter vaker in situaties dat meerdere zaken gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig worden behandeld, en dezelfde rechtsbijstandverlener nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten in iedere zaak, voor de kosten de vergoeding voor één zaak (bij minder dan vier zaken) dan wel 1,5 zaak (bij vier of meer zaken) in aanmerking zal nemen. Dit heeft in zaken waarin een rechtsbijstandverlener (nagenoeg) identieke werkzaamheden verricht in diverse zaken tot gevolg dat de rechtsbijstandverlener niet langer voor iedere zaak apart een kostenvergoeding ontvangt, waarmee een onredelijk hoge vergoeding wordt ontvangen voor zijn werkzaamheden.

Ingeval de kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in een bepaald geval onevenredig hoog is, kunnen bestuursorgaan en rechter gebruik maken van artikel 2, derde lid, [Besluit], dat het bestuursorgaan en de bestuursrechter de mogelijkheid biedt om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de volgens het [Besluit] berekende vergoeding.”

18. Volgens de nieuwe samenhangregeling is er in de bezwaarfase - kort gezegd - sprake van samenhang indien:

1. het bestuursorgaan de bezwaren (nagenoeg) gelijktijdig heeft behandeld, én

2. de rechtsbijstand door dezelfde gemachtigde is verleend, én

3. de werkzaamheden van de gemachtigde in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.

19. Naar het oordeel van de rechtbank is aan de eerste twee van de onder 18 bedoelde voorwaarden voldaan. De rechtbank stelt daarbij voorop dat met "gelijktijdige behandeling" in het Besluit kennelijk is gedoeld op gelijktijdige behandeling tijdens een hoorzitting (bezwaarfase) dan wel een zitting (beroepsfase). Vast staat dat verweerder en de gemachtigde tijdens één hoorzitting meerdere bezwaarschriften hebben behandeld. Daaraan doet voor wat betreft de eerste voorwaarde niet af dat de bezwaarschriften volgtijdelijk aan de orde zijn gesteld.

Aan de derde voorwaarde is echter niet voldaan. Zoals overwogen in 15, is aannemelijk te achten dat vanwege de verschillen tussen de tijdens de hoorzitting besproken woningen, de door de gemachtigde volgtijdelijk op de bezwaren gegeven toelichtingen dusdanig verschillend zijn geweest dat niet gezegd kan worden dat “dezelfde rechtsbijstandverlener nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten in iedere zaak” (zie de onder 17 gecursiveerde zinsnede). De (enkele) omstandigheid dat de argumentatie in alle zaken was gebaseerd op een waardebepaling volgens de vergelijkingsmethode, doet hieraan niet af.

20. Uit voorgaande rechtsoverweging volgt dat de zaak van eiser (ook) volgens de tekst en de strekking van het nieuwe artikel 3, tweede lid, van het Besluit niet kan worden aangemerkt als een (met andere zaken) 'samenhangende zaak'.

21. Derhalve heeft eiser voor het horen tijdens de bezwaarfase op basis van artikel 2, eerste lid, van het Besluit jo onderdeel A4 van de Bijlage recht op 1 punt en stelt de rechtbank de vergoeding voor het verschijnen tijdens de hoorzitting (uitgaande van het huidige tarief) vast op € 244.

22. Nu de wegingsfactor van 1 tussen partijen niet in geschil is, komt de totale

kostenvergoeding voor de bezwaarfase, uitgaande van een waarde per punt zoals deze geldt vanaf 1 januari 2015, daarmee uit op € 502 (€ 244 voor het indienen van de bezwaarschriften + € 244 voor het bijwonen hoorzitting + € 14 in verband met het opvragen van kadastrale informatie).

23. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 81,67 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 490 en een wegingsfactor 0,5 gedeeld door 3 (het aantal samenhangende zaken die gelijktijdig ter zitting zijn behandeld waarvan het beroep gegrond is verklaard).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover dit de beslissing op het verzoek om proceskosten behelst;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van (€ 502 + € 81,67 =) € 583,67;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.A. Onderwater, rechter, in aanwezigheid van

mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2015.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel