Home

Rechtbank Noord-Holland, 18-09-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:7834, AWB - 15 _ 1733

Rechtbank Noord-Holland, 18-09-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:7834, AWB - 15 _ 1733

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
18 september 2015
Datum publicatie
28 september 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2015:7834
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1733
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Eiser heeft een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Ten tijde hiervan is eiser als directeur grootaandeelhouder van een door hem opgerichte B.V. gestart met behoud van zijn uitkering. Verweerder heeft van eiser gedeeltelijk de aan hem verstrekte voorschotten van zijn WW-uitkering teruggevorderd wegens door eiser ontvangen loon. Verweerder heeft dit op goede gronden besloten. Het loon dat aan een directeur grootaandeelhouder van een B.V. wordt toegekend dient met de WW-uitkering te worden verrekend, ongeacht of in de onderneming winst wordt gemaakt. Er is geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel. Het dient voor eisers risico te blijven dat hij is uitgegaan van de onjuiste aanname dat er alleen verrekening en terugvordering zou volgen in geval van winst uit onderneming. Bestreden besluit kan standhouden. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 15/1733

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: S. Gootjes).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder € 1.617,04 bruto van eiser teruggevorderd. Dit betreft een gedeelte van de aan eiser in de periode van 17 december 2012 tot en met 31 januari 2013 als voorschot verstrekte uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).

Bij besluit van 10 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2015. Eiser is samen met zijn echtgenote verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.

Eiser was per 1 april 2011 werkzaam bij [bedrijf 1] B.V. als marketing en salesdirector voor gemiddeld 40 uur per week. Omdat de verwachting was dat zijn dienstverband zou worden beëindigd wegens bedrijfseconomische redenen heeft eiser zich op 8 oktober 2012 geregistreerd bij verweerder in verband met eventueel aanvragen van een WW-uitkering en inschrijven als werkzoekende. Op 12 oktober 2012 is eiser bij het startersloket langsgekomen, omdat hij wilde starten als zelfstandige met gebruikmaking van de startersperiode. Eiser heeft vervolgens de workshop “zelfstandige zonder personeel” gevolgd, waarna hij op eigen verzoek door verweerder is uitgenodigd voor een gesprek op

31 oktober 2012. Eiser is tijdens dit gesprek medegedeeld dat hij maar drie maanden recht heeft op een WW-uitkering. Eiser heeft vermeld dat hij eerst de bank zal gaan benaderen om te kijken of hij een lening kan krijgen. Met eiser is afgesproken dat als hij een startperiode wil, hij dit zal aangeven. Er is geen onderzoeksperiode ingesteld. Eén en ander staat vermeld in verweerders registratiesysteem.

1.2.

Eiser heeft vervolgens op 1 december 2012 een WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 10 december 2012 is aan eiser met ingang van 1 november 2012 een WW-uitkering toegekend tot en met 31 januari 2013. Daarbij is voorts besloten dat de uitkering pas betaalbaar wordt gesteld per 1 december 2012, omdat eisers voormalig werkgever rekening had moeten houden met een opzegtermijn tot en met 30 november 2012. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.

1.3.

Eiser heeft op 14 december 2012 bij verweerder medegedeeld dat hij per 17 december 2012 wil starten met zijn bedrijf en gebruik wil maken van de startperiode. Bij besluit van

28 december 2012 heeft verweerder eiser toestemming verleend om met behoud van uitkering voor zichzelf te beginnen. De startersperiode is vastgesteld op de periode van

17 december 2012 tot 16 juni 2013 of indien zijn WW-uitkering eerder stopt, tot dat moment. Tijdens deze periode zal eisers WW-uitkering als een voorschot worden verstrekt. In dit besluit is eiser er tevens op gewezen dat 70% van zijn inkomsten van zijn uitkering zal worden afgetrokken. Daarbij zal worden gekeken naar de totale inkomsten in de periode van 52 weken na de start van zijn bedrijf. De helft daarvan zal worden toegerekend aan de startersperiode. Vermeld is voorts dat dit pas na ruim twee jaar kan worden berekend op basis van eisers definitieve belastingaanslagen. Tegen dit besluit heeft eiser evenmin bezwaar gemaakt.

1.4.

Bij besluit van 19 februari 2013 heeft verweerder eisers recht op WW-uitkering per

1 februari 2013 beëindigd wegens het bereiken van de maximale duur. Eiser is er in dit besluit nogmaals op gewezen dat zijn inkomsten als startende zelfstandige nog voor 70% zullen worden verrekend met de aan hem verstrekte voorschotten.

1.5.

Nadat de Belastingdienst de definitieve aanslagen van 2012 en 2013 heeft afgegeven heeft verweerder het primaire besluit genomen, waarbij € 1.617,04 bruto aan volgens verweerder teveel verstrekte voorschotten WW-uitkering over de periode van 17 december 2012 tot en met 31 januari 2013 van eiser zijn teruggevorderd. Verweerder heeft de berekening van de terugvordering gebaseerd op het belastbaar loon van eiser als directeur-grootaandeelhouder van het door hem opgerichte [bedrijf 2] B.V.

2. Verweerder heeft eisers bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de terugvordering rechtmatig tot stand is gekomen en juist is berekend.

3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte € 1.617,04 bruto van hem heeft teruggevorderd. Verweerder heeft hem verkeerde informatie verstrekt over de duur van zijn WW-uitkering en hem ten onrechte bewogen tot het tekenen van de beëindigingsovereenkomst. Als gevolg hiervan heeft hij slechts twee in plaats van drie maanden een WW-uitkering ontvangen. Voorts is volgens eiser, gelet op het uittreksel van de Kamer van Koophandel waarin staat vermeld dat zijn B.V. op 11 oktober 2012 is gestart, sprake van een onjuiste ingangsdatum van zijn startersperiode. Hierdoor is de in aanmerking te nemen periode en daarmee het terugvorderingsbedrag onjuist vastgesteld. Eiser betoogt verder dat verweerder hem eveneens verkeerde informatie heeft verstrekt over wat er in mindering zou worden gebracht op zijn WW-uitkering. Zo is hij onjuist voorgelicht door [naam] (adviseur werkbedrijf). Hij zou hebben bevestigd dat 70% van de totale inkomsten van het bedrijf in een periode van 52 weken na de startperiode in mindering zouden worden gebracht en dat de inkomsten afhangen van wat er met het bedrijf van eiser zou worden verdiend. Zijn bedrijf heeft echter geen inkomsten gegenereerd, het maakt in de beginfase alleen maar verlies. Hij heeft een lening afgesloten om zichzelf salaris uit te kunnen betalen. Dit was noodzakelijk om voor startersleningen en voor subsidies in aanmerking te komen. Er had derhalve niets met zijn WW-uitkering dienen te worden verrekend. Als eiser juist zou zijn voorgelicht, had hij wellicht niet voor deze bedrijfsvorm gekozen. Nu dient hij èn de lening èn een gedeelte van het verkregen voorschot op zijn WW-uitkering terug te betalen. Hiermee wordt hij dubbel getroffen.

4. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder op goede gronden € 1.617,04 bruto aan over de periode van 17 december 2012 tot en met 31 januari 2013 aan eiser verstrekte voorschotten van zijn WW-uitkering heeft teruggevorderd.

5. Eiser heeft voor 1 januari 2013 gebruik gemaakt van de startersregeling, zodat gelet op het overgangsrecht zoals dat is neergelegd in artikel 130y van de WW de oude regeling van kracht blijft. Daarom blijven in de onderhavige zaak artikel 35aa van de WW en de daarop berustende bepalingen van toepassing, zoals deze luidden tot 1 januari 2013. Op grond van artikel 35aa, eerste lid, aanhef en onder a, zoals dit luidde ten tijde hier in geding, in samenhang met artikel 77a, eerste lid, van de WW wordt, indien de werknemer van het Uwv toestemming heeft verkregen om werkzaamheden als zelfstandige te verrichten en het recht op WW-uitkering op grond van het tweede lid van dat artikel blijft bestaan, de uitkering verminderd met 70% van de inkomsten in verband met werkzaamheden als zelfstandige.

Ingevolge het op het tweede lid van artikel 35aa van de WW gebaseerde artikel 3:2 eerste lid, onder c van het inkomensbesluit sociale zekerheidswetten wordt onder inkomen uit arbeid verstaan het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden bedoeld in paragraaf 3.3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.4.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van die wet, voor zover de werknemer geen werknemer is als bedoeld in onderdeel a en b.

Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald door het UWV teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

6. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen de besluiten van 10 december 2012 en

28 december 2012, waarbij respectievelijk aan eiser een WW-uitkering is toegekend en toestemming is verleend om met behoud van WW-uitkering te starten als zelfstandige met als startersperiode 17 december 2012 tot 16 juni 2013, geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Deze besluiten staan derhalve in rechte vast. Eisers beroepsgronden die zien op (de juistheid van) de duur van zijn WW-uitkering en de ingangsdatum van de startersperiode kunnen in deze procedure dan ook niet aan de orde komen en zullen daarom buiten bespreking gelaten worden.

7. Op grond van bovengenoemd wettelijk kader dient 70% van het als zelfstandige vergaarde inkomen over de periode van 52 weken na de start van de startersperiode in mindering te worden gebracht op de WW-uitkering. Vast staat dat eiser in het jaar 2013 inkomsten (uit loondienst) heeft ontvangen ter hoogte van € 18.400,--. Dit betreffen inkomsten die (gedeeltelijk) met eisers uitkering dienen te worden verrekend. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraak van 29 april 2015 heeft overwogen (ECLI:NL:CRVB:2015:1342) moet het (fictieve) loon dat aan een directeur-grootaandeelhouder van een B.V. wordt toegekend, ongeacht of in de onderneming winst wordt gemaakt of aan betrokkene feitelijk een inkomen wordt uitgekeerd, ingevolge artikel 35aa van de WW met de WW-uitkering worden verrekend. De omstandigheid dat eisers bedrijf geen inkomsten heeft gegenereerd, maar (in de beginfase) alleen maar verlies heeft gedraaid en dat eiser een lening heeft moeten afsluiten om zichzelf een (verplicht) salaris uit te kunnen betalen, zijn derhalve geen voor de besluitvorming relevante omstandigheden. Deze omstandigheden maken niet dat geen sprake is van inkomsten als bedoeld in artikel 35aa van de WW.

8. De berekeningswijze en de hoogte van de terugvordering is tussen partijen niet in geschil. Evenmin heeft eiser een beroep gedaan op de aanwezigheid van dringende redenen op grond waarvan van terugvordering had dienen te worden afgezien.

9. Voor zover het beroep van eiser op onjuiste informatieverstrekking van de zijde van verweerder, waaronder in het bijzonder adviseur werkbedrijf [naam] , moet worden begrepen als een beroep op het vertrouwensbeginsel, is van belang dat een beroep op het vertrouwensbeginsel volgens vaste rechtspraak alleen kan slagen als het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake geweest. Uit de stukken blijkt niet dat [naam] eiser heeft verteld dat alleen winst uit onderneming verrekend zou worden met zijn WW-uitkering. Uit de aan eiser toegezonden besluiten, zoals hierboven vermeld onder 1.3 en 1.4, blijkt evenmin dat alleen eventuele winst uit onderneming met eisers WW-uitkering zou worden verrekend. Gesproken wordt immers steeds over eisers inkomsten als zelfstandige en niet over de daadwerkelijk genoten winst van de onderneming. Mocht er voor eiser onduidelijkheid zijn geweest over de wijze van verrekenen dan had het naar het oordeel van de rechtbank op eisers weg gelegen zich daarover (nader) te (laten) informeren en zich op de hoogte te (laten) stellen van de op de startperiode betrekking hebbende regelgeving, waarin is vastgelegd wat wordt verstaan onder inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 35aa, eerste lid, van de WW. Op grond van vaste rechtspraak mocht dat ook van eiser worden verwacht. Het dient daarom voor zijn risico te blijven dat hij is uitgegaan van de onjuiste aanname dat er alleen verrekening en terugvordering zou volgen in geval van winst uit onderneming.

10. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, op goede gronden besloten om een bedrag van € 1.617,04 bruto aan te veel verstrekte voorschotten over de WW-uitkering van eiser terug te vorderen. Het bestreden besluit kan standhouden.

11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, voorzitter, en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr.dr. R. Stijnen, leden, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2015.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel