Home

Rechtbank Noord-Holland, 04-04-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:7492, AWB 15/1206 t/m 15/1213

Rechtbank Noord-Holland, 04-04-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:7492, AWB 15/1206 t/m 15/1213

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
4 april 2016
Datum publicatie
7 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2016:7492
Zaaknummer
AWB 15/1206 t/m 15/1213

Inhoudsindicatie

Douane. Toepassing van artikel 121, eerste lid, van het Communautair douanewetboek.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummers: HAA 15/1206 tot en met HAA 15/1213

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2016 in de zaken tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Boekhoud),

en

15/1206

Procesverloop

HAA 15/1206

Verweerder heeft op 25 augustus 2014 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) met nummer [A NUMMER] uitgereikt voor een bedrag van € 8.234,62 aan douanerechten op industriële producten.

HAA 15/1207

Verweerder heeft op 25 augustus 2014 aan eiseres een utb met nummer [B NUMMER] uitgereikt voor een bedrag van € 11.736,19 aan douanerechten op industriële producten.

HAA 15/1208

Verweerder heeft op 25 augustus 2014 aan eiseres een utb met nummer [C NUMMER] uitgereikt voor een bedrag van € 11.010,94 aan douanerechten op industriële producten.

HAA 15/1209

Verweerder heeft op 26 augustus 2014 aan eiseres een utb met nummer [D NUMMER] uitgereikt voor een bedrag van € 5.509,25 aan douanerechten op industriële producten.

HAA 15/1210

Verweerder heeft op 5 februari 2014 aan eiseres een utb met nummer [E NUMMER] uitgereikt voor een bedrag van € 2.563,33 aan douanerechten op industriële producten.

HAA 15/1211

Verweerder heeft op 5 februari 2014 aan eiseres een utb met nummer [F NUMMER] uitgereikt voor een bedrag van € 5.174,78 aan douanerechten op industriële producten.

HAA 15/1212

Verweerder heeft op 5 februari 2014 aan eiseres een utb met nummer [G NUMMER] uitgereikt voor een bedrag van € 5.215,36 aan douanerechten op industriële producten.

HAA 15/1213

Verweerder heeft op 22 mei 2014 aan eiseres een utb met nummer [H NUMMER] uitgereikt voor een bedrag van € 5.306,75 aan douanerechten op industriële producten.

Alle zaken

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraken op bezwaar de bezwaren afgewezen en de utb’s gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroepen ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2016 te Haarlem. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde voornoemd, [A] (kantoorgenoot van gemachtigde), [B] (werkzaam bij eiseres) en [C] (declarant). Namens verweerder is verschenen mr. R.F. van ’t Loo.

De onderhavige beroepen zijn gelijktijdig behandeld met de beroepen met de nummers HAA 15/1214 en HAA 15/1215. Deze beroepen heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting ingetrokken.

Overwegingen

Feiten

1. Aan eiseres is een vergunning voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem verleend. De vergunning was geldig van 23 mei 2012 tot en met 23 mei 2015. De goederen welke onder deze regeling mogen worden geplaatst, betreffen volgens onderdeel 7 van de vergunning “Hydrolisanten van proteïne” met GN-code 2106 9092 40.

2. In de periode van 12 november 2012 tot en met 17 juni 2013 heeft [A BEDRIJF] B.V. als direct vertegenwoordiger van eiseres acht aangiften gedaan voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem. In de aangiften is - voor zover van belang - vermeld:

“(…)

Regeling: 51 00 | A03

Goederencode: 21069092 40

Goederenomschrijving: proteïne concentraat, zijnde hydrolisanten van protei nen

(…)

Land van oorsprong: TH Thailand

Communautaire pref: 200

Preferentie/contingent: 035

(…)”

3. In de periode van 4 februari 2014 tot en met 26 augustus 2014 heeft [A BEDRIJF] B.V. als direct vertegenwoordiger van eiseres acht aangiften gedaan voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen. In de aangiften is - voor zover van belang - vermeld:

“(…)

Regeling: 40 51

Goederencode: 21069092 40

Goederenomschrijving: hydrolisanten van proteinen

(…)

Land van oorsprong: TH Thailand

Communautaire pref: 100

(…)”

4. In de onder 3 genoemde aangiften is vermeld dat de goederen eerder onder de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem zijn geplaatst, maar dat nu wordt afgezien van deze regeling. [A BEDRIJF] B.V. verzoekt om toepassing van het preferentiële tarief van 8,9%.

5. Verweerder heeft de onder het Procesverloop opgenomen utb’s uitgereikt en heeft het tarief van 12,8 % aan douanerecht toegepast en niet het door [A BEDRIJF] B.V. verzochte preferentiële tarief van 8,9%.

Geschil 6. In geschil is of de utb’s terecht aan eiseres zijn uitgereikt. Meer in het bijzonder is in geschil de toepassing van artikel 121, eerste lid, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW).

7. Eiseres stelt dat ingevolge artikel 121, eerste lid, van het CDW het bedrag van de douaneschuld moet worden vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangiften tot plaatsing van de goederen onder de regeling actieve veredeling zijn aanvaard. Nu ten tijde van de aangiften voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem een preferentieel tarief van 8,9 % gold, moet dat tarief worden toegepast.

Eiseres stelt voorts dat als zij gebruik had gemaakt van de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het terugbetalingssysteem bij wederuitvoer ook het preferentiële tarief van toepassing zou zijn geweest. Het kan niet zo zijn dat twee betaalsystemen voor de douaneregeling actieve veredeling leiden tot heffing van verschillende percentages aan belasting, aldus eiseres. Eiseres stelt tot slot dat het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 oktober 2013, C-175/12, in casu niet van toepassing is.

8. Verweerder voert aan dat artikel 121, eerste lid, van het CDW wel van toepassing is, maar dat op het moment van de aangiften voor het vrije verkeer geen aanspraak meer kon worden gemaakt op het preferentiële tarief. Het normale tarief is derhalve van toepassing. Voorts wijst verweerder op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 oktober 2013, C-175/12. Hieruit volgt dat artikel 889, eerste lid, eerste alinea, tweede streepje, van de Toepassingsverordening (hierna: TCDW) van toepassing is in gevallen waarin aanvankelijk geen aanspraak is gemaakt op een tariefpreferentie en achteraf alsnog op deze tariefpreferentie aanspraak wordt gemaakt. De invoergoederen zijn in 2013 aangegeven voor de douaneregeling actieve verdeling met toepassing van het schorsingssysteem en hierbij is geen aanspraak gemaakt op het preferentiële tarief voor goederen met oorsprong Thailand. Pas bij de aangifte voor het brengen in het vrije verkeer in 2014 is aanspraak gemaakt op dit tarief, nadat het normale verschuldigde douanerecht was (weder)ingesteld. Gelet op artikel 20, vierde lid, van het CDW en voornoemd arrest komt eiseres in dat geval niet in aanmerking voor het preferentiële tarief, aldus verweerder.

9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.

Beoordeling van het geschil

10. Op grond van Verordening (EG) nr. 732/2008 van 22 juli 2008 komen goederen van oorsprong uit de landen van het Algemeen Preferentieel systeem (hierna: APS) in aanmerking voor preferentie indien zij van oorsprong zijn uit de APS-landen. In bijlage I van deze Verordening is Thailand als begunstigd land aangewezen waarop het schema van de algemene tariefpreferenties van toepassing is. De verordening is geldig voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011.

11. Bij Verordening (EU) nr. 512/2011 is de werkingsduur van Verordening (EG) nr. 732/2008 verlengd tot en met 31 december 2013.

12. Op 20 november 2012 is Verordening (EU) nr. 978/2012 van 25 oktober 2012 in werking getreden. Deze Verordening vervangt Verordening (EG) nr. 732/2008. De tariefpreferenties treden op grond van artikel 1, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 978/2012 op 1 januari 2014 in werking.

13. Op 19 december 2012 is de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1213/2012 van 17 december 2012 in werking getreden. Ingevolge artikel 1 van de Uitvoeringsverordening is bepaald dat in de bijlage bij die verordening een lijst is vastgesteld van producten waarvoor de in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 978/2012 bedoelde tariefpreferenties ten aanzien van de betrokken SAP-begunstigende landen worden geschorst. De schorsing is van toepassing van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016. In de bijlage is - voor zover van belang - vermeld dat de tariefpreferenties zijn geschorst voor: producten van de voedselindustrie (met uitzondering van vlees en vis), dranken, alcoholhoudende vloeistoffen en azijn met oorsprong Thailand.

14. Uit de onder 11 tot en met 13 opgenomen verordeningen volgt dat ten tijde van de aangiften voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen het preferentiële tarief voor de onderhavige goederen met de oorsprong Thailand was geschorst. Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van de aangiften voor de douaneregeling actieve veredeling onder het schorsingssysteem een preferentieel tarief van 8,9 % van toepassing was. Tussen partijen is enkel in geschil de toepassing van artikel 121, eerste lid, van het CDW. Meer in het bijzonder is in geschil welk tarief van toepassing is.

15. Op grond van artikel 84, eerste lid, sub a, derde gedachtestreepje, van het CDW wordt onder schorsingsregeling verstaan ‘actieve veredeling in de vorm van het systeem inzake schorsing’. Op grond van artikel 84, eerste lid, sub b, tweede gedachtestreepje, van het CDW wordt onder economische douaneregeling verstaan ‘actieve veredeling’. Gelet hierop is de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem een economische schorsingsregeling.

16. Ingevolge artikel 89, eerste lid, van het CDW wordt een economische schorsingsregeling beëindigd wanneer de onder deze regeling geplaatste goederen of, in voorkomend geval, de onder deze regeling verkregen veredelings- of behandelde producten een nieuwe douanebestemming krijgen. Op grond van artikel 4, vijftiende lid, sub a, van het CDW is één van de douanebestemmingen ‘het plaatsen van de goederen onder een douaneregeling’. Ingevolge artikel 4, zestiende lid, sub a, van het CDW is één van de douaneregelingen ‘in het vrije verkeer brengen’.

17. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem is beëindigd door het indienen van aangiften tot afzien van deze regeling. Echter anders dan eiseres heeft gesteld, is ingevolge artikel 89, eerste lid, van het CDW in combinatie met artikel 4, vijftiende lid, sub a van het CDW en artikel 4, zestiende lid, sub a, van het CDW deze regeling beëindigd door de onderhavige goederen te plaatsten onder de douaneregeling brengen in het vrije verkeer.

18. Op grond van artikel 201, eerste lid, onder a, van het CDW ontstaat een douaneschuld bij invoer wanneer aan rechten bij invoer onderworpen goederen in het vrije verkeer worden gebracht. Op grond van artikel 201, tweede lid, van het CDW ontstaat de douaneschuld op het tijdstip waarop de desbetreffende douaneaangiften worden aanvaard. Op het moment van aanvaarding van de onder 3. genoemde aangiften ontstaat in casu de douaneschuld.

19. In afwijking van artikel 214, eerste lid, van het CDW wordt op grond van artikel 121, eerste lid, van het CDW, onder voorbehoud van artikel 122, wanneer een douaneschuld ontstaat, het bedrag van deze schuld vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling is aanvaard.

20. Het bedrag van de douaneschuld en aldus de berekening van het bedrag van de verschuldigde rechten moet worden vastgesteld op basis van de daarvoor geldende heffingsgrondslagen op het tijdstip van aanvaarding van de onder 2. van de Feiten genoemde aangiften. De rechtbank is van oordeel dat onder heffingsgrondslagen mede moet worden verstaan het douanetarief en overweegt als volgt.

21. Titel II van het CDW heeft als titel: “Elementen welke ten grondslag liggen aan de toepassing van de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer en de andere maatregelen waaraan het goederenverkeer is onderworpen”. Hoofdstuk 1 van Titel II heeft als titel: “Douanetarief van de Europese Gemeenschappen en tariefindeling van de goederen”. Op grond van artikel 20, eerste lid, van het CDW worden bij het ontstaan van een douaneschuld de wettelijk verschuldigde rechten gebaseerd op het douanetarief van de Europese Gemeenschap. Ingevolge artikel 20, derde lid, aanhef en onder a en c, van het CDW omvat het douanetarief van de Europese Gemeenschap de gecombineerde nomenclatuur van de goederen en de percentages en andere heffingsgrondslagen die op de goederen welke in de gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn.

Uit de bewoordingen van Titel II van het CDW, het feit dat de wettelijk verschuldigde rechten worden gebaseerd op het douanetarief en gelet op artikel 20, derde lid, aanhef en onder c van het CDW waarin staat ‘percentages en andere heffingsgrondslagen’, leidt de rechtbank af dat onder de heffingsgrondslagen ook het percentage van het douanetarief moet worden begrepen. Met inachtneming van artikel 121 van het CDW leidt dit ertoe dat voor de beoordeling welk percentage van het douanetarief van toepassing is, moet worden aangesloten bij het tijdstip waarop de aangiften tot plaatsing van de goederen onder de regeling actieve veredeling zijn aanvaard.

22. Eiseres stelt dat reeds bij het plaatsen van de goederen onder de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem is verzocht om toepassing van de preferentiële maatregel. Verweerder voert aan dat er geen douaneschuld is ontstaan bij het plaatsen van de goederen onder douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem en dat derhalve ook niet om toepassing van de preferentiële maatregel kon worden verzocht. Pas achteraf is verzocht om toepassing van de preferentiële maatregel. Op dat moment was het normale tarief van toepassing en werd niet meer aan de voorwaarden voldaan, aldus verweerder.

23. Op grond van artikel 20, derde lid, onder e, van het CDW omvat het douanetarief van de Europese Gemeenschappen mede de preferentiële maatregelen die door de Gemeenschap ten gunste van bepaalde landen, groepen van landen of gebieden unilateraal zijn vastgesteld. Ten tijde van het aanvaarden van de aangiften voor de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem was een preferentieel tarief van 8,9 % van toepassing nu de goederen van oorsprong waren uit het APS-land Thailand.

24. Ingevolge artikel 20, vierde lid, van het CDW treden onverminderd de voorschriften met betrekking tot de forfaitaire heffing, de in derde lid, onder d, e en f bedoelde maatregelen op verzoek van de aangever in de plaats van de onder c genoemde, wanneer de betrokken goederen aan de in de eerstgenoemde maatregelen vervatte voorwaarden voldoen. Het verzoek kan achteraf worden ingediend zolang aan de voorwaarden ter zake is voldaan.

25. Verweerder voert aan dat achteraf een verzoek om toepassing van het preferentiële tarief is ingediend en dat op dat moment niet aan de voorwaarden werd voldaan. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem vormt een uitzonderlijke maatregel die ertoe strekt de afwikkeling van bepaalde economische activiteiten vlotter te laten verlopen. Deze regeling veronderstelt de aanwezigheid, op het douanegebied van de Unie, van niet-communautaire goederen waarvoor een risico bestaat dat zij in het economische circuit van de lidstaten terechtkomen zonder te zijn ingeklaard (zie arrest van Het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 juli 2010, C‑234/09 en arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 september 2012, C-262/10). Gelet hierop en gezien het feit dat in de artikelen 201 tot en met 212 van het CDW geen wettelijk bepaling is opgenomen op grond waarvan een douaneschuld ontstaat bij het plaatsten van de goederen onder de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem, ontstaat op dat tijdstip aldus geen douaneschuld. Nu de douaneschuld pas is ontstaan bij het plaatsten van de goederen onder de regeling brengen in het vrije verkeer, kan - anders dan verweerder aanvoert - niet worden gezegd dat achteraf is verzocht om toepassing van de preferentiële maatregel. Direct bij het ontstaan van de douaneschuld - bij het plaatsen van de goederen onder de regeling brengen in het vrije verkeer - is om toepassing van het preferentiële tarief verzocht. In de aangiften voor het vrije verkeer is immers vermeld dat wordt afgezien van de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem en is verzocht om toepassing van het preferentiële tarief. Dat voor de heffingsgrondslagen moet worden aangesloten bij het tijdstip van aanvaarding van de aangiften tot plaatsing van goederen onder de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem, maakt dat niet anders.

26. Nu voor de beoordeling van de heffingsgrondslagen moet worden aangesloten bij het tijdstip waarop de aangiften tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling zijn aanvaard, moet op dat moment worden beoordeeld of de goederen aan de voorwaarden ex artikel 20, vierde lid, van het CDW voldoen. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat hij er vanuit gaat dat ten tijde van de aangiften voor de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem de formulieren A aanwezig waren. Nu tussen partijen niet in geschil is dat eiseres beschikte over de formulieren A en voorts noch gesteld noch gebleken is dat de goederen niet aan de andere voorwaarden voldeden, is het preferentiële tarief van toepassing.

27. Verweerder wijst tot slot op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 oktober 2013, C-175/12. Dit arrest ziet op artikel 889, eerste lid, eerste alinea, tweede streepje, van de TCDW en is van toepassing wanneer er sprake is van een verzoek om terugbetaling of kwijtschelding. In casu zijn de procedures aangevangen met bezwaarschiften tegen de utb’s. Dit betreft derhalve een geheel andere procedure waarop andere wettelijke bepalingen van toepassing zijn, zodat voornoemd arrest en artikel 889 van de TCDW toepassing missen. Bovendien betreft het in onderhavig geval een ander feitencomplex. De goederen worden immers, nadat zij onder de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem waren gebracht, in het vrije verkeer gebracht met een beroep op toepassing van artikel 121 van het CDW. Hierop ziet dit arrest niet.

28. Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen gegrond. De overige grieven van eiseres behoeven derhalve geen behandeling meer.

Proceskosten

29. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de utb’s;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992; en

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 331 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.A. Onderwater, voorzitter, en mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A.E. Keulemans, leden, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2016.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel