Home

Rechtbank Noord-Holland, 08-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10281, AWB - 19 _ 4973

Rechtbank Noord-Holland, 08-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10281, AWB - 19 _ 4973

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
8 december 2020
Datum publicatie
17 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:10281
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4973

Inhoudsindicatie

Niet meer in geschil is dat de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 in strijd met het correctiebeleid is opgelegd. In zoverre is het beroep gegrond. De navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 en 2014 zijn niet in strijd met het correctiebeleid opgelegd gelet op de inkomenscorrectie van meer dan € 1.000. Anders dan eiseres kennelijk betoogt zijn de voorwaarden van het correctiebeleid, niet cumulatief, maar alternatief. Voorts heeft eiseres voor de jaren 2012 en 2014, naar het oordeel van de rechtbank, de door haar in aftrek geclaimde uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank verklaart de beroepen ten aanzien van de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 en 2014 ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/4973, HAA 19/4974 en HAA 19/4975

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2012 tot en met 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.164 (2012), € 27.089 (2013) en € 28.269 (2014). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft verweerder aan eiseres € 71 (2012), € 31 (2013) en € 26 (2014) belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft op 2 januari 2018 (2012 en 2013) en op 10 januari 2018 (2014) bezwaarschriften van eiseres ontvangen.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 tot en met 2014 gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft daarbij ten aanzien van delen van één van de overgelegde gedingstukken een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Betreffende het geanonimiseerde stuk verwijst de rechtbank naar de ter zitting van 2 juni 2020 gemaakte afspraken in de zaken met nummers HAA 19/2892, HAA 19/2893, HAA 19/4944 en HAA 19/4946.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020 te Haarlem.

Namens eiseres is haar gemachtigde J.A. Klaver verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is geboren op [#] en heeft in de onderhavige jaren geen fiscaal partner.

2012 (HAA 19/4973)

2. Eiseres heeft op 20 maart 2013, ontvangen door verweerder op 27 maart 2013, de papieren aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.435. De aangifte bestaat uit een inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking ter hoogte van € 26.232 en ontvangen alimentatie ten bedrage van € 2.062, waarop een bedrag van € 628 als inkomsten uit eigen woning in aftrek is gebracht. Tevens is € 1.157 als giften en € 1.074 als specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.

3. Verweerder heeft met dagtekening 1 juni 2013 een voorlopige aanslag ib/pvv 2012 aan eiseres opgelegd conform de ingediende aangifte. Tevens is de primitieve aanslag ib/pvv 2012, met dagtekening 27 september 2013, conform de ingediende aangifte aan eiseres opgelegd.

2013 (HAA 19/4974)

4. Verweerder heeft op 7 februari 2014 de papieren aangifte van eiseres ontvangen. Eiseres heeft de aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.164. De aangifte bestaat uit een inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking ter hoogte van € 26.318 en ontvangen alimentatie ten bedrage van € 2.054, waarop een bedrag van € 412 als inkomsten uit eigen woning in aftrek is gebracht. Tevens is € 185 als giften en € 1.796 als specifieke zorgkosten in aftrek is gebracht.

5. Verweerder heeft met dagtekening 23 mei 2014 de primitieve aanslag ib/pvv 2013 aan eiseres opgelegd conform de ingediende aangifte.

2014 (HAA 19/4975)

6. Eiseres heeft op 28 februari 2015, ontvangen door verweerder op 9 maart 2015, de papieren aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.218. De aangifte bestaat uit een inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking ter hoogte van € 26.731 en ontvangen alimentatie ten bedrage van € 1.121, waarop een bedrag van € 147 als inkomsten uit eigen woning in aftrek is gebracht. Tevens is € 450 als giften en € 1.871 als specifieke zorgkosten in aftrek is gebracht.

7. Verweerder heeft met dagtekening 19 juni 2015 de primitieve aanslag ib/pvv 2014 aan eiseres opgelegd conform de ingediende aangifte.

Alle aanslagen

8. Verweerder heeft eiseres en haar gemachtigde bij brieven met dagtekening

14 maart 2017 om informatie verzocht over de aangiften ib/pvv 2012 tot en met 2014. Hierop heeft eiseres bij brieven, ontvangen door verweerder op 27 juni 2017, gereageerd.

9. Verweerder heeft eiseres bij brieven met dagtekening 31 oktober 2017 geïnformeerd over zijn voornemen om navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 tot en met 2014 op te leggen. Op dit voornemen heeft de gemachtigde van eiseres bij brief, ontvangen door verweerder op 14 november 2017, gereageerd.

10. Verweerder heeft met dagtekening 2 december 2017 de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 tot en met 2014 aan eiseres opgelegd. Daarbij heeft verweerder de door eiseres geclaimde aftrek specifieke zorgkosten voor het jaar 2012 volledig gecorrigeerd en voor de jaren 2013 en 2014 gecorrigeerd met € 840 respectievelijk € 998. Tevens heeft verweerder de door eiseres geclaimde giftenaftrek voor de jaren 2012 en 2014 gecorrigeerd met € 572 respectievelijk € 239 en voor het jaar 2013 verhoogd met € 73.

11. Verweerder heeft op 2 januari 2018 (2012 en 2013) en op 10 januari 2018 (2014) bezwaarschriften van eiseres ontvangen.

12. Verweerder heeft eiseres en haar gemachtigde bij brieven met dagtekening

7 december 2018 nogmaals om informatie verzocht over de aangiften ib/pvv 2012 tot en met 2014. Hierop heeft eiseres bij brief, ontvangen door verweerder op 8 januari 2019, gereageerd.

13. Verweerder heeft bij brieven met dagtekening 15 februari 2019 een vooraankondiging op de bezwaarschriften aan eiseres verstuurd. In navolging hiervan heeft op 2 april 2019 een hoorgesprek met de gemachtigde van eiseres plaatsgevonden. Van het hoorgesprek is een verslag gemaakt.

14. Bij uitspraken op bezwaar van 20 augustus 2019 heeft verweerder voor de jaren 2012 tot en met 2014 de bezwaren afgewezen.

15. Verweerder heeft met dagtekening 10 november 2020 eiseres geïnformeerd dat hij bij de voorbereiding van de zaken geconstateerd heeft dat de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 in strijd met het correctiebeleid is opgelegd en zal worden vernietigd. Indien eiseres haar beroep intrekt zal een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase van € 525 worden toegekend. Tevens zal verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden en een immateriële schadevergoeding aan eiseres betalen van € 1.000. Eiseres heeft hierop gereageerd en aangegeven het beroep niet in te zullen trekken, vanwege de in geschil zijnde proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.

Geschil

16. In geschil is of verweerder terecht en voor het juiste bedrag navorderingsaanslagen aan eiseres heeft opgelegd. Niet langer in geschil is de navorderingsaanslag ib/pvv 2013. Ook is niet langer meer in geschil de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase ter zake van de navorderingsaanslag ib/pvv 2013. Ter zitting heeft verweerder erkend dat ook een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend dient te worden. Gelet hierop dient het beroep tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 gegrond te worden verklaard.

17. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte de navorderingsaanslagen heeft opgelegd, omdat deze in strijd met het correctiebeleid zijn opgelegd. Voorts meent eiseres dat uit de overgelegde stukken het recht op aftrek voldoende aannemelijk is geworden. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen.

18. Verweerder stelt dat de opgelegde navorderingsaanslagen niet te hoog zijn. De navorderingsaanslagen ib/pvv voor de jaren 2012 en 2014 zijn niet in strijd met het correctiebeleid opgelegd, nu sprake is van een inkomenscorrectie van meer dan € 1.000. Voorts heeft eiseres de gemaakte zorgkosten niet aannemelijk gemaakt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

19. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Correctiebeleid

20. Het door verweerder gehanteerde correctiebeleid van 30 maart 2011, versie 2.1, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“1. In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve [voetnoot: Positief vanuit de fiscus gezien, resulterend in een aan de ontvanger te betalen of af te dragen bedrag. Positief hier ook in de zin van een positief saldo van positieve en negatieve correcties.] correcties op de grondslag op te leggen, die slechts een “gering bedrag” aan te betalen belasting inhoudt. Hier kan gesproken worden van een bepaalde irritatiegrens bij belastingplichtige die invloed kan hebben op zijn complient gedrag. Zeker als het “bedrag” voor de belastingplichtige in geen verhouding staat tot de administratieve gevolgen van de correcties.

Tevens moet ook in ogenschouw worden genomen, de verhouding tussen de kosten van het opleggen van een aanslag sec en de opbrengst.

[…]

4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden.

[…]

9. In die gevallen dat belastingplichtige inspeelt op dit interne correctiebeleid is het mogelijk dat hiervan afgeweken kan worden. Bijvoorbeeld dat de belastingplichtige door het verstrekken van onjuiste gegevens inspeelt op het correctiebeleid.”

21. Eiseres stelt dat verweerder de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 en 2014 in strijd met het correctiebeleid heeft opgelegd, omdat minder dan € 450 wordt nagevorderd en verweerder in zoverre heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Daarbij verwijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 1 oktober 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4212. Anders dan de rechtbank Noord Nederland heeft geoordeeld, komt, naar het oordeel van deze rechtbank, uit de stukken naar voren dat het correctiebeleid inhoudt dat navordering achterwege blijft als de correctie van het inkomen niet meer bedraagt dan € 1.000 of de nagevorderde belasting niet meer bedraagt dan € 450, mits geen sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden. Een redelijke uitleg van dit beleid brengt mee dat deze voorwaarden ook van toepassing zijn in een geval als het onderhavige, waarin het na te vorderen bedrag van de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 en 2014 minder is dan € 450, maar het inkomen voor meer dan € 1.000 is gecorrigeerd. Deze voorwaarden zijn echter, anders dan eiseres kennelijk betoogt, niet cumulatief, maar alternatief. De navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 en 2014 zijn dan ook niet in strijd met het correctiebeleid opgelegd.

Aftrek specifieke zorgkosten

22. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, juncto het tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet IB 2001 komen voor aftrek in aanmerking de op eiseres drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten, te weten uitgaven wegens ziekte of invaliditeit, zoals die limitatief zijn opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.

23. Artikel 6.17 van de Wet IB 2001 luidde in de onderhavige jaren – voor zover van belang – als volgt:

“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:

a. Genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;

b. vervoer;

c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;

d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door ziekte of invalide personen wordt gebruikt;

[…]

f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;

g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgen bij ministeriële regeling te stellen regels;

9. voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:

a. een behandeling door een arts;

b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;

c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

[…]”.

24. Op eiseres rust de last aannemelijk te maken dat dergelijke uitgaven zijn gedaan, dat de uitgaven op haar hebben gedrukt en dat aan de eventuele overige voorwaarden voor aftrek is voldaan.

25. De gemachtigde van eiseres heeft ter onderbouwing van de aftrek voor kosten van extra kleding en beddengoed voor het jaar 2012 een verklaring van de huisarts overgelegd. In de ongedateerde verklaring is opgenomen dat eiseres lijdt aan incontinentie, onbedoeld vochtverlies en stressincontinentie. In de kantlijn zijn de jaartallen 2012, 2013 en 2014 bijgeschreven.

26. Verweerder heeft gesteld dat eiseres, enkel met de verklaring van de huisarts, niet aannemelijk heeft gemaakt dat al vanaf 2012 sprake was van incontinentieproblemen wegens ziekte. De kosten voor extra kleding en beddengoed zijn in de jaren 2013 en 2014 wel in aftrek toegelaten, omdat vanaf 24 september 2013 bekkenfysiotherapie door eiseres is gevolgd. Gelet hierop is het pas vanaf 2013 aannemelijk dat eiseres incontinentieproblemen ondervindt wegens ziekte.

27. Gelet op de betwisting van verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het jaar 2012 aan de voorwaarden voor aftrek voor extra kleding en beddengoed is voldaan. Het enkel overleggen van de verklaring van de huisarts is daartoe onvoldoende. Dat de incontinentieproblemen werden veroorzaakt door ziekte of invaliditeit is gesteld noch gebleken, noch is op enige wijze aannemelijk gemaakt dat dit tot extra uitgaven voor kleding en beddengoed heeft geleid. De aftrek is dan ook voor het jaar 2012 terecht geweigerd.

28. Ook ter zake van de overige door eiseres in aftrek geclaimde uitgaven, welke verweerder in aftrek heeft geweigerd, is de rechtbank van oordeel dat eiseres met de door haar ingediende diverse bewijsstukken de kosten niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft in de motivering van de uitspraken op bezwaar, met dagtekening 20 augustus 2019, weergegeven welke van deze zorgkosten door eiseres zijn aangevoerd en welke kosten door verweerder zijn gehonoreerd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet nader heeft gespecificeerd van welke specifieke zorgkosten, welke door verweerder niet zijn gehonoreerd, zij bewijs heeft geleverd. Nu op eiseres de last rust om de kosten aannemelijk te maken en eiseres niet in die bewijslast is geslaagd, is er geen grond voor het oordeel dat de uitspraken op bezwaar niet juist zijn.

Giften

29. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en letter h, van de Wet IB 2001 behoren aftrekbare giften tot de persoonsgebonden aftrekposten. Afdeling 6.9 van de Wet IB 2001 bevat nadere voorschriften voor de giftenaftrek.

30. Naar het oordeel van de restbank rust, gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, op eiseres de last aannemelijk te maken dat zij aftrekbare giften heeft gedaan en, zo ja, voor welk bedrag. Eiseres heeft noch gesteld, noch aannemelijk gemaakt dat de in aftrek geweigerde giften door verweerder, op eiseres hebben gedrukt.

31. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep inzake de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 en 2014 ongegrond te worden verklaard.

Immateriële schadevergoeding

32. De bezwaarschriften zijn op 2 januari 2018 (2012 en 2013) en 10 januari 2018 (2014) door verweerder ontvangen, de uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 20 augustus 2019 en de rechtbank doet uitspraak op 8 december 2020, zodat in deze zaken de redelijke termijn, met inachtneming van de uitgangspunten zoals geformuleerd door de Hoge Raad in zijn arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, is overschreden met meer dan elf maanden welke periode geheel is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn door verweerder niet gesteld.

33. Nu sprake is van samenhangende zaken stelt de rechtbank de totale vergoeding voor eiseres voor de jaren 2012 tot en met 2014 vast op € 1.000. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Proceskosten

34. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting in beroep met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). Gegeven de samenhang met het beroep van eiseres dat is geregistreerd onder de nummers HAA 19/4974 en HAA 19/4975 wordt het bedrag mede toegekend voor de in die procedure door eiseres gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 gegrond;

- verklaart de beroepen tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 en 2014 ongegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar ter zake van de navorderingsaanslag ib/pvv 2013;

- vernietigt de navorderingsaanslag ib/pvv 2013;

- veroordeelt verweerder in betaling van immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.572;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 8 december 2020 door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel