Home

Rechtbank Noord-Holland, 16-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10384, AWB - 19_513

Rechtbank Noord-Holland, 16-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10384, AWB - 19_513

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
16 december 2020
Datum publicatie
28 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:10384
Zaaknummer
AWB - 19_513

Inhoudsindicatie

Geen proceskostenvergoeding na intrekking beroep.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/513

en

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser, gericht tegen de WOZ-aanslag over het jaar 2018 inzake het object [A] gegrond verklaard.

Eiser heeft bij brief van 2 januari 2019 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de Rechtbank Noord-Nederland. Op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de rechtbank Noord-Nederland bij brief van 11 januari 2019 dit beroep ter verdere behandeling aan deze rechtbank doorgezonden.

Verweerder heeft gereageerd bij e-mailbericht van 4 november 2019.

Eiser heeft het beroep bij brief van 28 juli 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft hij verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.

Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.

3. De rechtbank is van oordeel dat de reactie van verweerder per e-mailbericht van 4 november 2019 als een aanvullend besluit moet worden gekwalificeerd. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen de reactie van 4 november 2019. De rechtbank stelt daarom vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten, in het bijzonder het griffierecht, te veroordelen.

4. Eiser heeft bij brief van 25 augustus 2020 een overzicht verstrekt van de kosten die hij vergoed wenst te zien.

5. De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen afwijzen omdat eiser geen kosten heeft gemaakt die ingevolge het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen en van dergelijke kosten ook niet is gebleken. Kosten van aangetekende verzending van poststukken komen niet voor vergoeding in aanmerking. De door eiser verzochte kosten van “Beratung” en “Dienstleistung” komen evenmin voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank merkt voorts op dat een proceskostenveroordeling niet ziet op vergoeding van het griffierecht. Het bij andere rechtbanken betaalde griffierecht komt niet voor vergoeding in de onderhavige procedure in aanmerking.

6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient wel het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank wijst het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier rechter

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel