Home

Rechtbank Noord-Holland, 18-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10635, AWB - 20 _ 1011

Rechtbank Noord-Holland, 18-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10635, AWB - 20 _ 1011

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
18 december 2020
Datum publicatie
28 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:10635
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1011

Inhoudsindicatie

WOZ ongegrond eigen aankoopcijfer

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1011

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak [A] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 468.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen (hierna: de aanslag) 2019 bekend gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de WOZ-waarde en de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2020 te Haarlem.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [B] .

Overwegingen

Feiten

1. De woning is een hoekwoning uit 2016 met twee aanbouwen, een dakkapel en een vrijstaande garage.

2. Eiser en zijn echtgenote hebben de woning op 29 december 2017 gekocht. De koopsom bedroeg € 482.000. De woning is bij notariële akte van 6 maart 2018 aan eiser en zijn echtgenote geleverd.

Geschil

3. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2018.

4. Eiser bepleit een waarde van € 441.000 en voert ter onderbouwing aan dat de vraagprijs van de woning € 459.000 bedroeg en dat in deze vraagprijs een bedrag van € 30.000 was begrepen voor de overname van roerende zaken. Eiser stelt dat de peildatum 6 maart 2018 moet zijn. Voorts stelt eiser dat verweerder een te grote waardestijging in aanmerking heeft genomen en dat de WOZ-waarden van identieke woningen in de buurt lager zijn dan de voor de woning vastgestelde waarde.

5. Verweerder stelt dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.

8. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde wijst verweerder op het eigen aankoopcijfer van de woning van € 482.000. Daarnaast wijst verweerder op het door hem in de bezwaarfase overgelegde taxatierapport waarin de waarde van de woning wordt onderbouwd met verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten.

9. De rechtbank stelt voorop dat in een geval waarin een belastingplichtige een woning kort voor de peildatum heeft gekocht, er in de regel van moet worden uitgegaan dat de prijs welke de meestbiedende koper voor de woning zou willen betalen, overeenkomt met de door de belastingplichtige betaalde prijs, zulks tenzij de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet die waarde weergeeft.

10. Vast staat dat eiser op 29 december 2017 de koopovereenkomst heeft ondertekend. Voorts blijkt uit de notariële akte van levering dat de koopsom € 482.000 bedroeg inclusief een bedrag van € 10.000 voor de onroerende zaken. De rechtbank acht dit eigen aankoopcijfer dat kort voor de waardepeildatum is gerealiseerd bruikbaar als uitgangspunt voor de waardebepaling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de aankoopprijs niet de waarde in het economische verkeer aangeeft. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder vastgestelde waarde van € 468.000 niet te hoog is.

11. Nu de door verweerder vastgestelde waarde voldoende is onderbouwd met het eigen aankoopcijfer, is er geen aanleiding om in te gaan op de overige beroepsgronden van eiser. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.

Proceskosten

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van

mr. B. Bruijnzeel, griffier. De beslissing is gedaan op 18 december 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel