Home

Rechtbank Noord-Holland, 21-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10791, AWB 20_1677

Rechtbank Noord-Holland, 21-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10791, AWB 20_1677

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
21 december 2020
Datum publicatie
29 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:10791
Zaaknummer
AWB 20_1677

Inhoudsindicatie

Geen recht op proceskostenvergoeding na intrekking beroep.

Uitspraak

zittingsplaats Haarlem

Sector bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1677

en

Procesverloop

Eiser heeft op 30 januari 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 16 januari 2020 waarbij het bezwaar van eiser, gericht tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met kenmerk Bel-B [#] , ongegrond is verklaard.

Bij besluit van 23 juli 2020 heeft verweerder de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd.

Eiser heeft het beroep bij brief van 3 augustus 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiser verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.

De rechtbank heeft bij brief van 27 augustus 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft op 31 augustus 2020 gereageerd.

Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.

3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.

4. Ingevolge artikel 1 van het Besluit kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,

c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,

d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,

e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken,

f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.

5. Eiser verzoekt om vergoeding voor portokosten ten bedrage van € 2,73.

6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten die eiser vergoed wenst te zien niet in aanmerking komen voor vergoeding conform het Besluit. Het door eiser betaalde griffierecht is reeds vergoed.

7. De rechtbank zal het verzoek van eiser tot proceskostenveroordeling afwijzen. Voor vergoeding van proceskosten komen slechts de kosten in aanmerking, als bedoeld in het hiervoor aangehaalde artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door eiser opgevoerde kosten zijn niet aan te merken als kosten als bedoeld in onderdeel e van dat artikel, en komen ook overigens niet op grond van enige andere bepaling voor vergoeding in aanmerking.

8. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiser betaalde griffierecht van € 48 te worden vergoed door verweerder. De rechtbank stelt tevens vast dat verweerder heeft meegedeeld dat het door eiser betaalde griffierecht inmiddels is vergoed.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 december 2020.

Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel