Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11756, AWB - 20 _ 1417

Rechtbank Noord-Holland, 20-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11756, AWB - 20 _ 1417

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 november 2020
Datum publicatie
7 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:11756
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1417
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26c

Inhoudsindicatie

De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling of eiser al dan niet te laat bezwaar heeft ingediend omdat hij zijn beroep bij de rechtbank te laat heeft ingediend. Dat volgt uit de dagtekening van het beroepschrift en de poststempel op de enveloppe waarin het beroepschrift bij de rechtbank binnenkwam.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1417

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, en tevens verzamelinkomen, van € 48.000.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft bij brief van 19 oktober 2020 verzocht om de behandeling van de zaak ter zitting uit te stellen tot 1 mei 2021 in verband met het Coronavirus.

Bij brief van 23 oktober 2020 heeft de rechtbank het verzoek van eiser afgewezen omdat eiser onvoldoende uitzonderlijke omstandigheden heeft aangevoerd waarom de zaak niet behandeld zou kunnen worden op 13 november 2020. Eiser is er op gewezen dat de zitting op zijn verzoek digitaal kan plaatsvinden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020 te Haarlem.

Eiser is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. drs. [a] .

Overwegingen

Feiten

1. Verweerder heeft met dagtekening 20 juni 2019 ambtshalve ten name van eiser over het jaar 2016 een aanslag ib/pvv opgelegd.

2. Eiser heeft op 6 september 2019 een aangifte ib/pvv voor het jaar 2016 ingediend.

3. Verweerder heeft deze aangifte opgevat als bezwaar tegen de aanslag ib/pvv.

4. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 23 december 2019 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend.

5. Met dagtekening 31 januari 2020 heeft eiser een brief gestuurd naar deze rechtbank. In de aanhef staat vermeld: “Bezwaar / door u gevraagde info” en verder in de brief staat vermeld: “Hierbij stuur ik u de aanvullende informatie.” Vervolgens staat een lijst vermeld met bijlagen. De poststempel op de enveloppe van deze brief is 4 februari 2020.

6. Met dagtekening 5 februari 2020, ontvangen door de rechtbank op 6 februari 2020, heeft eiser beroep ingesteld. De poststempel op de enveloppe van deze brief is 5 februari 2020.

Geschil

7. In geschil is of verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

8. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift dient de rechtbank ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen.

9. Op grond van artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn voor het instellen van beroep, in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als het beroepschrift buiten de termijn en dus te laat is ingediend, is het beroep in beginsel niet-ontvankelijk en wordt het niet inhoudelijk behandeld. Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post (PostNL) wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift op die dag op de post is gedaan.

10. De rechtbank stelt vast dat de dagtekening van het bestreden besluit 23 december 2019 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending van dit besluit later dan die datum heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift is aangevangen op (dinsdag) 24 december 2019 en is geëindigd op (dinsdag) 4 februari 2020.

11. Het beroepschrift is gedateerd 5 februari 2020 en de poststempel op de enveloppe is ook 5 februari 2020. Eiser heeft dus na het verstrijken van de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn het beroep ter post aangeboden. Het beroepschrift is dus te laat ingediend.

11. Ook als zou moeten worden aangenomen dat de brief van 31 januari 2020 als beroepschrift zou moeten worden aangemerkt, dan is ook dit stuk te laat ingediend gelet op de poststempel op de enveloppe van 4 februari 2020.

13. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest. Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin eiser redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Eiser heeft hieromtrent bij brief van 15 juni 2020 verklaard dat hij van accountant is gewisseld en dat de werkzaamheden van de accountant pas begin februari 2020 gereed waren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiser gestelde feiten en omstandigheid geen omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

14. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

Proceskosten

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van

mr. B. Schaafsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel