Home

Rechtbank Noord-Holland, 28-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11766, AWB - 19 _ 3780

Rechtbank Noord-Holland, 28-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11766, AWB - 19 _ 3780

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
28 december 2020
Datum publicatie
7 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:11766
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3780

Inhoudsindicatie

IB. Specifieke zorgkosten. Enkel de omvang van de vergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn is in geschil. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/3780 en 19/3781

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

HAA 19/3780

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 met dagtekening 14 oktober 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een box 1 inkomen van € 7.826 en een box 3 inkomen van € 195.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 juni 2019 de navorderingsaanslag ib/pvv 2012 verminderd tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 7.826. Er is geen kostenvergoeding toegekend.

HAA 19/3781

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 met dagtekening 14 oktober 2017 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een box 1 inkomen van € 6.816 en een box 3 inkomen van € 727.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 juni 2019 de navorderingsaanslag ib/pvv 2012 verminderd tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 7.135, bestaande uit box 1 inkomen van € 6.811 en box 3 inkomen van € 324. Er is geen kostenvergoeding toegekend.

Eiseres heeft daartegen beroepen ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020 te Haarlem.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [a] en [b] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft een fiscaal partner.

2. Verweerder heeft navorderingsaanslagen opgelegd in de onderhavige zaken alsmede voor het belastingjaar 2015.

3. Eiseres heeft ten aanzien van de belastingjaren 2012, 2013 en 2015 bezwaar gemaakt op 8 november 2017. Op 1 oktober 2018 is de gemachtigde van eiseres gehoord ten aanzien van deze belastingjaren. Met dagtekening 6 juni 2019 heeft verweerder uitspraak gedaan ten aanzien van eiseres’ bezwaren over voormelde belastingjaren. Op 31 juli 2019 heeft eiseres middels één geschrift beroep ingesteld in tegen de uitspraken op bezwaar ten aanzien van de belastingjaren 2012, 2013 en 2015. In het geschrift van 20 september 2019 heeft eiseres deze beroepen gemotiveerd.

4. Verweerder heeft eiseres verzocht om het beroep ten aanzien van belastingjaar 2015 in te trekken. Verweerder zou in dat geval de immateriële schade van € 1.000 in verband met de overschrijding van de redelijke termijn vergoeden alsmede een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toekennen. Eiseres heeft dit aanbod geaccepteerd en het beroep in de zaak die ziet op belastingjaar 2015 ingetrokken.

5. Kort voor de zitting in deze zaken heeft verweerder eiseres verzocht om ook de beroepen ten aanzien van de belastingjaren 2012 en 2013 in te trekken. Verweerder zou in dat geval de immateriële schade van € 500 in verband met de nadere overschrijding van de redelijke termijn vergoeden alsmede een kostenvergoeding voor de beroepsfase toekennen. Eiseres heeft dit aanbod niet geaccepteerd.

6. Tussen partijen is niet in geschil dat de beroepen gegrond dienen te worden verklaard en dat een kostenvergoeding voor de bezwaarfase dient te worden toegekend. Ter zitting is gebleken dat partijen evenmin verdeeld houdt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Geschil

7. Tussen partijen is niet in geschil dat de beroepen gegrond dienen te worden verklaard. Er is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend in de zaak van belastingjaar 2015. Niet is in geschil dat in verband met de samenhang tussen die zaak en onderhavige zaken, de reeds toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase ook geacht moet worden te zijn toegekend voor de bezwaarfase van deze zaken.

8. Tussen partijen is in geschil de omvang van de vergoeding van de immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.

9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat nu er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer veertien maanden, zij recht heeft op een vergoeding van € 1.500.

10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in beginsel recht heeft op een vergoeding van € 1.500. Echter, omdat onderhavige zaken samenhangen met de ingetrokken zaak over belastingjaar 2015 waarin al € 1.000 aan vergoeding van immateriële schade aan eiseres is toegekend, dient er nog € 500 te worden vergoed.

11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Vergoeding immateriële schade

12. Ter zitting heeft eiseres een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.

13. De bezwaren zijn op 8 november 2017 door verweerder ontvangen. De uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend 22 juni 2019. De rechtbank doet op 28 december 2020 uitspraak. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil in de hoofdzaak met afgerond veertien maanden overschreden (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

14. In verband met deze overschrijding heeft eiseres recht op een vergoeding van € 1.500. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel toe te rekenen aan verweerder.

15. In gevallen waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de onderhavige zaken en de ingetrokken zaak over belastingjaar 2015 in de hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp. Eiseres heeft voor alle drie de zaken in hetzelfde geschrift bezwaar gemaakt en alle drie de zaken zijn gezamenlijk behandeld op een hoorzitting. Verweerder heeft op dezelfde datum uitspraken op bezwaar gedaan. Eiseres heeft ook weer in één geschrift beroep ingesteld voor alle drie de zaken. Ter zitting heeft eiseres de samenhang voor wat betreft de bezwaarfase bevestigd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de toegekende vergoeding in verband met immateriële schade voor de overschrijding van de redelijke termijn voor de bezwaarfase van de ingetrokken zaak ook dient te worden geacht te zijn toegekend in onderhavige zaken. Dit betekent dat de rechtbank deze vergoeding van € 1.000 in mindering brengt op de vastgestelde vergoeding van € 1.500.

16. Gelet hierop, zal de rechtbank verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 500 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste fase.

Proceskosten

17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslagen;

- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 500 voor overschrijding van de redelijke termijn;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van

mr. B. Schaafsma, griffier, op 28 december 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

De rechter is verhinderd om de uitspraak mede te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel