Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:2924, AWB - 18 _ 4044

Rechtbank Noord-Holland, 20-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:2924, AWB - 18 _ 4044

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 april 2020
Datum publicatie
23 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:2924
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4044

Inhoudsindicatie

BPM. Ontvankelijkheid. Bezwaartermijn. Dat eiseres niet bekend is met de datum van de voldoening leidt niet tot de conclusie dat zij niet in verzuim was met betrekking tot de te late indiening van het bezwaarschrift.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 18/4044

(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

Procesverloop

Op 20 maart 2018 is aangifte gedaan voor de BPM van een te betalen bedrag van € 540 ter zake van de registratie van een Audi A1 met een voertuigidentificatienummer eindigend op [#] (hierna: de auto) en dit bedrag is op 29 maart 2018 voldaan.

Verweerder heeft op 22 mei 2018 een bezwaar van eiseres tegen de betaling op aangifte ontvangen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 augustus 2018 het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 29 november 2018 is het beroep van eiseres met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. Na gegrondverklaring van het verzet van eiseres tegen deze uitspraak bij uitspraak van 1 april 2019 is deze vervallen en is het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de uitspraak van 29 november 2018 werd gedaan.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2019 te Haarlem. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door [A] en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G. Claassens en J.H. Bouwman. De zaak is gezamenlijk behandeld met samenhangende beroepen van eiseres met de zaaknummers HAA 18/4045 tot en met HAA 18/4051.

Overwegingen

Geschil 1. In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres.

2. Eiseres beperkt zich in haar beroepschrift tot de stelling dat haar bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij heeft daarbij betoogd dat de datum waarop de betaling op aangifte is voldaan haar niet bekend is. In dit verband heeft zij zich tevens op het standpunt gesteld dat verweerder heeft verzuimd haar te horen voorafgaande aan de uitspraak op het bezwaar. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing van het bezwaar naar verweerder teneinde een inhoudelijk oordeel over haar bezwaren te verkrijgen. Voorts geeft eiseres aan een rentevergoeding over onverschuldigde betalingen alsmede een proceskostenvergoeding te verlangen.

3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

5. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 22j, aanhef en letter b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), vangt in afwijking daarvan de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van de voldoening. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb).

6. Gelet op het hiervoor overwogene en gezien de dag (29 maart 2018) van de voldoening op aangifte, is de bezwaartermijn aangevangen op 30 maart 2018 en - gegeven het bepaalde in de Algemene termijnenwet - geëindigd op 14 mei 2018. Het bezwaarschrift van eiseres is door verweerder op 22 mei 2018 ontvangen. Dat is na het einde van de termijn.

7. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift de niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In dit verband heeft eiseres betoogd dat zij weliswaar de aangifte heeft gedaan maar dat zij niet verantwoordelijk was voor de voldoening en dat zij niet op de hoogte was wanneer deze heet plaatsgevonden. Een dergelijke omstandigheid rechtvaardigt de conclusie dat eiseres met betrekking tot de te late indiening niet in verzuim is geweest niet. Het is aan eiseres om als belanghebbende te onderzoeken en in dat verband navraag te doen bij degene verantwoordelijk was voor de voldoening op aangifte wanneer deze is gedaan. De gevolgen van het feit dat eiseres dit kennelijk heeft verzuimd komen voor haar risico.

8. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar tegen de voldoening van BPM terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

9. Voor de stelling van eiseres dat verweerder het bezwaar niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren zonder haar naar aanleiding van het bezwaar te horen, stelt de rechtbank vast dat verweerder een verslag van een hoorgesprek met de gemachtigde van eiseres dat is gehouden op 10 juli 2018 heeft overgelegd. Aan dit verslag wordt het volgende ontleend:

“Hoorgesprek 10 juli 2018

Locatie: Belastingkantoor Doetinchem

Tijdstip: 11.30 uur

Namens belanghebbende: Namens Belastingdienst:

Dhr. J. Verhoeven Dhr. [C]

Dhr. [B] Dhr. [D]

Vooraf

Voor dit hoorgesprek is op 20 juni 2018 een uitnodiging verzonden. Voor een hoorgesprek op 3 juli 2018 werd op 14 juni 2018 een uitnodiging verzonden. Bij de uitnodigingen een lijst met te bespreken dossiers, zodat de gemachtigde zich kan voorbereiden. De afspraak voor deze datums was al eerder gemaakt.

Gemachtigde is op 4 juli 2018 niet verschenen terwijl op 27 juni 2018 nadrukkelijk gevraagd werd om de afspraak te bevestigen. Gemachtigde stelt desgevraagd dat hij verhinderd was. .

De heer Verhoeven en de heer [B] hebben (eenzijdig) besloten slechts de dossiers van de heer [B] (belanghebbende) en van klanten van hem (waarbij hij als bijstand van de gemachtigde optreedt) in te zien en te bespreken. Men heeft ook inzage gevraagd in de dossiers waarvoor op 3 juli 2018 een gesprek was gepland. Hieraan is tegemoet gekomen. Ook voor dit pakket heeft men slechts de dossiers waarbij de heet [B] betrokken is willen inzien. Hierover is niet vooraf overleg

gepleegd.

Aan het eind van het gesprek is nadrukkelijk gevraagd of de heer Verhoeven (met bijstand van de heer [B] ) de overige dossiers van de uitnodigingen nog wenste in te zien. Daarop werd gereageerd dat men dat niet wilde. (“We zijn er klaar mee”, “We hebben genoeg gedaan vandaag”). Ook wilde men niet nader in gesprek over zaken als bewijslast, aanleveren van koerslijsten en eventuele berekeningen (“U kent ons standpunt. De bewijslast ligt bij u”). Het is dus gebleven bij het kort aangeven van aanvullingen op het bezwaarschrift als reactie op de voorgenomen uitspraken op bezwaar.

Gezien de houding van gemachtigde en de weigering verder invulling te geven aan het hoorgesprek is besloten om de resterende dossiers zonder hoorgesprek af te wikkelen.”

Deze door eiseres niet weersproken gang van zaken heeft verweerder in redelijkheid kunnen opvatten als afzien van het recht te worden gehoord van de zijde van eiseres. De grief van eiseres dat haar gemachtigde voor hoorzittingen wordt uitgenodigd op tijdstippen waarop deze tijdig heeft aangegeven verhinderd te zijn doet aan dit oordeel niet af. Eiseres was bij de betreffende hoorzitting immers vertegenwoordigd door haar gemachtigde maar deze heeft de mogelijkheid voor een uitwisseling van standpunten met betrekking tot het ingediende bezwaar bewust en zonder aanvaardbare redenen aan zich voorbij laten gaan.

10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Aan de grieven van eiseres die zien op haar naar haar zeggen toekomende vergoedingen komt de rechtbank bij deze uitkomst niet toe.

11. Voor een proceskostenveroordeling die ziet op de in de beroepsprocedure gemaakte kosten van rechtsbijstand bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel