Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5815, AWB - 18 _ 3895

Rechtbank Noord-Holland, 20-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5815, AWB - 18 _ 3895

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 juli 2020
Datum publicatie
7 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:5815
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3895

Inhoudsindicatie

Zwartspaarder. Door berichten in de media kon eiser redelijkerwijs vermoeden dat de fiscus hem al op het spoor was. Inkeerregeling daarom niet van toepassing.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 18/3895 tot en met HAA 18/3906

(gemachtigde: mr. J. Berns),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2003 tot en met 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede bij daartoe strekkende beschikkingen boeten opgelegd en heffings- of belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 juli 2018 de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de rentebeschikkingen voor de jaren 2003 tot en met 2011 gehandhaafd. Bij drie andere uitspraken op bezwaar van 3 augustus 2018 heeft verweerder de navorderingsaanslagen voor 2012 tot en met 2014 en de daarbij gegeven rentebeschikkingen verminderd en de daarbij gegeven boetebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft op 28 oktober 2019 nadere stukken ingediend, waarvan een afschrift aan eiser is verstrekt.

Verweerder heeft bij de inbreng van bijlagen bij het verweerschrift een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op het verzoek heeft de rechtbank beslist op 13 december 2019.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2020 te Haarlem. Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is enig aandeelhouder en bestuurder van [C] B.V. Die vennootschap houdt alle aandelen van [D] B.V. (hierna: [D] ). Beide vennootschappen vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.

2. Eiser had een bankrekening bij de [E] Bank in Zwitserland. Per brief van 27 maart 2014 deelde de [E] Bank aan eiser mee dat zij, in verband met de internationale ontwikkelingen op het gebied van het belastingrecht, had besloten van haar cliënten een verklaring te vragen dat het bij de [E] Bank gestalde vermogen en de inkomsten die daaruit voortvloeiden of waarmee het vermogen was gevormd, waren opgegeven aan de bevoegde belastingautoriteiten. De [E] Bank vroeg daarom aan eiser de bij de brief gevoegde machtiging te ondertekenen waarmee eiser de [E] Bank zou machtigen de gegevens van de rekening bij de [E] Bank op te geven aan de Zwitserse belastingautoriteiten en die gegevens, ingevolge de daarvoor gemaakte internationale afspraken, konden worden doorgeleid naar de belastingautoriteiten van het woonland van de rekeninghouder. Omdat eiser hierop niet reageerde heeft de [E] Bank per brief van 29 mei 2014 haar verzoek aan eiser herhaald. Per brief van 5 juni 2014 deelde eiser aan de [E] Bank mee dat € 590.000 van de rekening moest worden overgeboekt naar een rekening van [X] bij de [F] AG in Oostenrijk. Omdat eiser ook niet had gereageerd op de brief van de [E] Bank van 29 mei 2014 deelde de [E] Bank eiser per brief van 7 augustus 2014 mee dat zij zich genoodzaakt zag haar relatie met eiser te beëindigen. De bankrekening is vervolgens opgeheven.

3. Het Central Liaison Office (CLO) heeft op 23 juli 2015 een groepsverzoek ingediend bij de Zwitserse autoriteiten betreffende Nederlandse rekeninghouders met een bankrekening bij de [E] Bank in Zwitserland. Vanaf zondag 27 september 2015 zijn hierover (online) berichten verschenen in Het Parool, Het Financieel Dagblad, De Telegraaf, Het Algemeen Dagblad, NRC Handelsblad, het Dagblad van het Noorden en Trouw, bij de NOS en RTL Nieuws en op NU.nl.

4. Per brief van 5 februari 2016 werd namens eiser aan verweerder meegedeeld dat eiser tot een paar jaar geleden een bankrekening had aangehouden bij de [E] Bank in Zwitserland en het saldo bij opheffing van die rekening ongeveer € 600.000 bedroeg. Verder werd meegedeeld dat eiser schoon schip wilde maken en daarom een beroep deed op de inkeerregeling van artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en dat hij druk doende was met het opvragen van de onderliggende (bank)bescheiden. Per brief van 9 februari 2016 liet verweerder weten de brief van 5 februari 2016 op 8 februari 2016 te hebben ontvangen.

5. Per brief van 9 februari 2016 vroeg verweerder aan de raadsman van eiser om de bij die brief gevoegde “verklaring vrijwillige verbetering” volledig ingevuld, met de bijbehorende bijlagen en relevante bankstukken, vόόr 11 april 2016 terug te sturen. Omdat daarop niet werd gereageerd stelde verweerder de raadsman per brief van 26 mei 2016 in de gelegenheid dat vόόr 9 juni 2016 alsnog te doen. Nadien is een paar keer om uitstel gevraagd. Per brief van 5 september 2016 heeft verweerder nog uitstel verleend tot 31 december 2016.

6. Per brief van 18 oktober 2016 werd namens eiser verklaard dat eiser vanaf 1984 beschikte over de bankrekening bij de [E] Bank en dat het vermogen op de bankrekening oorspronkelijk deels afkomstig was uit de onderneming van eiser en het tegoed op de rekening bestond uit belegd banktegoed dat in de loop van de tijd rendeerde en eiser van het tegoed bedragen had opgenomen die consumptief waren besteed. Verder werd vermeld dat de rekening op 1 januari 2003 een saldo had van € 55.000 en op 1 januari 2014 een saldo van € 632.964, en de rekening in 2014 was opgeheven.

7. Op vragen van verweerder over de vermogenstoename in de jaren 2006, 2007 en 2009 en over het sluiten van de bankrekening werd bij brief van 18 april 2017 namens eiser verklaard dat het bij alle bijschrijvingen op de bankrekening ging om voordelen die toebehoorden aan de onderneming van [D] en die voordelen niet op de juiste wijze waren verantwoord in de aangiften vennootschapsbelasting, zodat ook die vennootschap bij de inkeer moest worden betrokken. De voordelen moesten een ondeelbaar moment als winst van [D] worden beschouwd. Deze winst is vervolgens uitgekeerd als dividend dat als voordeel in de inkomstenbelasting moet worden betrokken als winst uit aanmerkelijk belang (box 2). Verder werd nog verklaard dat eiser bij het opheffen van de rekening het gehele tegoed had doen toekomen aan zijn zoon.

8. Op verdere vragen van verweerder is in een e-mailbericht van 19 mei 2017 namens eiser verklaard dat de omzet van de onderneming is behaald met handelsactiviteiten met een Engelse firma in zaden, te weten [G] te [H] en eiser de daarmee behaalde winst zich heeft laten toekomen op de bankrekening in Zwitserland. Verder werd nog verklaard dat eiser op 11 juni 2014 € 590.000 heeft overgemaakt aan zijn zoon en daarvan geen aangifte schenkbelasting is gedaan.

9. Per brief van 20 oktober 2017 heeft verweerder meegedeeld dat hij voornemens was eiser en [D] navorderingsaanslagen en boeten op te leggen. Deze brief, die in kopie tot de stukken behoort, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Op 27 september 2015 is in de publiciteit gekomen dat door Nederland een zogenaamd groepsverzoek is gedaan aan Zwitserland, waarbij gevraagd is naar de Nederlandse rekeninghouders van de [E] Bank en dat aan dit verzoek ook daadwerkelijk gevolg is gegeven. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt van meldingen van buitenlands vermogen bij deze bank die ná deze datum door de Belastingdienst zijn ontvangen, niet als vrijwillige verbetering kunnen worden beschouwd.

(...)

De omzet van [D] B.V. wordt ten aanzien van de jaren 2006 tot en met 2009 gecorrigeerd met:

2006 € 335.660

2007 € 161.073

2008 € 299.705

2009 € 257.900

(Totaalbedrag € 1.054.338)

(...)

De omzetcorrectie geldt als een uitdeling van winst door de besloten vennootschap aan [eiser].

(...)

De saldi van de rekening [E] te Zwitserland, zoals ontvangen op 18 oktober 2016 (...), worden bij [eiser] ten aanzien van de jaren 2003 tot en met 2014 gecorrigeerd in box III.

(...)

Voornemen opleggen vergrijpboeten inkomstenbelasting correcties box II

Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens aan [eiser] voor de jaren 2006 tot en met 2009 een vergrijpboete op te leggen ingevolge art. 67d eerste en/of vijfde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en/of art 67e, eerste en/of zesde lid, AWR.

(...)

De voorgenomen boete ten aanzien van de correcties box II bedraagt 40%

Voornemen opleggen vergrijpboete inkomstenbelasting correcties box III

Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens aan [eiser] voor de jaren 2004 tot en met 2014 een vergrijpboete op te leggen ingevolge art. 67d eerste en/of vijfde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en/of art 67e, eerste en/of zesde lid, AWR.

(...)

Strafverzwarende omstandigheden:

- Het feit dat over meerdere jaren, elke jaar opnieuw een bewuste keuze is gemaakt om een onjuiste aangifte te doen (stelselmatig gedrag);

- Het feit dat er bewust voor is gekozen om géén gebruik te maken van de diverse inkeerregelingen;

- Het feit dat gebruik wordt gemaakt van een buitenlandse bankrekening in een land dat een bankgeheim kent, ten einde de fiscus het zicht op de tegoeden te ontnemen.

Als strafverminderende omstandigheid is in aanmerking genomen dat [eiser] alle benodigde informatie heeft verstrekt voor de berekening van de alsnog verschuldigde belasting (paragraaf 6, zesde lid, BBBB).

De voorgenomen boete ten aanzien van de alsnog verschuldigde belasting box 3 bedraagt respectievelijk 50% voor de jaren 2004 tot en met 2007 en 150% voor de jaren 2008 tot en met 2014.”

10. Per brief van 23 november 2017 is namens eiser op de hierboven geciteerde brief van verweerder gereageerd en werd te kennen gegeven dat de na te vorderen belasting niet in geschil was, maar dat eiser van mening was dat de boeten zouden moeten corresponderen met het beleid dat geldt bij inkeer, omdat eiser op het moment van inkeer niet het vermoeden had dat de belastingdienst hem op het spoor was.

11. Per brief 29 november 2017 heeft verweerder meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef. Vervolgens heeft hij eiser de volgende navorderingsaanslagen opgelegd en beschikkingen gegeven tot het opleggen van boeten en het in rekening brengen van heffings- of belastingrente:

heffings- of

belastingjaar

Dagtekening

IB/PVV

boete

belastingrente

2003

18 december 2017

655

0

317

2004

18 december 2017

-

623

-

249

-

280

2005

18 december 2017

-

564

-

225

-

225

2006

18 december 2017

-

86.467

-

34.586

-

32.976

2007

18 december 2017

-

43.552

-

17.420

-

14.655

2008

18 december 2017

-

80.909

-

35.953

-

23.038

2009

23 december 2017

-

72.033

-

33.350

-

17.092

2010

16 december 2017

-

9.265

-

9.265

-

2.154

2011

16 december 2017

-

9.091

-

9.091

-

1.869

2012

16 december 2017

-

7.540

-

7.346

-

1.314

2013

16 december 2017

-

6.070

-

6.041

-

860

2014

16 december 2017

-

6.457

-

6.405

-

657

12. Eiser heeft tegen de navorderingsaanslagen en de beschikkingen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is bij verweerder ontvangen op 22 januari 2018. Bij de uitspraak op bezwaar van 20 juli 2018 heeft verweerder de navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven boete- en rentebeschikkingen gehandhaafd. Bij de uitspraken op bezwaar van 3 augustus 2018 is de navorderingsaanslag voor 2012 verminderd tot € 7.346, is de boete gehandhaafd en is de belastingrente verminderd tot € 1.280, is de navorderingsaanslag voor 2013 verminderd tot € 6.041, is de boete gehandhaafd en is de belastingrente verminderd tot € 856, is de navorderingsaanslag voor 2014 verminderd tot € 6.406, is de boete gehandhaafd en is de belastingrente verminderd tot € 651.

Geschil 13. In geschil is of en in hoeverre de navorderingsaanslagen en de boeten terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de verlengde navorderingstermijn kan worden toegepast, of sprake is van een rechtsgeldige inkeer, of de boeten in strijd zijn met het legaliteitsbeginsel en of de boeten in een goede verhouding staan tot de beboete feiten.

Beslissing

Rechtsmiddel