Home

Rechtbank Noord-Holland, 09-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7411, 8272406 AO VERZ 20-5

Rechtbank Noord-Holland, 09-04-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7411, 8272406 AO VERZ 20-5

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
9 april 2020
Datum publicatie
12 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:7411
Zaaknummer
8272406 AO VERZ 20-5

Inhoudsindicatie

Kwalificatie arbeidsovereenkomst. Geen sprake van een gezagsverhouding. Partner van eigenaar coffeeshop heeft wel eens in de zaak bijgesprongen, hetgeen vrijblijvend was. Loonlijst is niet doorslaggevend. Wellicht sprake van fictieve dienstbetrekking.

Uitspraak

Handel, Kanton en Insolventie

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 8272406 AO VERZ 20-5

Uitspraakdatum: 9 april 2020

Beschikking in de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats]

verzoekster

verder te noemen: [verzoekster]

gemachtigde: mr. H.W. Bos-Hagens

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[verweerster] ,

gevestigd te [vestigingsplaats]

verweerster

verder te noemen: [de coffeeshop]

gemachtigde: mr. M.G. Jansen

1 Het procesverloop

1.1.

[verzoekster] heeft een verzoek gedaan, primair om de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [de coffeeshop] te vernietigen en, subsidiair, om ten laste van [de coffeeshop] een billijke vergoeding en de transitievergoeding toe te kennen. Ter zitting heeft [verzoekster] het primaire verzoek ingetrokken en berust in het ontslag. [de coffeeshop] heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

1.2.

Op 12 maart 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op gestelde vragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [verzoekster] en [de coffeeshop] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [de coffeeshop] bij brief van 6 maart 2020 nadere producties toegezonden. Bij brief van 9 maart 2020 heeft [verzoekster] stukken toegezonden.

2 De feiten

2.1.

[de coffeeshop] is een coffeeshop in [plaats] die zich met name bezighoudt met de verkoop van cannabis. [de coffeeshop] is door [oprichter] opgericht en bestaat onder meer uit de vennootschappen [de coffeeshop] en [vennootschap 2]

2.2.

Op 28 juli 2019 is [oprichter] overleden. [erfgenaam 1] en [erfgenaam 2] , de kinderen van [oprichter] , zijn de enige erfgenamen. Zij hebben [de coffeeshop] vanaf dat moment overgenomen.

2.3.

[verzoekster] was drieëntwintig jaar lang de levenspartner van [oprichter] . Zij is niet de moeder van [erfgenaam 1] en [erfgenaam 2] . [verzoekster] en [oprichter] woonden zeventien jaar samen in Spanje. [verzoekster] stond bij [de coffeeshop] op de loonlijst. Er zijn loonstroken overgelegd, waarop als datum indiensttreding staat 1 januari 2000 en een salaris van € 2.630,73.

2.4.

[erfgenaam 1] heeft [verzoekster] op 30 juli 2019 in Spanje bezocht om de zakelijke eigendommen van [de coffeeshop] , die zich onder zijn vader [oprichter] bevonden, op te halen. Tijdens dit bezoek heeft een hevige woordenwisseling tussen [verzoekster] en [erfgenaam 1] plaatsgevonden. De zakelijke eigendommen zijn niet aan [erfgenaam 1] afgegeven.

2.5.

Op 1 augustus 2019 heeft [erfgenaam 2] [verzoekster] in Spanje bezocht. Bij dat bezoek waren [tante] , de tante van de erven van [oprichter] , en [vriendin van erfgenaam-2] , een vriendin van [erfgenaam 2] , aanwezig.

2.6.

Bij brief van 2 augustus 2019 heeft [de coffeeshop] aan [verzoekster] onder meer het volgende geschreven:

‘’Hierbij de schriftelijke bevestiging van het ontslag op staande voet, U gegeven door [erfgenaam 1] op 30-07-2019 om 23.30, wegens ernstig laakbaar gedrag, schelden, tieren, beledigen, schofferen van [erfgenaam 1] , Directeur van [de coffeeshop] , tevens wegens vermeend verduisteren, niet afgeven van goederen behorende aan de Erven [erfgenaam 1] en [erfgenaam 2] . Op 01-08-2019 heeft U, [verzoekster] , wederom [erfgenaam 2] , uitgefoeterd, geschoffeerd, en een genodigde van [erfgenaam 2] geschoffeerd. Dit is wederom niet acceptabel. Ook [erfgenaam 2] heeft U nogmaals uw ontslag op staande voet door haar broer op 30-07-2019 aan U gegeven, bevestigd. [de coffeeshop] bevestigd bij deze dat de werksituatie door dit herhaald ernstig laakbaar wangedrag, nimmer meer voortgezet kan worden.’’

2.7.

[verzoekster] heeft vanaf augustus 2019 geen geld meer ontvangen van [de coffeeshop] .

2.8.

Op 1 oktober 2019 heeft [verzoekster] aan het UWV doorgegeven dat zij vanaf 28 augustus 2019 ziek is.

2.9.

Bij brief van 12 november 2019 heeft de gemachtigde van [de coffeeshop] , mr. Epe, aan de gemachtigde van [verzoekster] , mr. Bos-Hagens, het volgende geschreven:

‘’ (….)

Ontslag op staande voet

Direct na het overlijden van [oprichter] zijn de erven, te weten zijn zoon [erfgenaam 1] en zijn dochter [erfgenaam 2] naar Spanje afgereisd, en hebben daar op 30 juli 2019 uw cliënte bezocht. De erven van [oprichter] waren op dat moment in de veronderstelling dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Dit bleek, zoals ik hiervoor reeds aangaf, bij nader inzien echter niet het geval te zijn.

[erfgenaam 1] is als eerst langs uw cliënte gegaan en heeft haar gedurende het gesprek dat tussen hen plaatsvond – en waarin uw cliënte een negatieve en afwerende houding aannam –, namens cliënte op staande voet ontslag en haar de toegang tot het bedrijf ontzegd.’’

2.10.

Op 22 november 2019 heeft de gemachtigde van [de coffeeshop] de ontslagbrief zoals weergegeven in 2.6. aan de gemachtigde van [verzoekster] verstuurd.

2.11.

[verzoekster] heeft een verklaring van een klant van [de coffeeshop] overgelegd waarin staat: ‘Zij heeft altijd meegewerkt als er een coffee shop verbouwd of veranderd moest worden! En daar heb ik zelfs filmmateriaal van! [oprichter] moest vaak naar Nederland voor z’n werk, dus heeft [verzoekster] automatisch de zaken in Spanje waargenomen, en dat is mede omdat ze elkaar aanvullen. Conclusie, ongezien heeft [verzoekster] veel gedaan voor de coffee shop! Maar ook in Spanje wat ze samen opgebouwd hebben!’

2.12.

[verzoekster] heeft een verklaring van haar broer overgelegd waarin staat: ‘’Ik heb als broer 25 jr lang deze werkzaamheden gezien van [verzoekster] ;-bedrijfsleider, van alle drie de bardiensten.-organisator en uitvoerder van meerdere festivals en evenementen (min 30 stuks)-uitvoerende persoon van alle ideeën die [oprichter] bedacht.-bedrijfsleider van het hemp museum.- interieur ontwerper/uitvoerder van 3 jaarlijks opfrissen van de horeca panden.-En niet onbelangrijk, 27 jr vaste adviseur van alle bedrijfs activiteiten van [oprichter] .’

2.13.

[de coffeeshop] heeft vier verklaringen overgelegd van horecawerknemers, die vanaf 2002 – 2007 in dienst zijn getreden. De werknemers hebben verklaard dat [verzoekster] de afgelopen tien jaar niet in de coffeeshop aanwezig is geweest om werkzaamheden te verrichten.

3 Het verzoek

3.1.

[verzoekster] verzoekt de kantonrechter primair om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [de coffeeshop] te veroordelen tot:

I. betaling van een billijke vergoeding ad € 8.500,- bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;

II. betaling van de wettelijke transitievergoeding ad € 17.529,- bruto;

III. betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ad € 9.899,16 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;

IV. betaling van het loon vanaf 3 juni 2019 tot en met 30 juli 2019 ad € 4.949,58 en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;

V. betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;

VI. betaling van de proceskosten, waaronder de nakosten en het salaris van de gemachtigde.

3.2.

Subsidiair verzoekt [verzoekster] de kantonrechter – voor het geval de arbeidsovereenkomst wel rechtsgeldig is geëindigd – om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [de coffeeshop] te veroordelen tot:

VII. betaling van de wettelijke transitievergoeding ad € 17.529,- bruto;

VIII. betaling van het loon vanaf 3 juni 2019 tot en met 30 juli 2019 ad € 4.949,58 bruto en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;

IX. betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;

X. betaling van de proceskosten, waaronder de nakosten en het salaris van de gemachtigde.

3.3.

Aan het primaire verzoek legt [verzoekster] ten grondslag – kort weergegeven – dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, omdat het niet onverwijld is gegeven. [de coffeeshop] heeft gesteld dat de dringende reden zich op 30 juli 2019 heeft voorgedaan. Eerst op 22 november 2019 is [verzoekster] ter ore gekomen dat zij op staande voet was ontslagen. Aldus is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven. Ook betwist [verzoekster] dat zij op 30 juli 2019 mondeling op staande voet is ontslagen. Zij betwist eveneens dat zij op 2 augustus 2019 een schriftelijke bevestiging van dit ontslag heeft ontvangen. Daarnaast betwist [verzoekster] de dringende reden.

3.4.

Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, heeft [de coffeeshop] de arbeidsovereenkomst opgezegd in strijd met artikel 7:671 lid 1 onder c BW. Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig is gegeven, is als ernstig verwijtbaar aan te merken, zodat een billijke vergoeding en de transitievergoeding verschuldigd is.

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing