Home

Rechtbank Noord-Holland, 06-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8897, AWB - 19_2431

Rechtbank Noord-Holland, 06-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8897, AWB - 19_2431

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
6 november 2020
Datum publicatie
13 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:8897
Zaaknummer
AWB - 19_2431

Inhoudsindicatie

Proceskostenvergoeding na intrekking beroep.

Uitspraak

zittingsplaats Haarlem

Sector bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/2431

(gemachtigde: mr. A. Seme),

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 18 april 2019 het bezwaar van eiser, gericht tegen het vervallen van de betalingsregeling van 17 oktober 2018, ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Bij brief van 12 juni 2020 heeft verweerder het bestreden besluit herzien en besloten dat aan eiser alsnog een persoonlijke betalingsregeling wordt toegestaan.

Eiser heeft het beroep bij brief van 1 juli 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiser verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.

De rechtbank heeft bij brief van 2 juli 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft niet gereageerd.

Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiseres is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.

3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.

4. De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toewijzen.

5. De kosten die eiser vergoedt wenst te zien, hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 525 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiser.

6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiser betaalde griffierecht van € 47 te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 6 november 2020.

Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel