Home

Rechtbank Noord-Holland, 26-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9448, AWB - 19 _ 5201

Rechtbank Noord-Holland, 26-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9448, AWB - 19 _ 5201

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
26 november 2020
Datum publicatie
8 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:9448
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5201

Inhoudsindicatie

Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aangiftes over eerdere jaren zijn beoordeeld.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/5201 en 19/5202

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 met dagtekening 11 november 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.431.

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 met dagtekening 11 november 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.564.

De rechtbank heeft op 7 december 2017 bezwaarschriften tegen deze navorderingsaanslagen ontvangen.

Op 13 juni 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 september 2019 de navorderingsaanslag 2013 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 14.235.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 september 2019 de navorderingsaanslag 2014 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 14.370.

Eiseres heeft tegen beide uitspraken beroep ingesteld, door de rechtbank ontvangen op 11 oktober 2019.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend. Verweerder heeft ten aanzien van bijlage 21 een beroep gedaan op beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank verwijst voor wat betreft de geanonimiseerde stukken naar de ter zitting van 2 juni 2020 gemaakte afspraken in de zaken met nummers HAA 19/2892 en HAA 19/2893 en HAA 19/4944 en HAA 19/4946.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020 te Haarlem.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 6 mei 2014 een papieren aangifte over 2013 ingediend naar een verzamelinkomen van € 9.100. In deze aangifte heeft eiseres een aftrek specifieke zorgkosten in aanmerking genomen van € 5.331.

2. Verweerder heeft op 16 december 2015 de definitieve aanslag 2013 opgelegd conform de aangifte.

3. Eiseres heeft op 31 maart 2015 een papieren aangifte over 2014 ingediend naar een verzamelinkomen van € 9.528. In deze aangifte heeft eiseres een aftrek specifieke zorgkosten in aanmerking genomen van € 5.036.

4. Verweerder heeft op 9 april 2016 de definitieve aanslag 2014 zonder nader onderzoek opgelegd conform de aangifte.

5. Verweerder heeft ten aanzien van de jaren 2013 en 2014 aan eiseres op 14 maart 2017 een vragenbrief verzonden, waarin is verzocht de aftrek specifieke zorgkosten te onderbouwen.

6. Omdat eiseres geen onderbouwende stukken heeft overgelegd, heeft verweerder over de jaren 2013 en 2014 navorderingaanslagen opgelegd.

7. Op grond van in bezwaar overgelegde stukken heeft verweerder voor beide jaren de forfaitaire aftrek kleding en beddengoed ten bedrage van € 310 geaccepteerd.

Geschil 8. In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

9. Eiseres beroept zich op het vertrouwensbeginsel en voert daartoe aan dat eiseres ten aanzien van de jaren 2012 en 2013 een vragenbrief had gekregen in verband met structureel opgevoerde hoge zorgkosten en dat verweerder al deze kosten vervolgens in aftrek heeft toegelaten.

Overigens zijn ook alle in aftrek gebrachte kosten aannemelijk gemaakt.

Eiseres verzoekt om toekenning van immateriële schadevergoeding.

10. Verweerder betwist dat voorafgaand aan het opleggen van de aanslagen over 2013 en 2014 vragen zijn gesteld. Er is dus geen sprake van gewekt vertrouwen, met uitzondering van de kosten voor de pedicure. Maar ook dan geldt dat de hoogte van de kosten ieder jaar aannemelijk moeten worden gemaakt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

12. Eiseres voert aan dat de aftrek van kosten als de onderhavige in de aangiftes voor de jaren 2012 en 2013 wel is toegestaan en beroept zich in dat verband op het vertrouwensbeginsel. Dienaangaande is het volgende van belang. Voor het in rechte te beschermen vertrouwen dat de inspecteur de aangifte op een bepaald punt zal volgen is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een of een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op dit punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van de omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat de door de inspecteur gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt zij de onderhavige aangelegenheid in haar aangiftes voor de jaren 2012 en 2013 uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld. Door verweerder is verklaard dat de aanslagen zonder nader onderzoek conform de aangiftes zijn opgelegd. Alleen met betrekking tot de mogelijkheid om kosten gemaakt voor de pedicure in aftrek te brengen is naar de mening van verweerder sprake van gewekt vertrouwen. De rechtbank overweegt dat ook dan geldt dat de hoogte van de geclaimde kosten jaarlijks moet worden onderbouwd, hetgeen eiseres voor het onderhavige jaar niet heeft gedaan. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat ten aanzien van de jaren 2012 en 2013 geen sprake is geweest van een bewuste standpuntbepaling van de zijde van verweerder en eiseres het handelen van verweerder ook niet als zodanig mocht opvatten. Evenmin is gesteld of gebleken dat verweerder bij het vaststellen van de aanslagen 2012 en 2013 op dit punt een bindende toezegging heeft gedaan.

Ter zitting heeft eiseres in dit verband nog gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 16 november 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:9908, betreffende de beroepsprocedure over de aanslag ib/pvv 2015. De rechtbank overweegt dat ook in genoemde uitspraak het beroep op het vertrouwensbeginsel niet is gehonoreerd.

De rechtbank concludeert dat het beroep op het vertrouwensbeginsel met betrekking tot de kosten in verband met de pedicure niet leidt tot het accepteren van de geclaimde kosten en ten aanzien van de andere kosten faalt.

13. Eiseres heeft niet met onderbouwende stukken aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek zorgkosten dan verweerder in bezwaar heeft toegestaan.

Ten aanzien van de geclaimde tandartskosten overweegt de rechtbank dat uit het vergoedingenoverzicht van de zorgverzekering Univé niet kan worden afgeleid dat eiseres tandartskosten heeft betaald die niet zijn vergoed. In de kolom “niet vergoed volgens voorwaarden” staat een bedrag van € 0. De enkele verwijzing naar het vergoedingenoverzicht is daarom niet toereikend. Nu eiseres, ondanks verzoek daartoe door verweerder, geen betalingsbewijzen heeft overgelegd, acht de rechtbank de geclaimde tandartskosten niet aannemelijk geworden.

Kosten bezwaarfase

14. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden kosten, die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van eiseres voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Eiseres heeft betoogd dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten van de bezwaarfase omdat verweerder in bezwaar alsnog een kostenaftrek heeft toegestaan, terwijl verweerder in de aanslagregelende fase al op de hoogte had moeten zijn van het feit dat eiseres recht had op deze kostenaftrek, aangezien de betreffende kosten structureel worden gemaakt en al jaren in aftrek worden toegelaten. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Ten aanzien van het recht op aftrek zorgkosten dient het geclaimde bedrag ieder jaar met stukken te worden onderbouwd. Er is geen sprake van onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder als hij kosten, die in eerdere jaren wel in aftrek waren toegelaten, schrapt omdat de benodigde stukken ontbreken. Eiseres heeft eerst in de bezwaarfase stukken overgelegd die hebben geleid tot het nadere standpunt van verweerder dat recht bestaat op een deel van de geclaimde aftrek zorgkosten. Dat betekent dat er geen sprake is van een onrechtmatigheid aan de kant van verweerder en eiser niet met succes aanspraak kan maken op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Immateriële schadevergoeding

15. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de schade die zij heeft geleden en lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.

16. De bezwaarschriften zijn ingediend op 7 december 2017, uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 3 september 2019, en de rechtbank doet uitspraak op 26 november 2020, zodat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) 12 maanden. De gehele overschrijding wordt toegerekend aan de bezwaarfase. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn door verweerder niet gesteld.

17. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1, en een factor 0,5 nu alleen recht bestaat op proceskostenvergoeding in verband met de toekenning van immateriële schadevergoeding).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 1.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is op 26 november 2020 gedaan door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel