Home

Rechtbank Noord-Holland, 27-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9892, AWB - 19 _ 1754

Rechtbank Noord-Holland, 27-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9892, AWB - 19 _ 1754

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
27 november 2020
Datum publicatie
10 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:9892
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1754

Inhoudsindicatie

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Verweerder heeft het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. Niet gesproken kan worden van een verschoonbare termijnoverschrijding. Voor zover eiser stelt dat hij als gevolg van ziekte niet in staat was zelf tijdig bezwaar te maken, van hem mocht worden verwacht dat hij een derde zou inschakelen om zijn belangen te behartigen en tijdig bezwaar te maken.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/1754

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 mei 2015 tot en met 31 juli 2015 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd, gedagtekend 17 juli 2015. Tevens is bij beschikking van gelijke datum een boete opgelegd van € 158.

Verweerder heeft op 5 februari 2018 een bezwaarschrift van eiser ontvangen.

Bij uitspraak op bezwaar van 1 april 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 5 februari 2020 zijn partijen door de rechtbank uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op 1 april 2020.

Naar aanleiding van de retour ontvangen brief met dagtekening 5 februari 2020 is eiser bij brief van 25 februari 2020 nogmaals uitgenodigd voor de mondeling behandeling van het beroep op 1 april 2020.

Eiser heeft op 27 februari 2020 verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling.

Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank bij brief van 6 maart 2020 partijen bericht dat de zitting tot een nader te bepalen datum wordt uitgesteld.

Bij brief van 19 mei 2020 zijn partijen door de rechtbank uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op 10 juli 2020.

Eiser heeft op 2 juni 2020 nogmaals verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling.

Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank bij brief van 22 juni 2020 partijen bericht dat de zitting tot een nader te bepalen datum wordt uitgesteld.

Bij brief van 24 augustus 2020 zijn partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op 20 oktober 2020.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2020 te Haarlem.

Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 augustus 2020, naar het adres [#] te [Z] onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 25 augustus 2020 om 14:11 uur is bezorgd op genoemd adres, is de rechtbank van oordeel dat eiser op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft bij brief, ontvangen door verweerder op 5 februari 2018, een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag MRB en boetebeschikking van 17 juli 2015.

Geschil en beoordeling van het geschil

vooraf: heeft faillissement van eiser gevolgen voor zijn procespositie?

2. Bij vonnis van 21 juli 2020 van de rechtbank Gelderland is eiser in staat van faillissement verklaard. In hoger beroep is het vonnis van de rechtbank Gelderland op

28 september 2020 bekrachtigd door gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Gelet hierop dient te worden beoordeeld of eiser in eigen persoon de procedure mag voortzetten.

3. Ingevolge artikel 8:22, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is in geval van faillissement, onder meer, artikel 27 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing. Daarin is bepaald dat indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding ten verzoeke van de verweerder wordt geschorst, ten einde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen. In artikel 8:22, tweede lid, van de Awb is echter bepaald dat, onder meer, artikel 27 van de Faillissementswet geen toepassing vindt, indien partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen.

4. Partijen zijn bij brief van 5 februari 2020, dus vóór het faillissement van eiser, uitgenodigd voor een zitting bij de rechtbank Noord-Holland. Naar aanleiding van het uitstelverzoek van eiser is de zitting op die datum niet doorgegaan, en is de zitting alsnog op een latere datum gehouden. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8:22, tweede lid, van de Awb, waarin partijen al vóór de faillietverklaring waren uitgenodigd voor de zitting. Het faillissement van eiser is daarom voor de rechtbank geen reden om te oordelen dat eiser de procedure niet mag voortzetten. Het beroep zal dan ook inhoudelijk worden behandeld.

Ontvankelijkheid

5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

6. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is het bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt dat bij verzending per post het bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

7. De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslag is gedagtekend op 17 juli 2015, terwijl niet gesteld of gebleken is dat deze dagtekeningen ligt vóór de datum van bekendmaking, zodat de termijn op zaterdag 18 juli 2015 is begonnen te lopen en eindigde op zaterdag 29 augustus 2015. Artikel 1, eerste lid, van de Algemene Termijnenwet bepaalt echter dat een in de wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Dat betekent dat de termijn voor indiening van het bezwaarschrift wordt verlengd tot 31 augustus 2015. Vast staat dat het bezwaarschrift op 5 februari 2018 door verweerder is ontvangen en derhalve buiten de bezwaartermijn is ingediend.

8. In artikel 6:11 van de Awb staat (kort samengevat) dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

9. Eiser heeft gesteld dat hij een groot aantal maanden zeer ernstig ziek is geweest als gevolg van ernstige complicaties bij een chronische darmziekte, en dat hij tevens te kampen heeft met hartritmestoornissen. Dit heeft tot gevolg gehad dat eiser sedert november 2018 zodanig ziek is geweest dat hij niet in staat is geweest zijn reguliere werkzaamheden te verrichten en tevens niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken.

10. De rechtbank overweegt dat voor zover eiser stelt dat hij als gevolg van ziekte niet in staat was zelf tijdig bezwaar te maken, van hem mocht worden verwacht dat hij een derde zou inschakelen om zijn belangen te behartigen en tijdig bezwaar te maken. Tevens ligt de periode waarover eiser stelt dat hij zeer ernstig ziek is geweest, ruimschoots na de bezwaartermijn, welke afliep op 31 augustus 2015. Uit de verklaringen van eiser en gelet op zijn ervaring met juridische procedures waarin termijnen van bezwaar en beroep gelden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser niet eerder in staat is geweest om bezwaar te maken. Voor het aannemen van een verschoonbare termijnoverschrijding ziet de rechtbank dan ook geen reden.

11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn terecht niet-ontvankelijk verklaard.

12. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2020 door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel