Home

Rechtbank Noord-Holland, 27-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9894, AWB - 19 _ 2107

Rechtbank Noord-Holland, 27-11-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9894, AWB - 19 _ 2107

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
27 november 2020
Datum publicatie
10 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:9894
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2107

Inhoudsindicatie

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Verweerder heeft het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft gesteld dat hij, vanwege zijn persoonlijke omstandigheden, moeite heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen, waaronder het tijdig indienen van het bezwaarschrift. De rechtbank oordeelt dat dit onvoldoende is om van een verschoonbare termijnoverschrijding te kunnen spreken.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/2107

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de tijdvakken 4 oktober 2018 tot en met 11 oktober 2018 (met nummer [# 1] ) en 12 oktober 2018 tot en met 21 oktober 2018 (met nummer [# 2] ) naheffingsaanslagen in de Motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd tot een bedrag van € 19 respectievelijk € 21. Tegelijkertijd met de naheffingsaanslagen heeft verweerder bij beschikking verzuimboetes opgelegd van € 52 per naheffingsaanslag.

Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020 te Haarlem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] . Eiser is niet verschenen. Omdat niet kon worden vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting aan eiser was uitgereikt, is met toepassing van 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek geschorst.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2020 te Haarlem.

Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Op 30 juni 2020 heeft een medewerker van de griffie van de rechtbank de Basisregistratie Personen geraadpleegd. Daarin stond vermeld dat eiser met ingang van 1 januari 2020 is verhuisd naar [Z] . Eiser is door de griffier bij aangetekende brief verzonden op 24 augustus 2020 op het laatst bekende adres [B] te [Z] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De aangetekende brief is op de griffie retour ontvangen op 3 september 2020. Op de enveloppe stond vermeld: ‘niet afgehaald, retour afzender’. Eiser is vervolgens nogmaals door de griffier bij niet aangetekende brief verzonden op 3 september 2020 op ditzelfde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Gelet op de gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze op het laatst bekende adres van eiser is aangeboden, zodat de behandeling ter zitting doorgang kan vinden.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] en [D] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is volgens het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) vanaf 27 mei 2015 houder van een kampeerauto van het merk Mercedes-Bensz, type 508, met het kenteken [# 3] (hierna: de kampeerauto).

2. Met dagtekening 10 juli 2018 is aan eiser een rekening MRB gestuurd met nummer [# 4] van € 219 voor het tijdvak 12 juli 2018 tot en met 11 oktober 2018. De uiterste betaaldatum van deze rekening was 11 augustus 2018.

3. Op 8 augustus 2018 heeft eiser de verschuldigde MRB van € 219 voldaan.

4. Met ingang van 8 augustus 2018 tot en met 3 oktober 2018 is de kampeerauto geregistreerd als geschorst. Hierdoor is het tijdvak aangepast van 12 juli 2018 tot en met

7 augustus 2018.

5. Met dagtekening 11 augustus 2018 is aan eiser een creditnota gestuurd, welke verband houdt met de wijziging van het tijdvak van de kampeerauto, waarna de MRB is vastgesteld op € 63. Vanwege de betaling gedaan door eiser op 8 augustus 2018 van € 219, is € 156 (€ 219 -/- € 63) verrekend met een aanslag Zorgverzekeringswet.

6. Met dagtekening 16 oktober 2018 is aan eiser een rekening MRB gestuurd met nummer [# 5] van € 19 voor het resterende deel van het tijdvak van 4 oktober 2018 tot en met 11 oktober 2018. De uiterste betaaldatum van deze rekening is 17 november 2018.

7. Met dagtekening 16 oktober 2018 is aan eiser nog een rekening MRB gestuurd met nummer [# 6] van € 219 voor het tijdvak 12 oktober 2018 tot en met 11 januari 2019.

8. Met ingang van 22 oktober 2018 tot en met 11 januari 2019 is de kampeerauto geregistreerd als geschorst. Hierdoor is het tijdvak aangepast van 12 oktober 2018 tot en met 21 oktober 2018.

9. Met dagtekening 24 oktober 2018 is aan eiser een creditnota gestuurd, welke verband houdt met de wijziging van het tijdvak van de kampeerauto, waarna nog een te betalen bedrag van € 21 resteert. De uiterste betaaldatum van deze rekening is 17 november 2018.

10. Eiser heeft zowel de rekening MRB met nummer [# 5] ad € 19 als de rekening MRB met nummer [# 6] ad € 21 niet voor de uiterste betaaldatum van 17 november 2018 betaald.

11. Met dagtekening 2 januari 2019 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag MRB (met nummer [# 1] ) opgelegd over de periode 4 oktober 2018 tot en met 11 oktober 2018 naar een te betalen bedrag van € 19 alsmede een verzuimboete van € 52.

12. Tevens heeft verweerder met dagtekening 2 januari 2019 aan eiser een naheffingsaanslag MRB (met nummer [# 2] ) opgelegd over de periode

12 oktober 2018 tot en met 21 oktober 2018 naar een te betalen bedrag van € 21 alsmede een verzuimboete van € 52.

13. Op 17 januari 2019, ontvangen door verweerder op 5 maart 2019, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen beide naheffingsaanslagen MRB.

14. Met dagtekening 29 april 2019 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, vanwege de niet tijdige indiening van het bezwaarschrift.

15. Eiser heeft met dagtekening 18 april 2019, ontvangen door de rechtbank op

18 april 2019, beroep ingesteld.

Geschil 16. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Mocht het tot een inhoudelijke beoordeling komen dan is niet in geschil dat de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. De hoogte van de boete is dan nog wel in geschil.

17. Eiser stelt dat rekening gehouden moet worden met zijn persoonlijke situatie. Door zijn persoonlijke situatie heeft hij niet tijdig betaald en niet tijdig bezwaar gemaakt. Eiser verzoekt dan ook om rekening te houden met zijn persoonlijke situatie en de verzuimboete kwijt te schelden. Tevens ontvangt eiser graag een overzicht van de nog te betalen MRB. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de boetebeschikkingen.

18. Verweerder stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens stelt verweerder dat de boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd, vanwege het niet tijdig betalen van de MRB. Verweerder concludeert tot ongegrond verklaring van het beroep.

19. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Betalingsonmacht

20. Op 19 juni 2019 heeft eiser aangegeven niet in staat te zijn het griffierecht te voldoen wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft bij brief van 31 juli 2019 meegedeeld op grond van de verstrekte gegevens vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht. Uit de gegevens bekend bij verweerder blijkt dat eiser in 2019 looninkomsten had ter hoogte van € 4.718. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om anders te beslissen en laat het heffen van griffierecht achterwege.

Ontvankelijkheid

21. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraag de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is het bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt dat bij verzending per post het bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Als op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het bezwaarschrift op die dag op de post is gedaan. De rechtbank wijkt alleen van dit uitgangspunt af als eiser aannemelijk maakt dat het op een eerdere datum op de post is gedaan (vgl. Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138). Indien een bezwaarschrift te laat is ingediend, verklaart verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt voorts dat ten aanzien van een na afloop van de hiervoor genoemde termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft, indien de indiener redelijkerwijs niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest.

22. De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslagen met boetebeschikkingen zijn gedagtekend op 2 januari 2019, terwijl niet gesteld of gebleken is dat deze dagtekening ligt vóór de datum van bekendmaking, zodat de termijn op 3 januari 2019 is begonnen te lopen en eindigde op 14 februari 2019.

23. Verweerder heeft ter zitting een kopie van de enveloppe overgelegd. Gelet op het poststempel gaat de rechtbank ervan uit dat het bezwaarschrift op 25 januari 2019 op de post is gedaan. Gelet op de verzendtheorie, ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is het bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het niet later dan op 21 februari 2019 door verweerder wordt ontvangen. Het bezwaarschrift is echter door verweerder ontvangen op 5 maart 2019. Dit betekent dat het beroep te laat door verweerder is ontvangen.

24. Eiser heeft in zijn beroepschrift gesteld dat hij, vanwege zijn persoonlijke omstandigheden, moeite heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen, waaronder eiser ook het tijdig bezwaar maken verstaat. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om van een verschoonbare termijnoverschrijding te kunnen spreken.

25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.

Proceskosten

26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2020 door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel