Home

Rechtbank Noord-Holland, 23-11-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11384, HAA 20/3132

Rechtbank Noord-Holland, 23-11-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11384, HAA 20/3132

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
23 november 2021
Datum publicatie
13 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:11384
Zaaknummer
HAA 20/3132

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Artikel 3.110 jo. 3.120 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Geen ambtelijk verzuim. Informatie lening eigen woning in dossier ex-partner. Leningen niet gespecificeerd in aangifte. Niet aannemelijk gemaakt door eiseres dat rente eigen woning op haar heeft gedrukt. Kostenvergoeding bezwaar op zijn plaats.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/3132

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Met dagtekening 25 november 2017 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.504. Voorts is bij beschikking € 1.050 belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 april 2020 de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.493. De belastingrente is nader vastgesteld op € 687.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021 te Haarlem.

Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde J.A. Klaver. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres had in het betreffende belastingjaar 2013 geen fiscaal partner.

2. Eiseres heeft in 2006 een woning aan de [de woning] (de woning) in volle eigendom gekocht. Eiseres en haar toenmalige partner [naam 3] ( [naam 3] ) stonden van 31 maart 2006 tot 5 augustus 2013 op het adres van de woning ingeschreven. Op 25 juli 2013 heeft eiseres de woning verkocht aan [naam 3] . Op de woning rust op het moment van de verkoop een hypotheek bij Direktbank/ASR (ASR) van € 421.327. Daarvan was een bedrag van € 385.525 aangemerkt als eigenwoningschuld.

3. Eveneens op 25 juli 2013 heeft eiseres een woning aan [nieuwe woning] (de nieuwe woning) gekocht, die met een hypothecaire lening bij Direktbank/ASR (ASR) is gefinancierd. Op deze lening is een bedrag aan € 2.893 aan rente betaald.

4. In de ingediende aangifte IB/PVV 2013 heeft eiseres een bedrag van € 17.386 (€ 12.758 aan eigenwoningrente met de omschrijving “hypotheek” en een bedrag van € 4.628 aan financieringskosten) als aftrekpost eigen woning in aanmerking genomen. Daarbij is gevoegd een specificatie van de in aftrek gebrachte kosten eigen woning (zie hierna onder 7). De aanslag IB/PVV 2013 is op 10 april 2015 conform deze aangifte opgelegd.

5. Met dagtekening 14 maart 2017 heeft verweerder eiseres in het kader van een onderzoek naar de door haar gemachtigde ingediende aangiften, verzocht om bewijsstukken van de aftrekpost eigen woning. Eiseres heeft niet gereageerd. Bij brief van 5 september 2017 heeft verweerder eiseres een ‘kennisgeving tot navordering’ toegezonden. Eiseres heeft hierop gereageerd zonder daarbij bewijsstukken te overleggen.

6. Met dagtekening 25 november 2017 heeft verweerder de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 opgelegd, waarbij de aftrekpost eigen woning geheel gecorrigeerd is.

7. Op 28 december 2017 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt. In het kader van het bezwaar is de gemachtigde van eiseres gehoord en zijn onder meer de volgende tot het dossier behorende stukken door de gemachtigde van eiseres verstrekt:

-

De al eerder bij de aangifte gevoegde specificatie van de in aftrek gebrachte kosten eigen woning. Het bedrag van de financieringskosten van € 4.628 is gespecificeerd en vermeld is dat de hypotheekrente van in totaal € 12.758 bestaat uit een bedrag van € 2.893 voor de nieuwe lening en € 9.865 voor de oude lening.

-

Een transactiedetail van de Rabobankrekening van eiseres met daarop een betaling de dato 6 maart 2013 van € 382,41 op een lening van ASR.

-

Een jaaropgave rente en restant hoofdsom per 31 december 2013 van ASR voor eiseres waarop een rentebedrag van afgerond € 2.893 vermeld is.

-

Een nota van afrekening van een notaris ten name van eiseres waarop vermeld is dat de woning aan [naam 3] verkocht is en dat onder meer het hypotheekbedrag van € 421.327 afgelost en door eiseres betaald dient te worden.

8. Bij uitspraak op bezwaar van 21 april 2020 heeft verweerder op grond van deze informatie de financieringskosten van € 4.628 alsnog in aftrek toegelaten, is de hypotheekrente voor de nieuwe woning van € 2.893 in aftrek toegelaten en is van de hypotheekrente van de (oude) woning een bedrag van € 383 in aftrek toegelaten. Er is dus nog een hypotheekrentebedrag van € 9.482 (€ 9.865 - € 383) door verweerder niet in aftrek toegelaten.

Geschil 9. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en tot de juiste hoogte aan eiseres is opgelegd.

10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag onterecht is opgelegd door verweerder. In dit verband wijst zij op het ontbreken van een nieuw feit dan wel de aanwezigheid van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat. Eiseres is bovendien van mening dat de aftrek rente eigenwoningschuld van de woning ten onrechte niet geheel in aanmerking is genomen. Eiseres stelt dat zij 100% gerechtigdheid in de hypothecaire schuld heeft, omdat de woning in eigendom van eiseres was en zij bij de overdracht van de woning aan [naam 3] de volledige aflossing van de hypothecaire schuld heeft voldaan. Tot slot stelt eiseres dat verweerder ten onrechte de proceskosten van eiseres voor de bezwaarfase heeft geweigerd te vergoeden. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2013.

11. Verweerder stelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 terecht is opgelegd. Er is een nieuw feit en geen sprake van een ambtelijk verzuim. In beroep stelt verweerder verder dat uit informatie in het computersysteem van de Belastingdienst over [naam 3] is gebleken dat eiseres en [naam 3] gezamenlijk gerechtigd waren tot de hypothecaire lening bij ASR en dat op die lening € 3.089 rente betaald is. Naar rato van het deel dat als eigenwoningschuld kwalificeert acht verweerder een bedrag van € 2.812 aan rente aannemelijk. Gelet hierop en op de 50% gerechtigdheid in de hypothecaire schuld heeft volgens verweerder een bedrag van € 1.406 op eiseres gedrukt, waarvan een bedrag van € 383 reeds in bezwaar is toegekend. Verweerder zal het resterende bedrag van € 1.023 (€ 1.406 - € 383) alsnog in aftrek toestaan. Voor het overige is verweerder van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze rente op haar heeft gedrukt. Tot slot stelt verweerder dat de vergoeding van de proceskosten voor de bezwaarfase terecht is geweigerd, omdat de aftrek is verleend op grond van nieuwe informatie van eiseres. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen van € 69.470 (in het verweerschrift staat per abuis € 69.410, maar dat bedrag moet op een kennelijke rekenfout berusten).

12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Nieuw feit / ambtelijk verzuim

13. Te weinig geheven of teveel teruggegeven belasting kan op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden nagevorderd indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden van die te lage aanslag. Navordering is niet mogelijk op grond van een feit dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de aanslag bekend was of redelijkerwijs bekend had moeten zijn, tenzij de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw was. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat aan de vereisten van dit artikel is voldaan.

14. Volgens vaste rechtspraak mag de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien de inspecteur, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, en mede gelet op de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. Dit een en ander brengt mee dat de inspecteur niet steeds is gehouden het dossier van de (fiscale) partner van de belastingplichtige te raadplegen (HR 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1410).

15. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting duidelijk toegelicht dat hij stelt dat een nieuw feit ontbreekt dan wel sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat, uitsluitend omdat er renseignementen hadden moeten zijn van de gegevens van de hypothecaire schulden, die vragen hadden moeten oproepen, zodat de Belastingdienst vóór het opleggen van de aanslag onderzoek had moeten doen naar de rente (de overige formele klachten over de navordering zijn op de zitting uitdrukkelijk en zonder voorbehoud ingetrokken). Hierover heeft verweerder verklaard dat in het dossier van eiseres uitsluitend een renseignement van ASR voor de nieuwe woning zat. Ter zitting heeft verweerder in het computersysteem van de Belastingdienst laten zien dat de gegevens over de hypothecaire schuld bij ASR van de (oude) woning alleen in het dossier van [naam 3] aanwezig waren en heeft verklaard dat dit pas in de beroepsfase werd ontdekt.

16. De rechtbank overweegt als volgt. In het onderhavige geval gaven de aangifte IB/PVV 2013 en de specificatie daarbij op zichzelf beschouwd geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. In de aangifte zijn geen dermate hoge bedragen voor de aftrek rente eigenwoningschuld en aftrek financieringskosten vermeld dat verweerder onderzoek had moeten doen en ook overigens gaf de aangifte of de bijlage geen aanleiding tot nader onderzoek. Uit de gegevens die vermeld zijn in de aangifte en de bijlage daarbij is niet af te leiden dat het om een lening van ASR ging zodat de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat eiseres het geld elders had geleend en er daarom geen renseignement was. Voor het raadplegen van het dossier van [naam 3] in het kader van de aangiftebehandeling van eiseres bestond evenmin aanleiding, omdat er geen bijzonderheden waren en het voormalig partnerschap als zodanig zulks ook niet met zich meebrengt.

Het is wel zo dat het een ambtelijk verzuim oplevert dat gegevens die op een belastingplichtige betrekking hebben niet in het juiste dossier zijn opgeborgen (vgl. HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5008), maar ook als deze gegevens van de ASR-schuld wel in het dossier van eiseres te vinden waren, had verweerder nog steeds kunnen denken dat blijkbaar daarnaast elders geld voor de (oude) woning was geleend. Eiseres heeft immers in haar aangifte en de specificatie daarbij totaalbedragen ingevuld en geen specifieke gegevens van de leningen ingevuld en heeft daardoor de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid opengelaten dat er verschillende leningdelen waren. Aangezien verweerder, na met normale zorgvuldigheid van de aangifte-inhoud kennis te hebben genomen en mede gelet op de overige omstandigheden van het geval, niet aan de juistheid van de aangiftegegevens hoeft te twijfelen, omdat de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat die gegevens juist waren, is geen sprake van een ambtelijk verzuim door het niet verrichten van nader onderzoek in de aanslagfase.

17. Er is bovendien sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Voor de toepassing van artikel 3.121 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) dient eiseres niet alleen aannemelijk te maken dat zij volledig dan wel gedeeltelijk schuldenaar is van de hypothecaire schuld, maar dient zij tevens aannemelijk te maken dat de rente van de eigenwoningschuld op haar heeft gedrukt. Pas na het opleggen van de aanslag bleek uit de door verweerder opgevraagde informatie en door verweerder zelf ontdekte informatie, dat er vraagtekens waren over de gerechtigdheid tot de eigenwoningschuld en bleek dat eiseres niet aan de bewijslast kon voldoen om aannemelijk te maken dat de rente eigenwoningschuld op haar heeft gedrukt. In dit kader verwijst de rechtbank naar de in deze uitspraak opgenomen rechtsoverwegingen 22 en 23.

Eigen woning rente

18. Op grond van artikel 3.110 van de Wet IB 2001 zijn belastbare inkomsten uit eigen woning de voordelen uit eigen woning verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten. Tot de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning behoren de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld (artikel 3.120, eerste lid, van de Wet IB 2001). Onder eigenwoningschuld wordt, voor zover hier van belang, verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige die zijn aangegaan in verband met de eigen woning (artikel 3.119a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001).

19. Verder bepaalt artikel 3.121 van de Wet IB 2001 dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een woning die voor twee of meer belastingplichtigen die geen partner van elkaar zijn samen een eigen woning is, voor elk van hen worden bepaald door hun aandeel in de schulden die zij zijn aangegaan ter verwerving van de woning en door de periodieke betalingen voor zover die op hen drukken.

20. Niet in geschil is dat eiseres en [naam 3] geen fiscale partners waren in het jaar 2013. Het staat vast dat de woning in volle eigendom was van eiseres en deze woning kwalificeerde als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2011.

21. Nadat verweerder in de beroepsfase op grond van het renseignement van ASR het nadere standpunt heeft ingenomen dat op de lening voor de (oude) woning in 2013 een bedrag van € 3.089 aan rente is betaald en dat daarvan in beginsel € 2.812 als eigenwoningrente in aanmerking kan komen, heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting bevestigd dat hij zich bij dat uitgangspunt aansluit (en dus niet meer stelt dat voor de oude woning in totaal € 9.865 in aftrek komt zoals in de aangifte was geclaimd). Partijen verschillen nog van mening over de vraag of het gehele bedrag van € 2.812 in aftrek komt zoals eiseres stelt, of de helft daarvan (€ 1.406) zoals verweerder stelt. Eiseres stelt dat, gelet op de omstandigheid dat zij eigenaar van de woning was en zij bij de overdracht van de woning aan [naam 3] de volledige aflossing van de hypothecaire schuld heeft voldaan, zij daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat de hypothecaire schuld en de daarbij behorende rente eigenwoningschuld geheel voor haar rekening kwam. Verweerder bestrijdt dat, omdat uit de gegevens van de Belastingdienst in het dossier van [naam 3] blijkt dat de schuld voor de helft van [naam 3] was. Verweerder stelt daarom dat niet meer dan de helft van de rente in aftrek komt. Bovendien heeft eiseres slechts een betaling van € 383 kunnen aantonen zodat niet aannemelijk is dat er meer kosten op haar hebben gedrukt.

22. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres de bewijslast rust om aannemelijk te maken wat de omvang is van het recht op aftrek van kosten van de eigen woning. In het onderhavige geval waarin van partnerschap geen sprake is, is voor het recht op aftrek naast het zijn van schuldenaar vereist dat de kosten op eiseres hebben gedrukt. Die vraag of kosten op iemand drukken staat los van en kan afwijken van de gerechtigdheid tot een schuld, omdat het immers zo kan zijn dat iemand anders de rente aan de schuldenaar heeft vergoed. Het betoog van eiseres dat zij de rente kan aftrekken, omdat zij bij de notaris de aflossing diende te betalen, ziet op het juridische schuldenaarschap en hoeft dus nog niet betekenen dat zij de rente heeft gedragen. Verweerder heeft het drukken van de rentebetalingen op eiseres betwijfeld, omdat eiseres buiten het bedrag van € 382,41 geen bewijs omtrent het betalen van de rentebedragen heeft kunnen aanbrengen, terwijl verweerder daar herhaaldelijk om heeft gevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er daarom niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat meer rente op haar heeft gedrukt dan verweerder al in aftrek heeft toegelaten (Vgl. Hof Amsterdam 11 april 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ7227).

23. De rechtbank is bovendien van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres als gevolg van overmacht niet de beschikking heeft over de bewijsstukken om aannemelijk te maken dat de kosten eigenwoningschuld op haar hebben gedrukt. Banken en verzekeraars hebben immers wel een bewaarplicht voor hun administratie, zodat eiseres in staat moest worden geacht om bewijsstukken zoals rekeningafschriften op te vragen. In het dossier bevinden zich bovendien enkele bankafschriften uit het jaar 2013, zodat niet valt in te zien waarom eiseres de andere bankafschriften van 2013 waarin de hypotheekrentebetalingen te zien zijn niet zou kunnen overleggen. Van de hypotheekverstrekker ASR is weliswaar een jaaroverzicht over 2013 overgelegd, maar daarop is uitsluitend de hypotheekrente van de nieuwe woning vermeld (die in aftrek is toegelaten).

Kosten bezwaarfase

24. Eiseres meent dat haar ten onrechte een kostenvergoeding is onthouden voor de bezwaarfase, omdat bij verweerder reeds bekend was, zo stelt eiseres, dat het bezwaar gegrond moest worden verklaard. Eiseres wil daarom dat haar kosten voor de behandeling van het bezwaar worden vergoed. Verweerder is van mening dat terecht geen kostenvergoeding is toegekend voor de bezwaarfase, omdat geen sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Eiseres heeft de relevante stukken pas in de bezwaarfase overgelegd, wat ook bij de vragenbrief voor het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 had gekund.

25. Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

26. Verweerder is in beroep verder tegemoetgekomen aan het standpunt van eiseres. Dat heeft verweerder gedaan op grond van de gegevens die in het dossier van [naam 3] gevonden zijn en heeft op basis daarvan aannemelijk geacht dat een bedrag van € 1.406 aan rente op eiseres heeft gedrukt (zie 7.7 van het verweerschrift). Over deze gegevens had verweerder eerder kunnen beschikken (zie rechtsoverweging 16 van deze uitspraak), dus het argument van verweerder dat eiseres later met stukken is gekomen en dat daarom de kosten van bezwaar niet vergoed moeten worden gaat niet op. Daarom acht de rechtbank ook een vergoeding van de kosten van bezwaar op zijn plaats.

Immateriële schadevergoeding

27. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt.

28. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Het bezwaarschrift is ingediend op 28 december 2017, de uitspraak op bezwaar is gedaan op 21 april 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 23 november 2021, zodat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met afgerond 23 maanden. De overschrijding is voor 22 maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor één maand aan de beroepsfase. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigden, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. In verband met deze overschrijding heeft eiseres recht op een vergoeding van € 2.000 (4 x € 500). Hiervan dient een bedrag van € 1.913 door verweerder vergoed te worden en een bedrag van € 87 door de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid).

Slotsom

29. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

30. Aangezien het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep en de kosten van bezwaar (zie punt 26 van deze uitspraak). Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.026 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1 voor het gemiddelde gewicht van de zaak).

Beslissing

Rechtsmiddel