Home

Rechtbank Noord-Holland, 24-12-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11829, AWB - 21 _ 29

Rechtbank Noord-Holland, 24-12-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11829, AWB - 21 _ 29

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
24 december 2021
Datum publicatie
3 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:11829
Zaaknummer
AWB - 21 _ 29

Inhoudsindicatie

MRB. Naheffingsaanslag en verzuimboete. Gebruik auto tijdens schorsing kenteken. Dat de auto slechts eenmalig werd gebruikt ten behoeve van de APK-keuring is aannemelijk maar aan de voorwaarden voor dat (toegestane) gebruik is niet voldaan omdat de auto werd gereden op de dag voor de keuring en niet de dag van de keuring. Naheffingstermijn onevenredig maar overeenkomstig de wet. Boete vernietigd.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/29

en

Procesverloop

Met dagtekening 27 augustus 2020 heeft verweerder aan eiser over het tijdvak 5 juni 2019 tot en met 1 mei 2020 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 801 alsmede bij beschikking van gelijke datum een boete van € 801.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft partijen een brief gestuurd om partijen te informeren over de onderwerpen die op de zitting aan de orde zullen komen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [a] en mr. [b].

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) is eiser van 12 mei 2017 tot en met 18 mei 2020 houder geweest van een [#] (een kampeerwagen) met kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig). De geldigheid van het kentekenbewijs van het motorrijtuig is geschorst geweest van 12 mei 2017 tot 15 april 2018, van 15 april 2018 tot 16 april 2018 en van 16 april 2018 tot 2 mei 2020.

2. Op 30 april 2020 om 17:43:55 uur is via een foto van een ANPR-camera geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik van de snelweg A9 richting Amsterdam is gemaakt

3. Met dagtekening 14 juni 2020 is aan eiser een zogenaamde ‘vooraankondiging naheffingsaanslag / boetebeschikking’ gestuurd.

4. Eiser heeft daarop gereageerd met een brief en daarbij onder meer een APK keuringsrapport met als tijdstip afmelding 15:44 op vrijdag 1 mei 2020 en een bericht van ontschorsing door eiser op 2 mei 2020. Bijgevoegd is ook een brief van de RDW van 12 april 2020 met de titel “Herinnering aflopende schorsing RDW” waarin onder meer het volgende staat:

“De schorsing van het (de) hierna vermelde kenteken(s) loopt over enkele weken af. […] In deze brief leest u wat u nu kunt doen. […]Schorsing laten verlopenAls u de schorsing laat verlopen, dan mag u weer met het voertuig de weg op. U moet het voertuig wel vóór afloop van de schorsing verzekeren en (als het van toepassing is) APK laten keuren. Doet u dit niet, dan riskeert u een boete.”

5. Met dagtekening 19 augustus 2020 is een brief ‘Vooraankondiging reactie’ aan eiser verzonden. Daarin staat dat de datum van het keuringsrapport niet overeenkomt met de controledatum en dat de naheffingsaanslag en boete zullen worden opgelegd zoals aangekondigd.

6. Met dagtekening 27 augustus 2020 heeft verweerder de in geding zijnde naheffingsaanslag en boetebeschikking aan eiser opgelegd. De naheffingsaanslag is vastgesteld over de periode 5 juni 2019 tot en met 1 mei 2020. De nageheven motorrijtuigenbelasting bedraagt € 801 en de boete bedraagt eveneens € 801.

7. Op 6 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ontvangen.

Geschil 8. In geschil is of verweerder de naheffingsaanslag en de boete terecht en op goede gronden heeft opgelegd. Bij een bevestigend antwoord op deze vraag dient de hoogte van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking te worden beoordeeld.

9. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Hij wijst daarbij erop dat hij de auto voor een APK-keuring op 1 mei 2020 de avond te voren naar de keurende garage heeft gebracht. Hij heeft zich daarbij gehouden aan de door de RDW bekendgemaakte regels met betrekking tot het gebruik van een auto in een periode waarin het kenteken van die auto is geschorst. Volgens die informatie mocht hij de auto pas ontschorsen nadat de APK-keuring met succes was afgerond. Daarom heeft hij pas op 2 mei 2020 verzocht om de schorsing te stoppen. Hij was de enige die met de auto kon rijden. Zijn moeder is eigenaar van de auto maar heeft geen rijbewijs. Zijn vader is overleden, waarna zijn moeder om emotionele redenen de auto wilde behouden. De auto stond tegen betaling gestald gedurende de hele periode van schorsing, tot 30 april 2020 (op een tussentijdse APK-keuring na). Eiser wijst in zijn beroep met nadruk op het feit dat de overtreding door hem niet met kwade bedoelingen of opzet is begaan. Van enig eigen financieel gewin of ontduiking van verschuldigde belasting was geen sprake. Hij merkt in dit verband op dat verweerder een slecht inzicht heeft in het onderscheid tussen een frauderende en een niet-frauderende burger. De echte eerlijke burger is hiervan de dupe. Eiser acht de overheid hier onnodig hard door spijkerharde regels op te stellen, waardoor niet genoeg ruimte bestaat om onderscheid te maken tussen de burger met kwade bedoelingen en tussen de goede burger die wel aan zijn plicht voldoet of wil voldoen. De Belastingdienst heeft daardoor ook weinig compassie als iemand zonder de opzet de belastingdienst te benadelen een fout maakt. Eiser vindt het niet echt menselijk en onredelijk. Ook verdwijnen hierdoor de doelstellingen van de Belastingdienst, het eerlijk en rechtvaardig innen van belastinggeld, uit beeld.

Eiser heeft in dit verband verder betoogd dat de informatievoorziening op de website van de Belastingdienst en RDW onduidelijk is; er staan verschillende teksten met afwijkende bewoordingen op. Eiser heeft daaraan een kennelijk verkeerde interpretatie gegeven, nu hij zich niet bewust was van de verplichting dat de datum van het brengen van het voertuig gelijk moest zijn aan de datum van de keuring. De overheid houdt volgens eiser geen of althans onvoldoende rekening met de openingstijden van het APK keuringsstation, waar het APK-keuringsbedrijf het voertuig moet afmelden. Daarbij komt dat de afwikkeling van de APK-keuring in een voor hem drukke, chaotische en stressvolle (Covid-19) periode plaats vond. . Het was voor eiser moeilijk om een afspraak met het APK-keuringsbedrijf in te plannen vanwege zijn werktijden en omdat hij voor zijn werk en door de corona-crisis op stel en sprong naar Duitsland moet kunnen reizen. Eiser meent voorts dat er sprake is van een oneerlijk speelveld, nu de automatische controle met zich brengt dat de mogelijkheden voor het aantonen van de APK-keuring te zeer worden beperkt. De gegeven termijn voor een uit te voeren APK-keuring procedure is volgens eiser hoe dan ook te kort. Dit moet langer zijn dan één dag want er moet ruimte zijn voor pech onderweg of een andere ingrijpende gebeurtenis. Ook stelt eiser zich op het standpunt dat de overheid met zijn tijd moet meegaan en zijn automatische ICT computer systeem op orde hebben. De overheid heeft op enig moment de automatische kenteken controle ingevoerd maar heeft daarbij verzuimd om ook direct de belastingplichtige de mogelijkheid te geven zich via het internet te kunnen aan- of afmelden wanneer hij zijn overtuig naar de APK-keuring brengt en waarbij het voertuig na een APK-goedkeuring direct wordt aangemeld voor de wegenbelasting. Het vorenstaande leidt eiser tot de slotsom dat de naheffingsaanslag tezamen met de boete onevenredig hoog is in verhouding tot de gemaakte beoordelingsfout. Eiser acht zich al genoeg gestraft. Hij heeft slapeloze nachten, het kost veel energie, het heeft onnodig veel tijd gekost aan bezwaarschriften.

10. Verweerder concludeert in zijn verweerschrift tot ongegrondverklaring van het beroep. Hij heeft erop gewezen dat de schorsingsregeling een zeer begunstigende regeling is, waar dan ook strikte voorwaarden voor gelden. Ook als geen sprake is van fraude moet de belanghebbende heel prudent zijn. Eiser heeft eerder, in 2018, voor de APK-keuring met de auto gereden, De wetgever heeft een boete van 100% gewild en er is geen beleid om die te verminderen vanwege de lange naheffingsperiode, aldus verweerder. Het kan zijn dat de websites van de RDW en de Belastingdienst iets anders vermelden, maar het gaat ook om regels met een verschillend doel. Eiser hoefde het motorrijtuig niet eerst APK te laten keuren, hij had ook eerst kunnen ontschorsen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij een vermindering van de verzuimboete tot 25% passend acht, nu eiser de schorsing op 2 mei 2020, en daarmee voordat hij bekend was met het feit dat hij was gecontroleerd, heeft opgeheven.

11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Het opleggen van de naheffingsaanslag

12. Aan het schorsen van de tenaamstelling van een kenteken zijn voorwaarden verbonden. Eén van de voorwaarden is dat geen gebruik van de auto wordt gemaakt op de openbare weg (§ 6, Hoofdstuk IV, van de Wegenverkeerswet 1994). Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) wordt tijdens een schorsing voor dat motorrijtuig geen motorrijtuigenbelasting geheven. Op grond van artikel 72, eerste lid, aanhef en onder m, van de Wet MRB en artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (UB) geldt een vrijstelling voor motorijtuigenbelasting als tijdens een schorsing gebruik van de weg wordt gemaakt met het oog op een te verrichten APK-keuring. Deze vrijstelling geldt “op de dag waarop dat motorrijtuig naar aanleiding van de aanvraag van een keuringsbewijs aan een keuring wordt onderworpen” en deze wordt verleend “indien bescheiden worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig op de desbetreffende dag aan een keuring zal worden onderworpen”. Niet in geschil is dat eiser hieraan niet heeft voldaan, omdat hij gedurende de periode van schorsing gebruik heeft gemaakt van de openbare weg terwijl de APK-keuring een dag later zou plaatsvinden.

13. Naar het oordeel van de rechtbank is de tekst van de artikelen 72 Wet MRB en 22 UB duidelijk over het feit dat de keuringsvrijstelling uitsluitend geldt op de desbetreffende dag van de keuring. Op de website van de RDW – die eiser heeft geraadpleegd – staat onder het kopje ‘Rijden met een geschorst voertuig (bijv. voor APK)’: “U mag alleen rond de afspraaktijd rijden van het adres waar het voertuig is gestald naar het adres waar u de APK-keuring laat doen. U neemt daarbij de kortste route. U hoeft op de dag van de keuring geen motorrijtuigenbelasting te betalen en u hoeft de APK-keuring niet vooraf te melden.” Ook staat onder het kopje “Voorwaarden voor het rijden met een geschorst voertuig” onder meer: “u mag op de dag van de keuring rijden met het geschorste voertuig”. Ook wordt daar verwezen naar de website van de Belastingdienst. Op die website staat onder meer: “Tijdens de schorsing mag u op de dag van de APK-keuring met het geschorste motorrijtuig naar de plaats van de keuring rijden en een APK-keuring laten uitvoeren”. Dat hieruit kan worden begrepen dat het binnen de schorsingsvoorwaarden ook is toegestaan op de dag voorafgaande aan de APK-keuring van de openbare weg gebruik te maken onderschrijft de rechtbank niet, hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat het gebruik van de diverse bewoordingen niet verhelderend werkt. Maar als het eiser bijvoorbeeld vanwege het verschillende woordgebruik onduidelijk was hoe de regels waren, dan was het aan eiser om daarover duidelijkheid te verkrijgen. Eiser heeft de voorwaarden van de schorsing geschonden.

14. Hieruit vloeit voort dat verweerder op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB bevoegd is tot het opleggen van een naheffingsaanslag. Omdat sprake is van een zogenaamde ‘kan-bepaling’, is verweerder daartoe weliswaar niet verplicht, maar dat verweerder ter voorkoming van willekeur in voorkomende gevallen niet afziet van het opleggen van naheffingsaanslagen is niet onrechtmatig. De vraag of de naheffingsaanslag terecht en op goede gronden is opgelegd beantwoordt de rechtbank dan ook bevestigend.

De hoogte van de naheffingsaanslag

15. Artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB bepaalt dat de na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin gebruik van de weg is gemaakt. Op grond van het vijfde lid wordt de na te heffen belasting verminderd met de belasting die over die periode reeds is betaald. Het door verweerder nageheven bedrag aan motorrijtuigenbelasting is overeenkomstig voornoemde bepalingen vastgesteld. De naheffingsperiode is overeenkomstig die bepalingen gesteld op 5 juni 2019 tot en met 1 mei 2020.

16. De wet bevat geen mogelijkheid van tegenbewijs, met uitzondering van het geval dat het motorrijtuig over een gedeelte van de naheffingsperiode niet op naam heeft gestaan van de houder. Dit betekent dat op grond van de Wet MRB de hoogte van de naheffingsaanslag in andere gevallen niet neerwaarts kan worden bijgesteld. Dit geldt ook in gevallen waarin betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gedurende een kortere periode dan de naheffingsperiode gebruik van de weg is gemaakt (vergelijk Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973). Ook voor wat betreft de hoogte ervan dient de naheffingsaanslag daarom in beginsel in stand te blijven.

17. De rechter kan slechts oordelen dat de aanslag in weerwil van het vorenstaande dient te worden verminderd, indien hij dat op grond van de omstandigheden van het geval wenselijk acht en indien de recente ontwikkelingen en denkbeelden in de rechtspraak met betrekking tot de verhouding tussen de overheid en de burgers daarvoor aanknopingspunten bieden. Van een wanverhouding tussen het verzuim van eiser en de door de wet daaraan verbonden gevolgen is in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank zeker sprake. Eiser heeft consequent en op geloofwaardige wijze verklaard dat (afgezien van de eerdere APK-keuring) met de auto slechts op één dag in de schorsingsperiode, te weten op 30 april 2020, gebruik is gemaakt van de openbare weg. Dit acht de rechtbank, mede nu verweerder dit pas ter zitting en zonder daartoe een begin van bewijs aan te leveren, heeft weersproken, aannemelijk. Aldus is vast komen te staan dat de heffingsperiode aanzienlijk langer is dan de periode waarin niet aan de schorsingsvoorwaarden is voldaan. Heffing over die langere periode acht de rechtbank niet evenredig. De Hoge Raad heeft in het eerder genoemde arrest weliswaar de destijds in 2009 bestaande bewijsmoeilijkheden meegewogen, maar in het onderhavige jaar 2020 zijn langs de wegen inmiddels veel meer camera’s geplaatst zodat de rechtbank de bewijsmoeilijkheden van het rijden met een geschorst kenteken in het licht van deze ontwikkeling wil plaatsen en daarmee de evenredigheid ook (vergelijk punt 1.19 van de conclusie van A-G Wattel van 15 november 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1289).

18. Dit betekent echter niet dat ook de juridische ruimte bestaat om de naheffingsaanslag te verminderen. De rechtbank vindt in de overwegingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraken van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535 en ECLI:NL:RVS:2019:3536 (de zogenaamde ‘Toeslagenuitspraken’) geen aanknopingspunten die een soortgelijke uitkomst in het onderhavige geval mogelijk maken. Een vermindering van de naheffingsaanslag kan immers niet worden gebaseerd op een andere uitleg van artikel 35 van de Wet MRB. De bepaling is vervat in een wet in formele zin, terwijl de wetgever omstandigheden als de onderhavige heeft betrokken bij de afwegingen die tot de totstandkoming van die bepaling hebben geleid (verdisconteerd; vergelijk Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973).. De rechtbank acht zich daarom niet bevoegd de bepaling, buiten toepassing te laten. De rechtbank sluit zich verder aan bij het ‘Harmonisatiewet-arrest’ van de Hoge Raad van 14 april 1986, ECLI:NL:HR:1989:AD5725, en ook bij het arrest van de Hoge Raad van 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1719, waarin in rechtsoverweging 4.7. het volgende wordt overwogen:

“Deze klacht werpt de vraag op of de toepassing van artikel 3.119g Wet IB 2001, zoals die bepaling met ingang van het jaar 2016 luidt, in alle gevallen de toets aan het evenredigheidsbeginsel kan doorstaan. Deze bepaling geeft evenwel uitdrukking aan een welbewuste afweging van de wetgever. Die afweging in een individueel geval terzijde stellen zou de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaan.”

De verzuimboete

19. Op grond van artikel 37 Wet MRB en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) vormt het onderhavige gebruik van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor de belasting gedeeltelijk niet is betaald een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen. Paragraaf 34, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) maximeert het boetebedrag voorts tot 100% van de niet betaalde belasting.

20. Artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat, tenzij de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan de boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Paragraaf 6 en 7 van het BBBB bevatten bepalingen van dezelfde strekking.

21. In de wetsgeschiedenis is ten aanzien van boetes in de motorrijtuigenbelasting het volgende vermeld (TK 1990-91, 22 238, nr. 3, blz. 36-7):

“Ingevolge het eerste lid van dit artikel wordt in de in de artikelen 32, 33, 34 en 35 bedoelde naheffingsaanslagen begrepen belasting, in afwijking van artikel 21 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verhoogd met honderd percent, doch met ten minste f 100. Het relatief hoge boetepercentage bestaat sedert de inwerkingtreding van de wet van 18 december 1974 (Stb. 761). Daarbij werd het percentage van 50 naar 100 gebracht. Bij de parlementaire behandeling is bovendien nog bij amendement het maximum afgeschaft. De boete in de sfeer van de motorrijtuigenbelasting vraagt een andere benadering dan de boete bij naheffing bij andere belastingen. De verschuldigde belasting is relatief niet hoog en van een procentueel lage boete zou derhalve weinig preventieve werking uitgaan. Om die reden is met ingang van 1975 het percentage van 50 naar 100 gebracht. In de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 1973/74, 13050 nr. 3, blz. 4, r.k.) is daarbij gesteld: .... «heeft de praktijk uitgewezen (...) dat de preventieve werking van de boete onvoldoende is. Om die reden wordt voorgesteld het percentage te verhogen van 50 naar 100 (...)». Gebleken is dat sedertdien het aantal zwartrijders zich op een relatief laag niveau bevindt. Verlaging van het boetepercentage zou naar mijn oordeel leiden tot een onevenredige toename van het aantal zwartrijders en van het aantal naheffingsaanslagen.”

22. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de boete niet bij wettelijk voorschrift is bepaald, maar alleen bij wettelijk voorschrift is gemaximeerd. De rechtbank onderkent weliswaar de gedachte van de wetgever in de jaren ’70 om de boete als uitgangspunt op 100% van de belasting te stellen, vanwege de doorgaans geringe bedragen aan MRB, maar de vraag is welke bedragen de wetgever als gering beschouwde. Bij een naheffing over een jaarsperiode en een bedrag van € 801 zoals in het onderhavige geval kan naar het oordeel van de rechtbank niet meer van een dermate gering bedrag gesproken worden dat dit een 100% boete rechtvaardigt omdat van een lager bedrag een te weinig afschrikwekkende werking zou uitgaan. Het uitgangspunt van een 100% boete zal de rechtbank daarom niet volgen.

23. De rechtbank zal nu beoordelen of de boete van € 801 passend en geboden is en daarbij rekening houden met de uitgangspunten van de onderhavige regeling en alle omstandigheden van het geval van eiser. Ook wordt rekening gehouden met het standpunt van verweerder dat de boete gezien de omstandigheden van eiser moet worden verminderd naar 25%. Uit het hierboven overwogene volgt dat de rechtbank de naheffing onevenredig acht, omdat deze voor (bijna) een jaar is opgelegd, terwijl slechts voor één dag in strijd met de schorsingsvoorwaarden is gehandeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser zich juist aan de regels wilde houden en alleen zijn begrip van de inhoud van die regels niet goed heeft onderzocht. De rechtbank acht de ernst van de overtreding dermate gering dat deze een boete van nihil rechtvaardigt.

24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal het beroep gericht tegen de boete daarom gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de opgelegde boete vernietigen, het bezwaar gegrond verklaren en de opgelegde boete verminderen tot nihil.

Proceskosten

25. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

Rechtsmiddel