Rechtbank Noord-Holland, 02-12-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12399, AWB - 21 _ 2141
Rechtbank Noord-Holland, 02-12-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12399, AWB - 21 _ 2141
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 2 december 2021
- Datum publicatie
- 11 januari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2021:12399
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 2141
Inhoudsindicatie
Wegens het ontbreken van een doktervoorschrift heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij cannabis op voorschrift van een arts kreeg voorgeschreven, ook geen betalingsbewijzen coffee-shops. Geen recht op aftrek ziektekosten.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/2141 tot en met 21/2144 en 21/1662
(gemachtigde: mr. F. Jagersma),
en
Procesverloop
Aanslag ib/pvv 2014 (HAA 21/1662)
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.629.
Verweerder heeft bij beschikking van 18 september 2020 het verzoek om ambtshalve herziening afgewezen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 maart 2021 de aanslag verminderd en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.112.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Aanslag ib/pvv 2015 (HAA 21/2141)
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.698.
Verweerder heeft bij beschikking van 1 oktober 2020 het verzoek om ambtshalve herziening gedeeltelijk toegewezen en de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.010.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2021 de aanslag verminderd en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.460.
Aanslag ib/pvv 2016 (HAA 21/2142)
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.908.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2021 de aanslag verminderd en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.456.
Aanslag ib/pvv 2017(HAA 21/2143)
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.973.
Verweerder heeft bij beschikking van 30 maart 2021 het verzoek om ambtshalve herziening gedeeltelijk toegewezen en de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.003.
Aanslag ib/pvv 2018 (HAA 21/2144)
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.080.
Verweerder heeft bij beschikking van 17 september 2020 het verzoek om ambtshalve herziening afgewezen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2021 de aanslag verminderd en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.586.
Zaken HAA 21/41 tot en met HAA 21/2144)
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Alle zaken
Eiser heeft een verzoek om versnelde behandeling ingediend. De rechtbank heeft dat verzoek toegekend.
Zaken HAA 21/2141 tot en met HAA 21/2144)
Eiser heeft op 22 oktober 2021 een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021 te Haarlem.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en mr. drs. [naam 2] .
Overwegingen
Feiten
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982.
3. Door verweerder zijn na verzoeken om ambtshalve vermindering en na bezwaar de volgende bedragen als specifieke zorgkosten in aanmerking genomen:
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
|
Dieetkosten |
€ 3.100 |
€ 3.900 |
€ 3.900 |
€ 3.900 |
€ 3.900 |
Extra kleding en beddengoed |
€ 310 |
€ 300 |
€ 300 |
€ 300 |
€ 310 |
Totaal |
€ 3.410 |
€ 4.200 |
€ 4.200 |
€ 4.200 |
€ 4.210 |
Verhoging 40% |
€ 1.364 |
€ 1.680 |
€ 1.680 |
€ 1.680 |
€ 1.684 |
Af: Drempel |
€ 257 |
€ 232 |
€ 245 |
€ 248 |
€ 251 |
Aftrekbaar bedrag |
€ 4.517 |
€ 5.468 |
€ 5.635 |
€ 5.632 |
€ 5.643 |
4. Eiser heeft een dieetverklaring van eisers huisarts d.d. 26 april 2019 overgelegd:
“Dhr. [eiser] gebruikt sinds 01-01-2013 een aangepast dieet i.v.m. chronische pancreatitis, hypercholesterolemieen obstructief longlijden.”.
5. Eiser heeft een verklaring van eisers huisarts d.d. 20 april 2021 overgelegd:
“Hierbij verklaar ik dat bovengenoemde patiënt dagelijks sinds 2014 twee gram per dag bedrocan (cannabis) gebruikt ivm een medische indicatie. Dit koopt hij bij de coffee shop ivm een financieel voordeel”.
Geschil 6. In geschil is het antwoord op de vraag tot welk bedrag eiser in aanmerking komt voor aftrek van de volgende specifieke zorgkosten:
- tot welk bedrag komt eiser in aanmerking voor aftrek specifieke zorgkosten wegens ene op medisch voorschrift gehouden dieet;
- tot welk bedrag komt eiser in aanmerking voor aftrek van € 6.000 per jaar wegens bij coffeeshops aangekochte cannabis.
7. Eiser stelt dat de aftrek wegens op medisch voorschrift gehouden dieet verhoogd moet worden met € 850 in 2014 en 2015 en met € 900 in 2016, 2017 en 2018 (voor toepassing van de verhogingsfactor van 40%). Voorts stelt eiser dat hij in aanmerking komt voor aftrek van € 6.000 per jaar wegens bij coffeeshops aangekochte cannabis (voor toepassing van de verhogingsfactor van 40%). Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de in geding zijnde belastingaanslagen berekend naar een belastbaar inkomen overeenkomstig de door hem in aftrek gebrachte kosten.
8. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, bezwaar te maken. Op grond van artikel 7:1a van de Awb is het mogelijk om onder in het artikel genoemde voorwaarden rechtstreeks in beroep te komen (‘prorogatie’).
10. De rechtbank stelt vast dat eiser een verkeerd rechtsmiddel ingesteld heeft tegen de beschikking van 30 maart 2021 in verband met de ambtshalve vermindering van de aanslag 2017, aangezien daartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt alvorens tegen de uitspraak op dat bezwaar beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank merkt in dit verband op dat in de afwijzing op het verzoek om ambtshalve vermindering expliciet staat vermeld dat eiser hiertegen in bezwaar kan komen.
11. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat hij gebruik wenst te maken van de in artikel 7:1a van de Awb geboden mogelijkheid rechtstreeks beroep in te stellen. Verweerder heeft ter zitting verklaard ook met prorogatie in te stemmen. Gelet hierop zal de rechtbank ook die zaak inhoudelijk behandelen.
Aftrek van extra uitgaven wegens een dieet
12. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet IB 2001, zijn extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet aan te merken als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling, zulks tot een volgens bij ministeriële regeling te stellen bedrag. De dieetkostenregeling is opgenomen in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling Wet IB 2001 (hierna: URIB 2001). Artikel 37, eerste lid, van de URIB 2001, bevat een schema waaruit kan worden afgeleid welk bedrag in aftrek kan worden gebracht indien een op medisch voorschrift gevolgd dieet wordt gevolgd voor een in dat schema genoemde aandoening die aan een in dat schema gegeven typering voldoet. In de laatste volzin van artikel 37, eerste lid, van de URIB 2001 is bepaald dat voor overige diëten de extra uitgaven worden gesteld op nihil. Het dieetkostenschema van artikel 37, eerste lid, van de URIB 2001 betreft derhalve een limitatieve opsomming. Indien een dieet niet is opgenomen in het schema, is aftrek van de extra uitgaven voor dat dieet als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling niet mogelijk. Tot slot is in het derde lid van artikel 37 van de URIB 2001 bepaald dat per ziektebeeld slechts voor één aandoening recht op aftrek bestaat en wel het hoogste van de voor het van toepassing zijnde ziektebeeld geldende bedrag.
13. Niet in geschil is dat – naast een drietal andere diëten waarvoor wel aftrek is verleend en waarover tussen partijen geen geschil bestaat - aan eiser door een arts twee diëten zijn voorgeschreven voor twee verschillende ziektebeelden, te weten obstructief longlijden (COPD) met als dieettypering nummer 8 en chronische pancreatitis met als dieettypering 11. De rechtbank overweegt dat sprake is van één dieettype, namelijk een energieverrijkt in combinatie met een eiwitverrijkt-dieet. Uit het hierboven genoemde derde lid van artikel van artikel 37 van de URIB 2001 volgt dan dat eiser geen tweemaal aanspraak kan maken op de forfaitaire aftrek van beide diëten. Verweerder heeft dan ook terecht de aftrek beperkt tot eenmaal een energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt dieet. Daaraan doet niet af dat volgens eiser op grond van het besluit van de Staatsecretaris van financiën van 21 januari 2010, nr. DGB2010/372M met vragen en antwoorden over onder meer uitgaven voor specifieke zorgkosten, wel recht op tweemaal aftrek bestaat. Nog daargelaten of uit dat besluit volgt dat eiser dan wel tweemaal recht op aftrek zou hebben, wijst de rechtbank erop dat dit besluit met het besluit van 4 april 2013 van de staatssecretaris van financiën is komen te vervallen. In dit besluit staat het beleid over de uitgaven voor specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven. Slechts artikel 37, derde lid, van de URIB 2001 is in de onderhavige jaren relevant en dat artikel heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank hier op juiste wijze toegepast.
Aftrek van € 6.000 per jaar wegens bij coffeeshops aangekochte cannabis
14. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a, in verbinding met het tweede lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) behoren uitgaven voor specifieke zorgkosten tot de persoonsgebonden aftrek. In artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 is opgenomen welke specifieke uitgaven voor zorgkosten die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor aftrek in aanmerking worden genomen. Hiertoe behoren onder meer uitgaven farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts (artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001).
15. Eiser stelt in de belastingjaren 2015 tot en met 2018 per jaar recht te hebben op een aftrekpost van € 6.000 per jaar als specifieke zorgkosten in verband met uitgaven van de aanschaf van cannabis bij coffeeshops. Verweerder heeft geweigerd deze aanschafkosten als aftrekpost aan te merken.
16. Eiser stelt dat hij cannabis voor medicinale doeleinden gebruikt. Eiser heeft als bewijs daartoe een op 20 april 2021 door huisarts [naam 3] ondertekende verklaring overgelegd. Eiser koopt de cannabis niet bij de apotheek maar bij de coffeeshop omdat het daar volgens eiser goedkoper is. Eiser heeft als bewijs een uitdraai van bankafschriften gemaakt met daarop gedane betalingen aan coffeeshops.
17. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser, op wie in deze de bewijslast rust, er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de door hem gestelde uitgaven voor de coffeeshops aangeschafte cannabis als specifieke zorgkosten in aftrek dienen te komen.
18. Ten eerste ontbreekt er een doktersvoorschrift uit de in geding zijnde jaren waaruit blijkt dat eiser in die jaren op voorschrift van een arts cannabis kreeg voorgeschreven. De door eiser overgelegde verklaring van de huisarts is achteraf opgesteld en kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gelijkgesteld met een doktersvoorschrift uit de jaren 2015 tot en met 2018.
19. Ten tweede heeft eiser van de door hem bij de coffeeshops gekochte cannabis in het geheel geen betalingsbewijzen overgelegd. De door eiser overgelegde bankafschriften met afschrijvingen vanwege pinbetalingen aan coffeeshops zijn uit 2019 en 2020 en acht de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te achten dat hij deze uitgaven in eerdere jaren ook daadwerkelijk heeft gedaan. Ook de drie door eiser overgelegde nota’s van drie verschillende apothekers zijn uit 2019 en kunnen niet als zodanig bewijs dienen.
Dat het volgens eiser niet gebruikelijk is dat coffeeshops kwitanties verstrekken, zodat hij ook op die wijze geen betalingsbewijzen heeft kunnen verzamelen, dient voor risico en rekening van eiser te blijven. De stelling ter zitting van eiser dat de cannabis in coffeeshops goedkoper was dan bij de apotheek, is in strijd met de door eiser daarvoor betaalde bedragen bij de apotheek in 2019. Uit de door eiser overgelegde nota’s van drie apothekers blijkt dat de prijs van cannabis per gram varieert tussen ongeveer € 6,50 en € 7,50 per gram. De prijs van cannabis is dus bij de apotheek aanzienlijk lager ervan uitgaande dat eiser bij een gebruik van twee gram per dag stelt dat hij bij de coffeeshop iedere dag gemiddeld ongeveer € 20 tot € 25 besteedde.
In dat verband is ook van belang dat eiser gelet op de hoogte van zijn verzamelinkomen in die jaren in combinatie met de normale uitgaven van levensonderhoud in redelijkheid niet in staat kan worden geacht om ieder jaar € 6.000 aan cannabis te besteden. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij voor de aanschaf van cannabis geld heeft geleend van familieleden, maar zonder overlegging van schriftelijk bewijsstukken waaruit het bestaan van deze leningen blijkt, heeft eiser dit niet aannemelijk gemaakt. Immers, als het geen geldleningen betroffen dient het ervoor te worden gehouden dat de familieleden degenen zijn die deze uitgaven voor hun rekening hebben genomen en dan hebben deze kosten niet op eiser gedrukt, zodat deze ook om die reden niet door eiser in aftrek kunnen worden gebracht.
20. Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de aftrek van de kosten van cannabis terecht niet heeft geaccepteerd en dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
Proceskosten
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.