Rechtbank Noord-Holland, 22-11-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12598, 9429169
Rechtbank Noord-Holland, 22-11-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12598, 9429169
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 22 november 2021
- Datum publicatie
- 25 januari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2021:12598
- Zaaknummer
- 9429169
Inhoudsindicatie
Arbeidszaak. In deze zaak verzoekt een werknemer om een werkgever te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een zogenoemde gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat de werkgever de arbeidsovereenkomst tussen partijen eenzijdig en ongeldig heeft opgezegd. De werkgever wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd door een vaststellingsovereenkomst.
Uitspraak
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9429169 \ AO VERZ 21-45
Uitspraakdatum: 22 november 2021
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. A. Olsthoorn
tegen
[verweerder] , ook handelend onder de naam [bedrijfsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. G.A. Bouw-van de Bunt
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt een werknemer om een werkgever te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een zogenoemde gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat de werkgever de arbeidsovereenkomst tussen partijen eenzijdig en ongeldig heeft opgezegd. De werkgever wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd door een vaststellingsovereenkomst.
1 Het procesverloop
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan, onder meer om voor recht te verklaren dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst tussen partijen in strijd met de wet heeft opgezegd. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
Op 25 oktober 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoeker] bij faxbericht van 7 september 2021 nog een stuk toegezonden.
2 De feiten
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is sinds 2 april 2021 in dienst bij [verweerder] . De functie van [verzoeker] is machinist met een salaris van € 2.770,00 bruto per maand.
Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst Bouw & Infra van toepassing (hierna: CAO Bouw & Infra).
[verzoeker] heeft zich op 6 juli 2021 ziek gemeld.
Op 8 juli 2021 is [verweerder] , samen met zijn zwager, naar het huis van de vriendin van [verzoeker] gereden, waar [verzoeker] op dat moment aanwezig was. [verzoeker] heeft toen onder meer de sleutels van de bedrijfsauto aan [verweerder] gegeven.
In een e-mail van 31 juli 2021 heeft de boekhouder van [verweerder] aan [verzoeker] onder andere het volgende meegedeeld: “Het dienstverband is op 8 juli stopgezet en het restant van de vakantiedagen wordt uitbetaald.”
Op 5 augustus 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [verweerder] aangeschreven, naar aanleiding van eerdergenoemde e-mail van de boekhouder, en gesteld dat de stopzetting van de arbeidsovereenkomst in die e-mail niet rechtsgeldig is. Met een e-mail van 12 augustus 2021 heeft [verweerder] daarop gereageerd en gesteld dat een vaststellingsovereenkomst is gesloten waarin de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 8 juli 2021.
3 Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst in strijd met de wet heeft opgezegd. Verder verzoekt [verzoeker] [verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding, achterstallig loon, overuren en reisuren. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging door [verweerder] en dat [verzoeker] te laag is ingeschaald door [verweerder] . [verzoeker] betwist dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 8 juli 2021.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. [verweerder] stelt dat partijen de arbeidsovereenkomst op 8 juli 2021 hebben beëindigd met wederzijds goedvinden en dat partijen op die dag daartoe een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Volgens [verweerder] is geen sprake van een eenzijdige opzegging van zijn kant. Bij wijze van tegenverzoek wordt door [verweerder] verzocht om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.792,50 aan schadevergoeding. Daartoe voert [verweerder] aan – samengevat – dat [verzoeker] bij indiensttreding een vrijwel nieuwe bedrijfsauto heeft ontvangen, dat [verweerder] die bedrijfsauto op 8 juli 2021 met schade en ernstig vervuild heeft aangetroffen, en dat herstel daarvan € 3.792,50 heeft gekost.