Home

Rechtbank Noord-Holland, 05-07-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12945, 9018748

Rechtbank Noord-Holland, 05-07-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12945, 9018748

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
5 juli 2021
Datum publicatie
27 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:12945
Zaaknummer
9018748

Inhoudsindicatie

Huurwoning

Uitspraak

Handel, Kanton en Bewind

locatie Zaanstad

Zaaknr./rolnr.: 9018748 \ CV EXPL 21-562

Uitspraakdatum: 5 juli 2021

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiser]

wonende te [woonplaats]

eiser

verder te noemen: [eiser]

gemachtigde: mr. S.N. Peijnenburg

tegen

1. [Gedaagde sub1]

gevestigd te [vestigingsplaats]

2. [Gedaagde sub2]

wonende te [woonplaats]

3. [Gedaagde sub3]

wonende [woonplaats]

gedaagden

verder tezamen te noemen: [Gedaagden]

en ieder afzonderlijk: [Gedaagde sub1] , [Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3]

gemachtigde: mr. H.D. Wind

1 Het procesverloop

1.1.

[eiser] heeft bij dagvaarding van 28 januari 2021 een vordering tegen [Gedaagden] ingesteld. Vervolgens heeft [eiser] nog een provisionele vordering ingesteld. [Gedaagden] hebben hierop schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingesteld. [eiser] heeft daarop schriftelijk gereageerd.

1.2.

Op 1 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2 De feiten

2.1.

Tussen [eiser] en [Gedaagde sub1] is een huurovereenkomst gesloten betreffende de woning gelegen aan de [adres] (verder: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan voor zes maanden, ingaande op 1 september 2019 en eindigend op 29 februari 2020. De huurovereenkomst is daarna voor onbepaalde tijd verlengd. In de huurovereenkomst is onder meer bepaald “het gehuurde, uitsluitend bestemd en te gebruiken voor bewoning door: (...) Fam. [Gedaagde sub2] (5 personen)”.

2.2.

[Gedaagde sub1] heeft de maandelijkse huurtermijnen aan [eiser] voldaan. [Gedaagde sub1] is het bedrijf van [Gedaagde sub2] . [Gedaagde sub1] is in [stad] gevestigd en heeft het gehuurde niet in gebruik.

2.3.

[Gedaagden] hebben de woning vanaf november 2020 verlaten. [Gedaagde sub3] is begin maart 2021 in de woning teruggekeerd.

3 De (provisionele) vordering, het verweer en de tegenvordering

3.1.

[eiser] vordert in de hoofdzaak dat de kantonrechter de huurovereenkomst zal ontbinden en [Gedaagden] zal veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. Als provisionele vordering vordert [eiser] eveneens ontruiming van [Gedaagden] uit het gehuurde.

3.2.

[eiser] legt aan de vordering het volgende – kort weergegeven – ten grondslag. Nadat de huurovereenkomst is verlengd, hebben [Gedaagden] het gehuurde helemaal uitgewoond. Ook hebben zij zonder toestemming de schuur in de tuin verbouwd tot slaap/kantoorruimte. Daarbij is elektra gebrekkig geïnstalleerd, waardoor een brandgevaarlijke situatie is ontstaan. [Gedaagden] veroorzaken daarnaast ernstige (geluids)overlast in de wijk. Tussen [Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3] hebben zich vele heftige (gewelds)incidenten voorgedaan waarbij de politie ter plaatse is gekomen. De ruzies zijn toegenomen door het verblijf van een ex-partner in het gehuurde vanaf omstreeks de zomer 2020. Verder verblijven [Gedaagden] gedurende langere perioden niet in het gehuurde. [eiser] meende ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding dat zij de woning na 11 januari 2021 voorgoed hadden verlaten, maar [Gedaagde sub3] is begin maart teruggekeerd. Omstreeks die tijd is er volgens [Gedaagde sub3] brand in het gehuurde geweest en is waterschade ontstaan. [eiser] heeft [Gedaagde sub3] op 16 maart 2021 in het bijzijn van de politie gesproken en zij maakte toen een verwarde indruk. Na 26 april 2021 zijn [Gedaagden] weer vertrokken en niet meer teruggekeerd. [eiser] heeft belang bij toewijzing van zijn vordering om meer schade aan het gehuurde te voorkomen en om de schade te kunnen herstellen. Ook wil hij verdere overlast en onveiligheid voor de buren voorkomen.

3.3.

[Gedaagden] betwisten de vorderingen. Zij voeren – samengevat – het volgende aan. [Gedaagde sub1] wordt ten onrechte door [eiser] als huurder aangemerkt. [Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3] verblijven feitelijk met hun kinderen in het gehuurde en hebben recht op huurbescherming. [Gedaagden] hebben geen schade aan het gehuurde veroorzaakt. Zij hebben in november en december 2020 juist bij [eiser] geklaagd over allerlei gebreken in het gehuurde. Na hun terugkeer in maart 2021 hebben [Gedaagden] ontdekt dat er iemand in het gehuurde is geweest en dat er gedurende hun afwezigheid schade was veroorzaakt. [Gedaagde sub3] heeft daarvan melding gemaakt bij de politie en [eiser] . [Gedaagden] hebben ook geen overlast veroorzaakt. Er heeft zich slechts eenmaal een incident in ruzieachtige sfeer voorgedaan waarbij de wijkagent is ingeschakeld om de gemoederen wat te bedaren. [eiser] heeft de gestelde schade en overlast ook niet met stukken of anderszins aangetoond. Het feit dat de vader van de kinderen van [Gedaagde sub3] enkele weken bij [Gedaagden] heeft gelogeerd en in de schuur heeft geslapen, is geen bewijs van slecht huurderschap. Er is eerder sprake van slecht verhuurderschap doordat [eiser] zich tijdens afwezigheid van [Gedaagden] toegang tot de woning heeft verschaft, daar foto’s heeft gemaakt en briefjes heeft achtergelaten. Vanwege het voorgaande vorderen [Gedaagden] – samengevat – een verklaring voor recht dat de eenmanszaak [Gedaagde sub1] door [eiser] ten onrechte is aangemerkt als huurder en dat de kantonrechter [eiser] zal veroordelen tot herstel van de door [Gedaagden] genoemde gebreken in het gehuurde, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

4 De beoordeling van de vordering en de tegenvordering

5 De beslissing