Home

Rechtbank Noord-Holland, 12-03-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:1879, AWB - 20 _ 1798

Rechtbank Noord-Holland, 12-03-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:1879, AWB - 20 _ 1798

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
12 maart 2021
Datum publicatie
22 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:1879
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1798

Inhoudsindicatie

Indien een bestuursorgaan de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel het bestuursorgaan op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Rechtbank acht geen gegronde reden aanwezig in casu hiervan af te wijken nu niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd, niet duidelijk is of sprake is van dubbele belastingheffing en mogelijk sprake is van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Beroep gegrond, rechtbank draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te doen.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1798

(gemachtigde: mr. D. Bennaars),

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 30 april 2019 aan eiser een aanslag leges opgelegd in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning (hierna: de aanslag) ten bedrage van € 1.215,90.

Bij beslissing op bezwaar van 5 februari 2020 (hierna: het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021 te Haarlem. Eiser is, verschenen (zonder gemachtigde). Op verzoek van de gemachtigde van verweerder heeft de zitting (deels) digitaal plaatsgevonden via een Skype-verbinding (te weten een geluidsverbinding met beeld). Hierbij was sprake van een hybride zitting in die zin dat verweerders gemachtigde, mr. [A] , niet fysiek in de zittingszaal aanwezig was.

Overwegingen

Feiten

1. Op 13 februari 2019 heeft eiser een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van het plaatsen van een dakkapel op de woning [B] te [Z] (hierna: de aanvraag).

2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder de aanslag opgelegd. De aanslag bedraagt € 532,90 voor “Bouwactiviteiten (overig)” en € 683 voor “Afwijken bestemmingsplan”.

3. Tot de gedingstukken behoort een “Bewijs van ontvangst” van de gemeente Zaanstad. Blijkens dit bewijs heeft eiser ten aanzien van de afdeling Belastingen op 6 juni 2019 een bezwaarschrift ingeleverd.

Geschil en standpunten van partijen

4. In geschil is of verweerder bij het bestreden besluit eiser terecht in zijn bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord dan is in geschil of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag aan eiser is opgelegd.

5. Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend en stelt daartoe het volgende.De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 11 juni 2019. Op 5 juni 2019 en derhalve binnen de wettelijke termijn is een bezwaarschrift ingediend. Daarvan is een ontvangstbevestiging ontvangen, gedateerd 6 juni 2019. Op 26 juni 2019 bleek dat het bezwaarschrift was zoekgeraakt. Verweerder heeft geadviseerd opnieuw, ditmaal via de website, een bezwaarschrift in te dienen.

Op 13 februari 2019 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een dakkapel. De afdeling vergunningen van de gemeente heeft eiser op 22 februari 2019 bericht dat de gevraagde vergunning in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser is verzocht te berichten of hij de aanvraag wenst te wijzigen dan wel wenst in te trekken. Naar aanleiding van dit bericht heeft eiser bij brief van 23 februari 2019 enkele vragen gesteld die van belang waren voor de aanpassing van de aanvraag. Bij e-mail van 16 maart 2019 heeft eiser vervolgens op advies van genoemde afdeling verzocht de beslistermijn op te schorten. Desondanks heeft deze afdeling eiser bij e-mail van 21 maart 2019 aangenomen dat eiser een afwijzende beschikking wenst te ontvangen. Daarbij is eiser verzocht dit te bevestigen zodat de weigering kan worden gemaakt. Aangezien eiser van 18 maart 2019 tot en met 29 maart 2019 wegens vakantie in het buitenland verbleef, was hij niet in staat op het verzoek van verweerder van 21 maart 2019 te reageren, aldus eiser. Vervolgens heeft de gemeente eenzijdig besloten eiser een afwijzende beschikking te verstrekken en is vervolgens de aanslag opgelegd. Eiser kon door genoemde handelwijze zijn aanvraag niet meer aanpassen en meent dat de aanslag ten onrechte is opgelegd. Ook heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat in de aanslag ten onrechte een aanvraag voor het afwijken van het bestemmingsplan in rekening is gebracht.

6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ontvankelijk had moeten worden verklaard. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat de aanslag terecht is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

7. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiser op 6 juni 2019 en derhalve binnen de wettelijk termijn van zes weken een bezwaarschrift heeft ingediend zodat het bezwaarschrift ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.

8. De rechtbank is met partijen van oordeel dat het op 6 juni 2019 afgegeven bezwaarschrift binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde termijn is ingediend. Dit betekent dat verweerder eiser ten onrechte in zijn bezwaren (kennelijk) niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank zal het beroep derhalve gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.

9. Indien een bestuursorgaan de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bestuursorgaan op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (zie onder meer HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330 en HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4811).

10. Verweerder heeft de rechtbank verzocht de zaak niet terug te wijzen en aangekondigd in hoger beroep te gaan indien de rechtbank hier wel toe overgaat. In dit verband wijst verweerder erop dat in de uitspraak op bezwaar en in het verweerschrift ambtshalve is ingegaan op de vraag of de aanslag terecht is opgelegd en dat hij niet verwacht dat een nieuwe behandeling van het bezwaar tot een ander resultaat zal leiden. Eiser heeft ter zitting aangegeven geen vertrouwen te hebben in een inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift door verweerder en heeft daarbij de vraag opgeworpen of terugwijzing zin heeft in het licht van wat verweerder naar voren heeft gebracht. In het aanvullend beroepschrift heeft gemachtigde van eiser verzocht het bestreden besluit te vernietigen dan wel verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen.

11. De rechtbank acht geen goede grond aanwezig om af te wijken van bovengenoemde regel om de zaak terug te wijzen. Gelet op hetgeen in onderdeel 10 is overwogen kan niet worden gezegd dat eiser aandringt op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechtbank. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb heeft overgelegd. Verweerder heeft onder meer de door eiser ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning niet overgelegd. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat dit stuk niet relevant is voor de beoordeling. De rechtbank begrijpt echter dat de bouwaanvraag op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van Leges Zaanstad 2019, als belastbaar feit is aangemerkt en daarmee wel degelijk een op de zaak betrekking hebbend stuk betreft. De rechtbank overweegt in dit verband voorts dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij een nieuwe, tweede aanvullende aanvraag heeft ingediend naar aanleiding waarvan hij wederom een legesaanslag heeft ontvangen. Ook in het aanvullend beroepschrift is dit aangevoerd. Verweerder heeft hierover desgevraagd geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Indien sprake is geweest van een tweede aanvraag en een daarop gebaseerde legesaanslag dan behoort dit ook tot de op de zaak betrekking hebbende stukken nu – naar de rechtbank begrijpt – het betoog van eiser ertoe strekt dat (economisch bezien) sprake is van dubbele belastingheffing. De mogelijkheid dat tegen een dergelijke tweede aanslag geen afzonderlijke rechtsmiddelen zijn aangewend door eiser brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht roept bovendien de vraag of bij het afhandelen van de bouwaanvraag en het vervolgens opleggen van de thans voorliggende aanslag in strijd is gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst er ten slotte op dat eiser in het bezwaarschrift heeft verzocht om zijn bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting, maar dat verweerder van het horen van eiser heeft afgezien omdat het bezwaar op de voet van artikel 7:3 van de Awb als kennelijk niet-ontvankelijk is aangemerkt. Gelet op dit een en ander dient het ervoor te worden gehouden dat eiser wordt benadeeld indien de rechtbank de zaak afdoet zonder de zaak terug te wijzen.

11. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder opdragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser.

Proceskosten en griffierecht

13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank ook bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534 en

-

bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 48 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van R. van der Vecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel