Home

Rechtbank Noord-Holland, 22-03-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3037, AWB - 19 _ 1201

Rechtbank Noord-Holland, 22-03-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3037, AWB - 19 _ 1201

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
22 maart 2021
Datum publicatie
17 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:2230
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1201

Inhoudsindicatie

De onroerende zaken waren hoofdzakelijk dienstbaar aan het exploiteren van onroerende zaken. Aan de hand van de feitelijke werkzaamhedentoets komt de rechtbank tot het oordeel dat het kenmerkende bedrijfsproces van eiseres niet hotelvoering is. Nu aan de doeleis is voldaan, is eiseres aan te merken als fictieve onroerende zaak. De naheffingsaanslag overdrachtsbelasting is daarom terecht opgelegd.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/1201

(gemachtigde: prof. R.N.G. van der Paardt),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 20 december 2017 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd van € 4.722.000. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is daarbij een bedrag van € 737.943 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 4.920 opgelegd.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de verzuimboete is gegrond verklaard en de boete is daarbij vernietigd.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd.

Verweerder heeft bij het indienen van de op de zaak betrekking hebbende stukken bij brief van 30 juli 2019 een beroep gedaan op beperking van de kennisname als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De geheimhoudingskamer heeft bij beslissing van 17 februari 2020 geoordeeld dat beperking van de kennisname gerechtvaardigd is ten aanzien van een deel van die stukken. Verweerder heeft daarop bij brief van 26 februari 2020 het deel van de stukken waarvoor de beperking van de kennisname niet gerechtvaardigd werd geacht alsnog ongeschoond overgelegd. Eiseres heeft de rechtbank ten aanzien van de stukken waarvoor beperking van de kennisname wel gerechtvaardigd is geacht bij brief van 26 februari 2020 toestemming verleend om mede op de grondslag van de ongeschoonde stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft daarop bij de voorbereiding en beoordeling van de zaak kennis genomen van laatstgenoemde stukken.

Eiseres heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020 te Haarlem. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. drs. [A] . Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. [B] , mr. [C] , mr. [D] en [E] .

Overwegingen

Feiten

1. [F] is een Spaans concern dat hotels exploiteert. De groep was onder meer eigenaar van het [G] (het hotel) in [H] .

2. Binnen het [F] wordt het management van de hotels centraal uitgevoerd. Voor het hotel was door [I] B.V. ( [I] , eenvoudshalve ook wel aangeduid als [I] ) een managementovereenkomst (de oude managementovereenkomst) gesloten met [J] B.V. ( [J] ). Deze overeenkomst is beslaat 17 pagina’s. De beloning voor het management door [J] bestaat uit een basisvergoeding van 5% van de bruto inkomsten en een prestatievergoeding van 10% van de bruto winsten. In de overeenkomst staat onder meer:

“Article 3 Commissions and acceptance of hotel management3.1 Principal [ [I] ] hereby appoints [J] and [J] hereby accepts the appointment as Principal’s agent for the operational management of the Hotel, as defined in Article 5 […]Article 5 tasks and powers of [J] as operational manager5.1 [J] will provide such services as are customarily provided by operators of hotels of comparable class and standing, consistent with the Hotel’s facilities and [J] ’s Standard.”

3. Het [J] concern wilde intern reorganiseren en was voornemens om enkele hotels, waaronder het hotel, te verkopen om haar financiële positie te verbeteren. In de periode van december 2012 tot en met mei 2013 heeft belastingadviseur [K] namens [J] overleg gevoerd met de voor dat concern bevoegde personen van de Belastingdienst Utrecht. Diverse opties voor deze reorganisatie werden besproken met de klantcoördinator van dat concern ( [L] ), met de inspecteur vennootschapsbelasting ( [M] ) en met de inspecteur overdrachtsbelasting ( [N] ). Met [L] is onder meer gesproken over een afsplitsing van het hotel naar een nog op te richten vennootschap [O] B.V. ( [O] ) en een eventuele verkoop van [O] .

4. [L] bevestigt in de brief van 5 maart 2013 aan [K] dat [O] op geen moment in deze reorganisatie een lichaam als bedoeld in artikel 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer (BRV) is, omdat de bezittingen vanaf het ontstaan van de vennootschap geconsolideerd bezien bestaan uit zowel de exploitatie als de onroerende zaken van het hotel.

5. In gesprekken van 24 en 25 april 2013 tussen [K] en [L] is gesproken over de mogelijkheid dat [J] via een managementovereenkomst manager zou worden van het hotel. In de e-mail van [K] van 25 april 2013 aan [L] met de weergave van die gesprekken en afspraken, wordt van de mogelijkheid van een managementovereenkomst met [J] geen melding gemaakt.

6. Op 26 april 2013 antwoordt [L] op de e-mail van 25 april 2013 van [K] dat de weergave juist is, dat deze mail als een akkoordverklaring beschouwd kan worden en dat later wel getekend zal worden.

7. Op 6 mei 2013 stuurt [K] een brief aan [L] waarin de afspraken zoals weergegeven in de e-mail van 25 april 2013 worden vastgelegd (de ruling). In de ruling is niets vermeld over de totstandkoming of inhoud van een managementcontract. In de ruling staat onder meer het volgende:

“Zoals u weet is het Spaanse concern [F] bezig om een reorganisatie uit te voeren te aanzien van de juridische structuur van het [G] . […] 2. Voorgenomen transactieOp basis van commerciële redenen heeft het concern enkele afwegingen gemaakt, waaronder het verkopen van het [G] , dat zowel de verkoop van het pand als de exploitatie betreft. […] Omdat [P] BV en [I] voorafgaande aan de reorganisatie op verschillende plaatsen in de structuur hangen is het voor een eventuele verkoop nodig dat vooraf een reorganisatie van de juridische structuur plaatsvindt.4.2 Overdrachtsbelasting[…] De voorgenomen juridische splitsing van [Q] NV leidt in beginsel ook tot een heffing in de overdrachtsbelasting ten aanzien van het aandelenbelang in [P] BV. Onder voorwaarden kan evenwel gebruik worden gemaakt van een vrijstelling wegens splitsing […] indien de splitsing niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. […] Gelet op het voorgaande concluderen wij dat zowel aan de voorgenomen transactie als aan de wijze waarop deze transactie is vormgegeven juridische en zakelijke redenen ten grondslag liggen. De voorgenomen juridische splitsing is niet gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, doch is enkel gericht op de zakelijke belangen van [F] . […] Een eventuele verkoop daarna van [O] BV binnen 3 jaar neemt de verleende faciliteit niet terug. [O] BV is op geen moment in deze reorganisatie een lichaam als bedoeld in artikel 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer, omdat de bezittingen vanaf het ontstaan van de vennootschap geconsolideerd bezien bestaan uit zowel de exploitatie als de onroerende zaken van het [G] . De aankoop van aandelen [O] BV zoals ontstaan in de splitsing door een eventuele koper is daarmee geen belaste verkrijging in de zin van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer.De mogelijkheid bestaat dat bij een eventuele verkoop van [O] BV het personeel om praktische en juridische redenen formeel achterblijft bij [J] waarbij de kosten worden doorbelast aan [I] . Zolang de exploitatie van het hotel voor rekening en risico van [I] komt, doet de omstandigheid dat het personeel formeel achterblijft bij [J] niets af aan het feit dat [O] BV geconsolideerd geen lichaam is als bedoeld in artikel 4 Wet belastingen van rechtsverkeer. […]5 Verzoek[…] [O] BV is op geen moment in deze reorganisatie een lichaam als bedoeld in artikel 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer, omdat de bezittingen vanaf het ontstaan van de vennootschap geconsolideerd bezien bestaan uit zowel de exploitatie als de onroerende zaken van het hotel.”

8. [L] heeft de ruling ondertekend. Op 29 mei 2013 mailt [L] een gescande versie van de ondertekende ruling aan [K] met daarbij de volgende tekst:

“Geachte heren,De heer [N] wil wel graag zien dat de exploitatie ook extra aandacht krijgt bij de koper. Het economische risico van de exploitatie moet ook volstrekt daar liggen.

Daarbij aandacht voor de contracten tussen [J] en koper op dat gebied. Zodra deze contracten gesloten zijn graag een kopie richting ons.

Met vriendelijke groet,mr. [L] ”

9. De koper is het Franse verzekeringsconcern [I] . [I] heeft in verband met de aankoop contact gezocht met het kantoor van de Belastingdienst waar het concern onder valt (kantoor Amsterdam). Op 4 juni 2013 stuurt de adviseur van het [I] concern, [R] N.V. ( [R] ), een e-mail aan [S] van kantoor Amsterdam. In de e-mail staat:

“Kort samengevat is de casus als volgt.De over te nemen BV, hierna Target, drijft een onderneming en is eigenaar van het hotelvastgoed (in casu [G] ). Eén van uw collega’s heeft bevestigd dat thans geen sprake is van een OZL. […]De te zetten stappen zijn als volgt.1. Een vennootschap van [I] (met rechtspersoonlijkheid) neemt samen met een joint venture partner Target over. De [I] -vennootschap verkrijgt een 50%-belang. Target heeft bij overname uitsluitend gewone aandelen.2. Na de overname worden twee nieuwe klassen aandelen gecreëerd. […]Wij zijn voornemens een rulingverzoek in te dienen namens [I] waarin bevestiging wordt gevraagd dat de voorgenomen stappen niet leiden tot heffing van overdrachtsbelasting.”

10. [R] heeft in de brief van 13 juni 2013 aan [S] het volgende bericht:

“Voorgenomen transacties en achtergrond

[I] is voornemens om samen met een [W] institutionele investeerder de aandelen in [O] BV (hierna: “ [O] ”) van [F] te verwerven. [O] houdt 100% van zowel het ‘hotelvastgoed’ (via [Q] OG BV) als de ‘hotelonderneming’ (indirect, via [I] BV). [I] en haar partner zullen elk een 50%-belang in [O] verwerven.De Belastingdienst Utrecht-Gooi heeft bevestigd dat [O] geen lichaam is in de zin van artikel 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer. Verwezen wordt naar de bijgevoegde brief van [K] d.d. 6 mei 2013 die voor akkoord is getekend door uw collega [L] (annex 1).[…]StappenplanDe te zetten stappen zijn als volgt.1. Een 100% Nederlandse dochtervennootschap van [T] , een Franse [I] entiteit uit de hospitality tak neemt samen met de joint venture partner de aandelen in [O] (elk 50%). [O] heeft bij de overname uitsluitend gewone aandelen.2. Na de overname worden drie nieuwe klassen aandelen gecreëerd. […]Gevraagde zekerheidNaar onze mening leiden de hierboven beschreven stappen onder 1-3 niet tot een belastbaar feit voor de heffing van overdrachtsbelasting, omdat de aandelen in [O] op geen enkel moment fictieve onroerende zaken zijn.”

11. Op 17 juni 2013 heeft [S] geantwoord dat om tot een standpuntbepaling te komen, noodzakelijk is dat de belastingplichtige ‘full disclosure’ biedt. Zij verzoekt om alle schriftelijke vastleggingen tussen verkoper, belastingplichtige en/of haar joint venture partner.

12. Voorafgaand aan de overdracht van de aandelen heeft het [J] concern het personeel dat in dienst was bij het hotel ondergebracht in een nieuwe vennootschap waarvan de aandelen gehouden worden door het [J] concern, [U] B.V. ( [U] ).

13. Op 27 juni 2013 heeft eiseres, een vennootschap van het [I] concern, 50% van de aandelen [O] verkregen van [V] N.V. ( [V] ). In onderstaand structuurschema is de overdracht van de aandelen [O] schematisch en vereenvoudigd weergegeven:

14. Eveneens op 27 juni 2013 is een managementovereenkomst tussen [I] enerzijds en [J] en [BB] S.A. anderzijds (de managementovereenkomst) ondertekend. Deze overeenkomst beslaat 67 pagina’s (exclusief 11 bijlagen). In de overeenkomst staat onder meer:

“1.1. Management Scope of the Management Company’s Appointment

1. The Owner [ [I] ] appoints [J] , who in return accepts this appointment, to the exclusive management, administration and operation of the Hotel, which responsibilities [J] will carry out on the Owner’s behalf and in accordance with the contract.2. With regard to the interpretation of role of Parties in relation to each other and their obligations under this Contract, Parties will act in accordance with the following principle. The Owner is an investor in real estate, but is not experienced in – and lacks the required personnel for – operating a hotel business. The Management Company [ [J] ] is engaged to run this hotel business, with his own personnel and using its knowledge and expertise of the hotel business in general and of the Hotel in particular. This means that the management Company will, at its own initiative, take all actions its deems to be required for, or otherwise beneficial to, the operation of the Hotel as if it were (as in fact was prior to the Transaction) itself owner of the Hotel, such within the confines of this Contract “

15. De bij de overname en in het management contract gemaakte afspraken over de diensten van [J] behelzen onder meer:

-

Dat de renovatie van het hotel (het [cc] ) door [J] zal worden uitgevoerd. [I] vergoedt hiervoor een bedrag van € 38 miljoen aan [J] . Het risico van meer of minder kosten is voor [J] .

-

Dat [J] alle personeelsaangelegenheden, waaronder het leiding geven aan, aannemen en ontslaan van personeel in [U] voor haar rekening neemt. De kosten worden gebudgetteerd en door [J] maandelijks doorbelast aan [I] . Een overschrijding van 5% van het budget door [J] is toegestaan.

-

Dat de beloning voor [J] uit een basisvergoeding van 3% van de bruto inkomsten bestaat en een prestatievergoeding van 28-30% van het bedrag waarmee het overeengekomen minimale netto bedrijfsresultaat overschreden wordt.

-

Dat [J] tot een maximaal bedrag van € 15 miljoen aan [I] zal vergoeden als het overeengekomen minimale netto bedrijfsresultaat niet behaald wordt.

-

Dat [J] verantwoordelijk is voor het namens [I] regelen van vergunningen voor de bedrijfsvoering van het hotel en dat [I] verantwoordelijk is voor de vergunningen voor de eigendom van het vastgoed.

-

Dat [J] zorgt voor het voldoen aan de voorwaarden voor de [J] -licentie en verder zorgt voor de marketing, automatisering, administratie en het vaststellen van de hotel- en restaurantprijzen, een en ander onder uiteindelijke goedkeuring door [I] .

16. Ter zake van de verkrijging van de aandelen [O] heeft eiseres geen aangifte overdrachtsbelasting gedaan en geen overdrachtsbelasting voldaan.

17. Op 21 juli 2013 heeft de Belastingdienst Amsterdam ten behoeve van het [I] -concern een kopie van de managementovereenkomst ontvangen van [R] . De Belastingdienst Amsterdam schrijft daarop in de brief van 29 oktober 2013 aan [R] :

3.1 Aanmerken [O] BV als OZL

In uw brief verzoekt u om niet opnieuw in te gaan op de beoordeling van de Belastingdienst Utrecht dat [O] BV ten tijde van de verkrijging op 27 juni jl. geen OZL was. Het komt mij voor dat de management overeenkomst van 27 juni jl. geen onderdeel uitmaakte van de beoordeling door de Belastingdienst Utrecht naar aanleiding van het verzoek van [K] van 6 mei jl.Het bovenstaande staat los van de vraag of [O] BV door de op 27 juni jl. gesloten managementovereenkomst niet in ieder geval (c.q. alsnog vanaf dat moment) een OZL is (geworden). Ik heb deze laatste beoordeling vooralsnog niet gemaakt, nu de voorgenomen aandelentransactie nog niet in voldoende detail is voorgelegd. […]

4. Mijn standpunt Op grond van de verstrekte informatie kan ik het civiele en fiscale feitencomplex onvoldoende duiden teneinde een inhoudelijk standpunt in te kunnen nemen over de belastbaarheid van de beoogde wijziging in de aandelenstructuur.Zonder vooruit te willen lopen op een grondige duiding bestudering en toetsing van alle relevante feiten en omstandigheden, komt het mij echter voor dat de door u beschreven wijziging in de aandelenstructuur van [O] BV niet in overeenstemming lijkt met doel en strekking van artikel 4 WBR. Nadere toetsing zal moeten uitwijzen of mijn eerste indruk juist is.”

18. Op 1 oktober 2013 heeft de Belastingdienst Utrecht ten behoeve van het [F] een kopie van de managementovereenkomst ontvangen van [K] . In deze brief staat onder meer:

“De achtergrond voor het aangaan van deze overeenkomst is dat koper niet beschikt over (voldoende) ervaring met betrekking tot het runnen van een hotelonderneming. Wij verwijzen naar paragraaf 1.1 onder 2 van de bijgevoegde managementovereenkomst. [F] daarentegen, beschikt wel over dergelijke ervaring. […] Op basis van de managementovereenkomst oefent [F] het management van het [G] uit inclusief het management van het personeel.”

19. De Belastingdienst Utrecht heeft per mail van 31 oktober 2013 aan [K] bevestigd dat de managementovereenkomst is ‘ontvangen, gelezen en gearchiveerd’.

20. Op 3 juni 2015 heeft de Belastingdienst Utrecht een boekenonderzoek ingesteld naar primair de heffing van overdrachtsbelasting bij eiseres. Het verslag van dat onderzoek is afgerond bij verslag van bevindingen van 7 oktober 2016 (het boekenonderzoek). De conclusie van het onderzoek is dat de verkrijging van de aandelen [O] wordt aangemerkt als de verkrijging van een onroerendezaaksrechtspersoon (ozr).

21. Bij brief van 11 april 2017 wordt de naheffingsaanslag aangekondigd en toegelicht. In deze brief staat dat de verkrijging van 50% van de aandelen [O] door eiseres op 27 juni 2013 wordt aangemerkt als belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting. In de brief wordt toegelicht welke feiten en omstandigheden daartoe van belang zijn geacht. Ook zijn de heffingsmaatstaf (de waarde van de verkrijging) het belastingtarief (6%) en de hoogte van de enkelvoudige belasting (€ 4.722.000) vermeld. Bijlage bij deze brief is het verslag van het boekenonderzoek.

22. Op de achterzijde van de naheffingsaanslag van 20 december 2017 is onder meer het volgende vermeld:

“TOELICHTING […]Reden voor deze naheffingsaanslagNaheffing overdrachtsbelasting zoals aangekondigd per brief d.d. 11 april 2017 met kenmerk [#] .”

Beslissing

Rechtsmiddel