Home

Rechtbank Noord-Holland, 19-03-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3169, AWB - 20 _ 1387

Rechtbank Noord-Holland, 19-03-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3169, AWB - 20 _ 1387

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
19 maart 2021
Datum publicatie
24 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:3169
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1387

Inhoudsindicatie

n geschil is of het door eiseres aangegeven verlies uit onderneming in mindering komt op het biww, hetgeen eiseres stelt en verweerder bestrijdt. Verder is in geschil of sprake is van een zogenoemd nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1387

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 30.070 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (bisb) van € 17.529 en daarbij een beschikking gegeven tot het in rekening brengen van € 374 belastingrente (de rentebeschikking).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2021 te Haarlem.

Eiseres is verschenen met haar echtgenoot [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] LLM en mr. [C] .

Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van [A] met het zaaknummer HAA 20/1386. Alles wat in die zaak is aangevoerd en overgelegd wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is geboren in [#] en is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met [A] (de echtgenoot).

2. Vanaf 2008 waren eiseres en haar echtgenoot ieder houder van vijf ‘participaties’ van € 5.000, dus in totaal ieder voor € 25.000, in de commanditaire vennootschap [D] [E] CV ( [E] ). [E] was commanditair vennoot van [D] CV ( [D] ) en [D] was commanditair vennoot in CV [F] en CV [G] . Tot de bedrijfsactiviteiten van deze twee scheepvaartondernemingen behoorde de exploitatie van de zeeschepen [H] en [I] .

3. Op verzoek van eiseres is bij “Beschikking forfaitaire winstvaststelling zeescheepvaart” van 6 oktober 2008 beslist dat de winst uit de participaties in [E] werd bepaald volgens artikel 3.22, eerste lid, van de Wet IB 2001 (het tonnageregime). Door het omvlaggen van de [H] en het in rompbevrachting geven van de [I] kwam het tonnageregime in 2014 te vervallen. In 2016 ging de “ [D/E] ”, waartoe [D] en [E] behoorden, failliet.

4. Op 20 april 2017 heeft eiseres samen met haar echtgenoot de aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend. Daarin stond voor eiseres een biww aangegeven van € 5.070 en een bisb van € 17.529. Het biww bestond uit een verlies uit onderneming, namelijk het verlies op de participaties in [E] , van € 25.000 en een inkomen uit pensioenen en dergelijke van in totaal € 30.070. In de aangifte zijn de volgende vragen met ‘ja’ beantwoord:

‘-Had u (de echtgenoot) of [X] een onderneming?-Was u (de echtgenoot) ondernemer voor de inkomstenbelasting?-Was [X] ondernemer voor de inkomstenbelasting?-Hebt u (de echtgenoot) de onderneming in dit boekjaar (geheel of gedeeltelijk) gestaakt of doorgeschoven?-Heeft [X] de onderneming in dit boekjaar (geheel of gedeeltelijk) gestaakt of doorgeschoven?’

Bij de gegevens van de onderneming is ingevuld dat het om ‘ [D] [E] CV’ gaat. Bij de vragen over deze onderneming zijn de volgende met ‘ja’ beantwoord:

‘-Bent u medegerechtigde in deze onderneming?-Hebt u de hele onderneming gestaakt of doorgeschoven?’

5. Met dagtekening 20 oktober 2017 heeft verweerder eiseres de aanslag (hierna: de primitieve aanslag) opgelegd. Conform de aangifte is de primitieve aanslag berekend naar een biww van € 5.070 en een bisb van € 17.529.

6. Per brief van 7 augustus 2018 heeft verweerder de echtgenoot van eiseres gevraagd nadere informatie te verstrekken over zijn aangifte. Per brief van 13 augustus 2018 heeft de echtgenoot die informatie verstrekt. Per brief van 14 januari 2019 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was van haar aangifte af te wijken omdat eiseres, wegens het vervallen van het tonnageregime, de werkelijke winst moest aangeven. Omdat volgens verweerder de waarde van de participaties ten tijde van het vervallen van het tonnageregime al nihil was, stelde verweerder zich op het standpunt dat over de jaren 2016 en 2017 geen verlies in aanmerking kon worden genomen. Per e-mail bericht van 17 januari 2019 heeft de echtgenoot van eiseres daarop gereageerd en gesteld dat de schepen tot en met het jaar 2016 nog in de vaart waren en de waarde van de participaties per 1 januari 2016 dus niet nihil kon zijn. Per brief van 9 april 2019 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef en hij haar daarom een navorderingsaanslag zou opleggen.

7. Met dagtekening 1 mei 2019 heeft verweerder eiseres de navorderingsaanslag opgelegd en de rentebeschikking gegeven. De navorderingsaanslag is berekend naar een biww van € 30.070 (€ 5.070 + € 25.000) en een bisb van € 17.529. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de navorderingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.

Geschil 8. In geschil is of het door eiseres aangegeven verlies uit onderneming van € 25.000 in mindering komt op het biww, hetgeen eiseres stelt en verweerder bestrijdt. Verder is in geschil of sprake is van een zogenoemd nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het verlies in aanmerking kan worden genomen omdat vanaf 2014 het tonnageregime niet meer van toepassing is en sindsdien de normale regels van winstbepaling moeten worden toegepast. Ter nadere motivering van haar standpunt heeft eiseres aangevoerd dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de schepen ten tijde van de beëindiging van het tonnageregime nihil was. Eiseres acht het standpunt van verweerder tardief omdat dit pas in het verweerschrift duidelijk naar voren is gebracht. Als moet worden geoordeeld dat het verlies niet aftrekbaar is stelt eiseres zich op het standpunt dat geen sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt omdat na het opleggen van de primitieve aanslag geen andere feiten bekend zijn geworden dan de feiten die bij een zorgvuldige beoordeling van de aangifte verweerder al bekend konden zijn.

10. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bewaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en de rentebeschikking.

11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verlies terecht niet in aanmerking is genomen en heeft daarvoor aangevoerd dat de waarde van participaties vanaf het moment in dat het tonnageregime niet meer van toepassing was nihil is en in 2016 daarom geen sprake is van een verlies. Verder stelt verweerder dat wel sprake is van een zogenoemd nieuw feit.

12. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

13. Bij uitspraak van heden in de zaak HAA 20/1386 heeft de rechtbank beslist dat het verlies op de participaties niet als verlies uit onderneming in aanmerking kan worden genomen. Evenwel is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat een zogenoemd nieuw feit dat navordering rechtvaardigt ontbreekt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

14. Een nieuw feit in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is een feit waarmee de belastinginspecteur ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag niet bekend was en redelijkerwijs ook niet bekend kon zijn. De bewijslast voor de stelling dat sprake is van een navordering rechtvaardigend nieuw feit rust op de inspecteur.

15. Verweerder stelt dat navordering mogelijk is. Er is geen ambtelijk verzuim, omdat de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de aangifte juist was, ook in het licht van de aangiften van voorgaande jaren. Uit de informatie die de echtgenoot van eiseres desgevraagd heeft aangeleverd zijn echter nieuwe feiten naar voren gekomen die een ander licht werpen op de aangifte van eiseres. De nieuwe feiten zien op het verlies uit onderneming wegens het faillissement van de [D/E] , aldus verweerder. Eiseres stelt dat een eenvoudige vergelijking met de aangiften over eerdere jaren duidelijk had moeten maken dat in 2016 sprake was van bijzondere omstandigheden.

16. De primitieve aanslag is gedagtekend 20 oktober 2017 en is conform de aangifte opgelegd. In de aangifte, die is ingediend op 20 april 2017, staat een verlies uit [E] van € 25.000. Ook zijn de onder 4 genoemde signaalvragen met ‘ja’ beantwoord. Dat zijn, ook in vergelijking met de voorgaande jaren, opvallende omstandigheden. Het is niet door verweerder weersproken dat eiseres in de jaren 2012 tot en met 2015 als biww naast de (vroeg)pensioeninkomsten enkel inkomen uit de participaties in [E] genoot. Naar het oordeel van de rechtbank had het verlies in de aangifte in combinatie met de signaalvragen, nadat verweerder met normale zorgvuldigheid van de aangifte kennis had genomen, vragen moeten oproepen die tot nader onderzoek aanleiding hadden moeten geven. Dat dit zo is, ligt in wezen besloten in de stelling van verweerder over het nieuwe feit. Verweerder stelt immers dat het nieuwe feit is het verlies uit onderneming vanwege het faillissement van de [D/E] . Dat er een verlies uit onderneming (zijnde de medegerechtigdheid in [E] ) was stond echter in de aangifte en daarbij was ook nog, bij de speciaal voor de aangiftecontrole bedoelde signaalvragen, vermeld dat deze onderneming in 2016 geheel gestaakt was. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als nieuw feit beschouwd worden. Het niet onderzoeken van dit feit valt juist als ambtelijk verzuim aan te merken. Bovendien had de echtgenoot, oftewel de fiscale partner van eiseres, in zijn aangifte ook een verlies uit [E] aangegeven en dezelfde vragen bevestigend beantwoord. Die aangifte gaf, zoals vermeld in 6, wel aanleiding tot het stellen van vragen. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte verweerder daarom niet over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Dat, naar verweerder heeft aangevoerd, de aangiften van eiseres en haar echtgenoot niet gelijktijdig zijn behandeld, kan niet aan eiseres worden tegengeworpen en is een omstandigheid die voor rekening en risico van verweerder dient te blijven. Het gelijk is dus aan eiseres. Hetgeen partijen voor het overige over en weer hebben aangevoerd behoeft daarmee geen beoordeling meer.

17. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gegrond is en de navorderingsaanslag en de rentebeschikking moeten worden vernietigd.

Proceskosten

18. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Rechtsmiddel