Home

Rechtbank Noord-Holland, 12-05-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3967, AWB - 20 _ 1790

Rechtbank Noord-Holland, 12-05-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3967, AWB - 20 _ 1790

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
12 mei 2021
Datum publicatie
17 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:3967
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1790

Inhoudsindicatie

Kostenvergoeding bezwaarfase. Kosten hoorgesprek in redelijkheid gemaakt? Vergoeding immateriële schade.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1790

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.334.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.705. Verweerder heeft daarbij een kostenvergoeding ten bedrage van € 261 toegekend.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2021 te Haarlem.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd, waarbij in afwijking van de aangifte een bedrag van € 2.123 aan negatief loon is gecorrigeerd.

2. De gemachtigde van eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. De gemachtigde heeft hierbij verzocht om een kostenvergoeding voor door een derde verleende rechtsbijstand.

3. Bij brief met dagtekening 11 november 2019 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat hij gehoord wenst te worden.

4. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 28 november 2019 de gemachtigde van eiseres uitgenodigd voor een hoorgesprek op 20 januari 2020.

5. Verweerder heeft voorts bij brief van 28 november 2019 aan de gemachtigde van eiseres aangekondigd, voornemens te zijn deels aan het bezwaar van eiseres tegemoet te komen en uiteengezet waarom naar zijn mening slechts een bedrag van € 629 aan negatief loon voor aftrek in aanmerking komt. Voorts verzoekt verweerder in deze brief de gemachtigde aan hem mee te delen of eiseres na deze uitleg afziet van haar recht om gehoord te worden. In deze brief staat niets vermeld over het verzoek om een kostenvergoeding voor door een derde verleende rechtsbijstand.

6. De gemachtigde heeft in reactie hierop bij brief van 16 december 2019 geantwoord dat hij gehoord wenst te worden.

7. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een e-mailbericht van 19 december 2019 van eiseres gericht aan verweerder. Deze e-mail behelst voor zover van belang het volgende:

“Geachte heer [C] ,

Hartelijk bedankt voor de aanvullende documenten. Het gesprek was erg helder en voor mij is het nu duidelijk hoe het zit met de loonstroken die uiteindelijk geen negatieve loon bleken te zijn. Ik heb geen behoefte aan een hoorgesprek en dat heb ik ook doorgegeven aan mijn belastingadviseur meneer Klaver. Echter vond meneer Klaver het wel nodig dat hij naar hoorgesprek gaat om meer duidelijkheid te krijgen over de bezwaar over het jaar 2016. Ik heb aangegeven dat het toch geen negatief loon was vanuit de SVB, hoewel dat door de loonstroken met de minnetjes ervoor wel zo leek. Voor mij is het wel duidelijk dat het geen negatief loon was, maar dat het negatieve loon wat ik heb terugbetaald in 2016 alleen het bedrag van 629 is. Als meneer Klaver tijdens het hoorgesprek ongevraagd spreekt voor mij dat hij het niet eens is met de juiste negatieve loon (629 en niet 2123) dan heb ik dat dus nadrukkelijk niet van hem gevraagd. Ik hoor wel graag hoe het hoorgesprek is verlopen. Ik vind het namelijk zelf niet nodig, maar aangezien meneer Klaver als gemachtigde van mij gaat spreken heb ik wel recht om dat te weten. Als u mij adviseert om toch bij het hoorgesprek aanwezig te zijn, dan zal ik dat ook doen. [...]”

8. Op 20 januari 2020 heeft een gesprek plaatsvonden, hierbij zijn naast verweerder, eiseres en de gemachtigde van eiseres aanwezig geweest. Van het gesprek is een verslag opgemaakt. In dit verslag staat voor zover van belang het volgende:

“[...]De inspecteur geeft aan dat hij in zijn brief van 28 november 2019 heeft aangegeven hoe het bezwaarschrift op grond ban alle informatie voornemens is af te doen. Hij heeft gemachtigde specifiek gevraagd of gemachtigde na kennisneming van alle informatie toch een hoorgesprek wil. Gemachtigde heeft in zijn brief van 16 december 2019 aangegeven dat hij reeds eerder hierop bevestigend heeft geantwoord. Belanghebbende heeft in een mail van 17 december 2019 aangegeven dat als het geschil gaat om het bedrag wat als negatief inkomen moet worden aangemerkt zij aan haar gemachtigde heeft verteld dat hij dit niet namens haar doet.

De inspecteur vraagt daarom na deze mededeling aan gemachtigde wat nu het geschilpunt is waarover de inspecteur en gemachtigde nu nog over van mening verschillen.

Gemachtigde geeft aan dat er geen geschilpunten zijn.

Hierop vraagt de inspecteur wat dan de reden is dat de gemachtigde een hoorgesprek wenst.

Volgens de gemachtigde is het geschilpunt nu waarom er geen kostenvergoeding is toegekend, waarom staat dit niet in de vooraankondiging.

De inspecteur legt uit dat in de vooraankondiging nooit wordt aangegeven of er wel of niet sprake is van een kostenvergoeding en dat hij dat al eerder aan gemachtigde heeft verteld. Gemachtigde is het hier niet mee eens.”

9. Verweerder heeft met dagtekening 5 februari 2016 uitspraak op bezwaar gedaan. Verweerder is hierbij deels aan het bezwaar van eiseres tegemoetgekomen. Verweerder heeft hierbij voorts een kostenvergoeding voor bezwaar toegekend, doch geen punt voor het hoorgesprek, omdat het gesprek van 20 januari 2020 naar zijn mening niet als hoorgesprek kan worden aangemerkt.

10. De gemachtigde heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

Geschil

11. In geschil is of verweerder ten onrechte geen kostenvergoeding voor door derden verleende rechtsbijstand voor het bijwonen van het hoorgesprek heeft toegekend.

12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Hoorgesprek

13. Verweerder heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat het gesprek van 20 januari 2020 niet kan worden aangemerkt als een hoorgesprek.

14. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt de belanghebbende voordat op het bezwaar wordt beslist, op zijn verzoek verzoek gehoord. Indien het bestuursorgaan volledig aan het bezwaar tegemoet komt, kan het echter op grond van artikel 7:3, aanhef en letter e, Awb afzien van het horen van de belanghebbende, mits andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

15. Vast staat dat de gemachtigde van eiseres heeft verzocht om te worden gehoord. Voorts staat vast dat verweerder niet volledig tegemoetgekomen is aan het bezwaar van eiseres, zodat verweerder in beginsel gehouden was om eiseres te horen. Verweerder heeft de gemachtigde van eiseres en eiseres ook uitgenodigd voor een hoorgesprek en dit gesprek heeft op 20 januari 2020 plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank moet het op 20 januari 2020 gehouden gesprek dan ook worden aangemerkt als een hoorgeprek. Dat eiseres in de e-mail van 19 december 2019 heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met het andersluidende standpunt van verweerder en dat op de hoorzitting door de gemachtigde van eiseres is bevestigd dat er geen geschil meer bestond over de aanslag, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.

Kosten hoorgesprek in redelijkheid gemaakt?

16. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

17. Niet in geschil is dat er de aanslag in het onderhavige geval bij uitspraak op bezwaar is verminderd wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verweerder stelt zich echter subsidiair op het standpunt dat hij terecht geen kostenvergoeding voor het hoorgesprek heeft toegekend, nu deze kosten niet in redelijkheid zijn gemaakt. Hiertoe voert hij aan dat er geen geschil meer was over de hoogte van de aanslag.

18. De rechtbank stelt voorop dat de beslissing op bezwaar de uitkomst van de heroverweging van het primaire besluit door het bestuursorgaan vormt, in het onderhavige geval de aanslag. Nu er reeds voorafgaand aan het hoorgesprek blijkens de uitdrukkelijke verklaring van eiseres zelf (zie onder 7.) geen geschil meer bestond over de hoogte van de aanslag en ook tijdens het hoorgesprek geen andere gronden tegen de aanslag zijn aangevoerd, kan niet worden gezegd dat de kosten voor het hoorgesprek in redelijkheid zijn gemaakt.

19. De omstandigheid dat er (mogelijk) een geschil bestond over het recht op een kostenvergoeding voor door een derde verleende rechtsbijstand in bezwaar, doet hier, anders dan de gemachtigde meent, niet aan af. In het kader van een bezwaar gedane bijkomende verzoeken, zoals een verzoek om vergoeding van kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt, behoren immers niet tot de grondslag van het bezwaar tegen het primaire besluit. Als het bestuursorgaan het voornemen heeft om niet of niet volledig te voldoen aan dergelijke in het kader van het bezwaar gedane verzoeken, is het dan ook niet op grond van artikel 7:2 Awb verplicht de belanghebbende in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord (Hoge Raad 25 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1619). Gelet op het hiervoor overwogene, kan in een geval als het onderhavige, waarin de gemachtigde kennelijk enkel een hoorgesprek wenst te houden over de hoogte van de kostenvergoeding in bezwaar, mitsdien niet worden gezegd dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt.

20. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Vergoeding van immateriële schade

21. Ter zitting heeft eiseres een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn is overschreden verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.

22. Het bezwaar is op 26 januari 2018 door verweerder ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 5 februari 2020. De rechtbank doet op 12 mei 2021 uitspraak. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil in de hoofdzaak met afgerond zes maanden overschreden (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252).

23. De rechtbank is echter van oordeel dat in de onderhavige zaak bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen op grond waarvan geen sprake is van door eiseres geleden immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiseres in haar e-mail van 19 december 2019 heeft aangegeven dat er geen geschil meer bestaat over de aanslag. Daarmee is, naar het oordeel van de rechtbank, aan de spanning en frustratie die eiseres heeft ondervonden een einde gekomen. Dat de gemachtigde nog een procedure voert over de kostenvergoeding voor het hoorgesprek doet hier naar de rechtbank niet aan af. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking (i) dat zij de verklaring van de gemachtigde ter zitting, dat hij de onderhavige procedure over de kostenvergoeding voor het hoorgesprek op verzoek van en in samenspraak met eiseres voert, gelet op haar e-mailbericht van 19 december 2019, waarin zij verklaart geen behoefte te hebben aan een hoorgesprek, ongeloofwaardig acht en (ii) dat de gemachtigde van eiseres, gelijk verweerder heeft gesteld, blijkens zijn verklaringen gedaan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank van 9 december 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10872, kennelijk vaker zonder medeweten van zijn cliënten, procedeert en daarbij nieuwe geschilpunten in de procedure creëert om daarmee de duur van de procedure te rekken, enkel en alleen om een vergoeding van immateriële schade te kunnen krijgen.

24. Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

Proceskosten

25. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van eiseres.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.G.U. Wasch, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel