Home

Rechtbank Noord-Holland, 26-05-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4276, AWB - 20 _ 1814

Rechtbank Noord-Holland, 26-05-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4276, AWB - 20 _ 1814

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
26 mei 2021
Datum publicatie
31 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:4276
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1814

Inhoudsindicatie

In geschil is of er recht op aftrek bestaat van een gedeelte van de omzetbelasting op de bouwkosten van het dak van de woning en dan meer in het bijzonder op de vraag of er sprake is van een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eiser uit hoofde van de exploitatie van de zonnepanelen door middel van de levering van energie tegen vergoeding aan de energiemaatschappij ondernemer voor de omzetbelasting is, niet zonder meer betekent dat eiser de woning heeft verworven in de hoedanigheid van ondernemer. Zeker nu een woning naar haar aard bestemd is om te gebruiken voor privédoeleinden. Dat bij de aanschaf (en de bouw) van de woning rekening is gehouden met de (on)mogelijkheid om zonnepanelen te plaatsen, is volgens de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat de woning in de hoedanigheid van ondernemer is verworven. Verder wijzen de feiten en het gestelde er op dat de zonnepanelen zijn bedoeld voor het gebruik van de opgewekte energie voor privédoeleinden.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1814

en

Procesverloop

Eiser heeft aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak 2018. Daarin heeft hij een teruggaaf van omzetbelasting verzocht tot een bedrag van € 979.

Bij teruggaafbeschikking heeft verweerder aan eiser teruggaaf van omzetbelasting verleend tot een bedrag van € 979.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021 te Haarlem.

Eiser is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote [A] en zijn nicht [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen [C] en [D] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is in 2018 in een nieuwbouwwoning gaan wonen. Voor de bouw van de woning is een bedrag van € 90.781 aan omzetbelasting aan eiser in rekening gebracht. De woonoppervlakte bedraagt 189 m2.

2. Op het dak van de woning zijn achttien niet-geïntegreerde zonnepanelen aangebracht. Voor het leveren en plaatsen van de zonnepanelen is aan eiser € 6.215, inclusief € 1.079 aan omzetbelasting, in rekening gebracht. De zonnepanelen beslaan een oppervlakte van 30 m2.

3. Eiser heeft in de aangifte omzetbelasting over het jaar 2018 een teruggaaf van omzetbelasting verzocht van € 979. Daarin is opgenomen verschuldigde omzetbelasting naar algemeen tarief € 100 en aftrekbare omzetbelasting € 1.079. Verweerder heeft de gevraagde teruggaaf van € 979 verleend bij de in geschil zijnde beschikking.

4. Bij bezwaar tegen de beschikking heeft eiser een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van € 14.435 verzocht. Dit bedrag is een deel van de omzetbelasting in rekening gebracht voor de verwerving van de woning en is als volgt berekend:

- 30 m2 (oppervlakte zonnepanelen) / 189 m2 (woonoppervlakte) * 100 % = 15,9%

- 15,9 % van € 90.781= € 14.435 (afgerond)

5. De zonnepanelen worden deels aangewend voor het leveren van energie aan een energiemaatschappij. Eiser is uitsluitend uit hoofde van deze activiteit ondernemer voor de omzetbelasting.

Geschil

6. In geschil is de hoogte van de aftrekbare voorbelasting. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er recht op aftrek bestaat van een gedeelte van de omzetbelasting op de bouwkosten van het dak van de woning en dan meer in het bijzonder op de vraag of er sprake is van een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning.

Beoordeling van het geschil

Formele punten vooraf

7. Eiser heeft na de indiening van de aangifte bezwaar ingesteld en niet de teruggaafbeschikking afgewacht. Hij heeft gesteld dat hij ten tijde van de indiening van zijn bezwaarschrift de bij de aangifte gevraagde teruggaaf echter wel al had ontvangen. Verweerder heeft dit niet bestreden. Partijen hebben verklaard dat om die reden eiser redelijkerwijs kon menen dat de teruggaafbeschikking al tot stand was gekomen. De rechtbank volgt partijen hier in. Dit leidt tot de conclusie dat gelet op artikel 6:10, eerste lid, aanhef en sub b, van de Awb, het bezwaar ontvankelijk is ondanks dat het bezwaarschrift prematuur is ingediend.

8. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder hem ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord, heeft te gelden dat eiser gelet op het ter zitting gestelde welbewust heeft afgezien van het horen. Dat hij achteraf gezien wel had willen worden gehoord, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover eiser heeft bedoeld dat de motivering van de uitspraak op bezwaar onvoldoende is en dat sprake was van vooringenomenheid, volgt de rechtbank eiser ook niet. De inhoud van de toelichting op de uitspraak is uitgebreid en ook toegesneden op de situatie van eiser. Dat verweerder in bezwaar heeft verklaard dat hij het bezwaar niet gegrond mocht verklaren vanwege het beleid, maakt niet dat de primaire beslissing niet is heroverwogen. Er blijkt slechts uit dat de verweerder zich gebonden achtte aan de wijze waarop de regels over het recht op aftrek in de onderhavige situatie binnen de Belastingdienst werden uitgelegd. Dat verweerder in beroep andere argumenten aanvoert dan voor de afwijzing van het bezwaar, leidt ook niet tot die conclusie. Het is partijen toegestaan een standpunt anders te motiveren in beroep.

9. Eiser betoogt dat hij recht heeft op teruggaaf van een deel van de omzetbelasting die in rekening is gebracht voor de bouw van de woning. Door de bevestiging van de zonnepanelen aan de woning is het gebruik van de woning zakelijk en is de woning aan te merken als bedrijfsvermogen. In een jaar wordt geen kWh energie meer afgenomen van het energiebedrijf, omdat per saldo in een jaar meer energie wordt geleverd dan eiser en zijn gezin zelf verbruiken. Ook is de woning zo vormgegeven dat te zijner tijd er meer zonnepanelen op de daken kunnen worden gelegd, doch dat dit nu nog niet is gedaan omdat dit financieel niet gunstig is. Het gebruik van de woning voor de zonnepanelenonderneming is (afgerond) 15,9 %, aldus eiser.

10. Verweerder betoogt ten eerste dat eiser geen recht heeft op een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting, omdat een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de levering van energie via de zonnepanelen en de bouw van de woning ontbreekt. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 juni 2013 (C-219/12, ECLI:EU:C:2013:413). Bovendien heeft eiser de woning niet aangeschaft in de hoedanigheid van ondernemer. De woning is gebouwd om in te wonen en is niet gebouwd om als dragende constructie voor de zonnepanelen te fungeren. Het gebruik van de woning als dragende constructie voor de zonnepanelen is dermate insignificant in verhouding tot de woonfunctie dat het gebruik als dragende constructie moet worden genegeerd. Tot slot betwist verweerder de berekening van eiser. Volgens verweerder moet uitgegaan worden van kubieke meters in plaats van vierkante meters.

11. Bij de behandeling van dit geschilpunt stelt de rechtbank het volgende voorop. Voor een recht op aftrek moet eerst worden bezien of eiser de woning in de hoedanigheid van ondernemer (belastingplichtige) verworven heeft. Als dit het geval is, moet vervolgens worden beoordeeld in welke mate eiser de woning gebruikt voor belaste handelingen. De rechtbank is het niet eens met het betoog van verweerder dat, indien de woning is verworven in de hoedanigheid van ondernemer, de woning niet wordt gebruikt voor belaste handelingen omdat de bouw van een woning niet strikt noodzakelijk is voor de zonnepanelenexploitatie en een rechtstreeks en onmiddellijk verband daardoor ontbreekt. Als wordt aangenomen dat de woning is verworven als ondernemer, dan ligt het voor de hand ook aan te nemen dat de woning voor de zonnepanelenexploitatie wordt gebruikt. Eiser heeft dan de bewijslast in welke mate recht bestaat op aftrek van voorbelasting.

12. Volgens vaste rechtspraak moet de beoordeling of iemand bij de verwerving van een goed (woning) handelt als ondernemer plaatsvinden in het licht van alle omstandigheden van het geval, waaronder (onder meer) de aard van het betrokken goed. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd op basis van een ruime uitleg van het begrip ‘als belastingplichtige’ (zie het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1399, r.o. 2.3.4).

13. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat eiser uit hoofde van de exploitatie van de zonnepanelen door middel van de levering van energie tegen vergoeding aan de energiemaatschappij ondernemer voor de omzetbelasting is, niet zonder meer betekent dat eiser de woning heeft verworven in de hoedanigheid van ondernemer. Zeker nu een woning naar haar aard bestemd is om te gebruiken voor privédoeleinden. Dat bij de aanschaf (en de bouw) van de woning rekening is gehouden met de (on)mogelijkheid om zonnepanelen te plaatsen, is volgens de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat de woning in de hoedanigheid van ondernemer is verworven. Eiser heeft geen verdere feiten of omstandigheden aangevoerd.

14. Verder wijzen de feiten en het gestelde er op dat de zonnepanelen zijn bedoeld voor het gebruik van de opgewekte energie voor privédoeleinden. Dat eiser bij de bouw van de woning de zonnepanelen met name bedoelde voor energielevering, heeft hij onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst in dit verband op de weerspreking ter zitting door verweerder, inhoudende dat thans niet aantrekkelijk is om met de zonnepanelen overcapaciteit na te streven. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat eiser de zonnepanelen bestemd heeft om zijn eigen gebruikt te verminderen naar nihil. De plannen om de woning ook te bestemmen voor plaatsing van meer zonnepanelen, bedoeld voor de toekomstige levering van energie, zijn onvoldoende concreet gemaakt. Het gebruik van de zonnepanelen voor het verkrijging van een vergoeding is dus ondergeschikt. Het dak waarop de zonnepanelen zijn gelegen wordt daardoor in feite in beperkte zin gebruikt voor die exploitatie. Het gebruik van de woning als geheel daarvoor is daardoor nog beperkter. Dit leidt tot de conclusie dat de woning als geheel in onvoldoende mate wordt gebruikt voor de exploitatie om als ondernemer te zijn aangeschaft.

15. De rechtbank concludeert dat eiser de woning niet heeft verworven in zijn hoedanigheid van ondernemer (belastingplichtige). Dit betekent dat de beroepsgrond faalt. Eiser kan de omzetbelasting die hem in rekening is gebracht voor de bouw van zijn woning dus in het geheel niet in aftrek brengen.

16. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende ten aanzien van de mate van aftrek (artikel 15, eerste lid, Wet op de omzetbelasting 1968 en artikel 168 Btw-richtlijn). Eiser betoogt dat hij de berekeningswijze van de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:10387) volgt en dat daarmee (al) bewezen is dat zijn berekeningswijze juist is. Deze onderbouwing van eiser is volgens de rechtbank te summier. Een gesteld nuttig bruikbaar oppervlak van de woning van (afgerond) 15,9 % acht de rechtbank bovendien erg hoog. Zeker nu er van moet worden uitgegaan dat de levering van energie ondergeschikt is aan het eigen gebruik van de opgewekte energie. Het standpunt van eiser dat de vorm en constructie van de woning is gekozen vanwege de zonnepanelen, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt met het oog op het gebruik van de zonnepanelen voor de levering tegen vergoeding.

Slotsom

17. De slotsom is dat het beroep ongegrond is. De teruggaafbeschikking blijft dus in stand.

Proceskosten

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van

mr. B. Bruijnzeel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel