Home

Rechtbank Noord-Holland, 03-09-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8931, AWB - 18 _ 2354

Rechtbank Noord-Holland, 03-09-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8931, AWB - 18 _ 2354

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
3 september 2021
Datum publicatie
14 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:8931
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2354

Inhoudsindicatie

Erfbelasting

De aanslagen schenkbelasting zijn niet in geschil. Er kan dan ook niet meer of minder schenkbelasting zijn verschuldigd zodat er geen gevolgen zijn voor de erfrechtelijke verkrijging en de aanslag erfbelasting.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 18/2354

(gemachtigde: mr. M.S.M. Bosse),

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 26 september 2017 aan eiser een aanslag erfbelasting opgelegd ten bedrage van € 200.847.

Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag ambtshalve verminderd tot € 180.171.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021 te Haarlem. Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met nummers HAA 18/2355 en HAA 18/2356. Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde voornoemd alsmede mr. J.A.L. Vooijs. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. De moeder van eiser (hierna: de moeder) heeft op 19 augustus 2014 een bedrag van € 100.000 aan eiser geschonken.

2. Eiser heeft deze schenking op 1 oktober 2014 aangewend voor de (gedeeltelijke) aflossing van zijn hypothecaire geldlening.

3. De moeder is op 2 oktober 2014 overleden.

4. De moeder heeft haar drie kinderen, waaronder eiser, benoemd tot erfgenaam, ieder voor een derde (1/3) gedeelte.

5. Eiser heeft een aangifte schenkbelasting ingediend en heeft daarbij een beroep gedaan op de tijdelijk tot een bedrag van in totaal € 100.000 verruimde schenkvrijstelling van artikel 33a van de Successiewet 1956 (hierna: Successiewet) (hierna: de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling).

6. Op 7 december 2015 is aan eiser een beschikking geen aanslag schenkbelasting opgelegd, waarbij de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling is toegepast.

7. Verweerder is bij het opleggen van de aanslag erfbelasting uitgegaan van een belaste verkrijging van € 1.166.482.

8. Verweerder heeft in het ‘voornemen uitspraak op bezwaar’ met dagtekening 26 februari 2018 geconcludeerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en heeft het bezwaar ambtshalve beoordeeld.

9. Na (ambtshalve) beoordeling van het bezwaar tegen de aanslag erfbelasting heeft verweerder met dagtekening 12 april 2018 de aanslag erfbelasting verminderd tot € 180.171, waarbij is uitgegaan van een belaste verkrijging van € 1.063.100. Volgens verweerder is de schenking ten onrechte bij eisers erfrechtelijke verkrijging geteld op grond van het bepaalde in artikel 12 van de Successiewet 1956 (hierna: Successiewet), nu de schenking voldoet aan het vereiste van artikel 33a van de Successiewet.

Geschil

10. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts is in geschil of de aanslag erfbelasting tot de juiste hoogte is opgelegd.

11. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag, namelijk op 16 oktober 2017, ontvangen door verweerder op 19 oktober 2017. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld bij brief van 22 november 2017, ontvangen door verweerder op 23 november 2017. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat als het saldo van de nalatenschap wijzigt, hij belang heeft bij deze procedure.

12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat het pro-formabezwaarschrift over het hoofd is gezien, maar dat eiser geen fiscaal belang heeft, aangezien de schenking die eiser van zijn moeder heeft ontvangen alsnog in mindering is gebracht op zijn erfrechtelijke verkrijging.

13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep

14. De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om ambtshalve te toetsen of het beroep ontvankelijk is.

15. Verweerder heeft met dagtekening 26 februari 2018 een ‘voornemen uitspraak op bezwaar’ verzonden naar eiser. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 12 april 2018 de ambtshalve vermindering van de aanslag verzonden naar eiser. Het beroep van eiser is door de rechtbank ontvangen op 18 mei 2018.

16. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.

17. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

18. De rechtbank is van oordeel dat eiser redelijkerwijs mocht menen dat de ambtshalve vermindering met dagtekening 12 april 2018 de uitspraak op bezwaar is. De rechtbank overweegt hiertoe dat de ambtshalve vermindering een verwezenlijking is van hetgeen in het ‘voornemen uitspraak op bezwaar’ van 26 februari 2018 vermeld staat en dat in de ambtshalve vermindering wordt verwezen naar de brief met dagtekening 26 februari 2018. Eiser mocht hieruit opmaken dat deze ambtshalve vermindering tevens de aangekondigde niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar inhield, waartegen beroep openstond. Het beroep is derhalve ontvankelijk.

19. Partijen zijn het erover eens dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover anders te oordelen. Dat leidt ertoe dat het beroep om die reden gegrond verklaard dient te worden en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. Partijen hebben de rechtbank verzocht de zaak inhoudelijk te behandelen en de rechtbank ziet geen reden partijen hierin niet te volgen. De rechtbank komt derhalve toe aan de beoordeling van de aanslag erfbelasting.

Aanslag erfbelasting

20. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep is ingesteld, omdat de uitspraken in de zaken met nummers HAA 18/2355 en HAA 18/2356 van belang kunnen zijn voor de omvang van zijn erfrechtelijke verkrijging en voor de hoogte van de aanslag erfbelasting. Als er (door de andere erfgenamen) meer of minder schenkbelasting verschuldigd is, dan gaat het saldo van de nalatenschap omlaag of omhoog en dat heeft financiële gevolgen voor eiser.

21. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen fiscaal belang heeft. Indien door de uitspraken in de zaken met nummers HAA 18/2355 en/of HAA 18/2356 het saldo van de nalatenschap verandert, dan zal dit normaliter ambtshalve doorwerken naar eiser, maar nu de termijn voor ambtshalve vermindering is verstreken, is dat niet het geval.

22. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in de bezwaarfase volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiser. De in 2014 door eiser van de moeder ontvangen schenking van € 100.000 is op grond van artikel 12 van de Successiewet in eerste instantie ten onrechte bij de erfrechtelijke verkrijging opgeteld. Verweerder heeft dat gecorrigeerd middels de ambtshalve vermindering van 12 april 2018. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van eiser ten aanzien van de eventueel verschuldigde schenkbelasting door de andere erfgenamen geen doel treft. In de onderhavige zaak en in de zaken met nummers HAA 18/2355 en HAA 18/2356 zijn de aanslagen erfbelasting in geschil en niet de aanslagen schenkbelasting. Aangezien de aanslagen schenkbelasting niet in geschil zijn, kan er ook niet meer of minder schenkbelasting verschuldigd zijn, zodat er geen gevolgen zijn voor de erfrechtelijke verkrijging van eiser dan wel voor de aanslag erfbelasting. Voor zover verweerder heeft bedoeld dat er geen belang is bij het beroep, faalt dat standpunt aangezien de aanslag erfbelasting niet tot nihil is verminderd. De aanslag is, na vermindering, op het juiste bedrag vastgesteld.

Proceskosten

23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 0,5, nu het beroep enkel gegrond is vanwege de onterechte niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

verklaart het bezwaar tegen de aanslag erfbelasting gegrond;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bij vermindering van 12 april 2018 verminderde aanslag erfbelasting in stand blijven;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. T.N. van Rijn, leden, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2021.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel