Home

Rechtbank Noord-Holland, 07-03-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:1794, HAA 20/4068 V

Rechtbank Noord-Holland, 07-03-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:1794, HAA 20/4068 V

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
7 maart 2022
Datum publicatie
10 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:1794
Zaaknummer
HAA 20/4068 V

Inhoudsindicatie

verzet niet-ontvankelijk.

Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een verzetschrift zes weken. De termijn vangt op grond van artikel 6:8 van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak aan de belanghebbende is verzonden.

Opposante voert in verzet aan dat zij lang heeft gewacht op de uitspraak van de rechtbank. Toen zij de uitspraak maar niet ontving, heeft opposante met de rechtbank gebeld. Uit de informatie die zij toen heeft gekregen, bleek dat er op in december 2020 reeds uitspraak was gedaan. Opposante stelt dat zij de uitspraak niet heeft ontvangen.

De rechtbank ziet in hetgeen opposante heeft aangevoerd, geen reden om haar de termijnoverschrijding niet aan te rekenen. Vaststaat dat de aangetekende brief van 9 december 2020 op 11 december 2020 is afgehaald van een postkantoor en dat voor ontvangst is getekend. De stelling van opposante dat zij de uitspraak van de rechtbank niet heeft ontvangen, kan hierom niet gevolgd worden. verzet niet tijdig ingediend

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/4068 V

Procesverloop

Opposante heeft op 22 juli 2020 tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst van 17 juni 2020 inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2016 beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 4 december 2020, verzonden op 9 december 2020, heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.

Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante de beroepsgronden niet tijdig heeft ingediend.

2. Alvorens in deze verzetzaak te kunnen beoordelen of de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is, dient de rechtbank ambtshalve eerst na te gaan of opposante haar verzetschrift tijdig heeft ingediend.

3. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb zijn bij de beoordeling van het verzet onder meer de artikelen 6:7 tot en met 6:9 en 6:11 van de Awb van overeenkomstige toepassing.

4. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een verzetschrift zes weken. De termijn vangt op grond van artikel 6:8 van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak aan de belanghebbende is verzonden.

5. Op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend verzetschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

6. De rechtbank heeft de uitspraak per aangetekende post op 9 december 2020 verzonden. De verzetstermijn ving derhalve aan op 10 december 2020 en eindigde op 20 januari 2021.

7. Blijkens de dagtekening van het verzetschrift van 16 november 2021 en de ontvangst van het verzetschrift op de griffie van de rechtbank op 17 november 2021 is het verzetschrift op 16 november 2021 ter post bezorgd. Het verzet is daarmee niet ingediend binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is bekendgemaakt.

8. Opposante voert in verzet aan dat zij lang heeft gewacht op de uitspraak van de rechtbank. Toen zij de uitspraak maar niet ontving, heeft opposante met de rechtbank gebeld. Uit de informatie die zij toen heeft gekregen, bleek dat er op in december 2020 reeds uitspraak was gedaan. Opposante stelt dat zij de uitspraak niet heeft ontvangen.

9. Na ontvangst van het verzetschrift heeft de griffier van de rechtbank bij PostNL navraag gedaan over de bezorging van de brief met de uitspraak van de rechtbank van 4 december 2020 aan de gemachtigde van opposante. Uit de gegevens van PostNL blijkt dat de aangetekend verzonden brief van 9 december 2020, gericht aan de gemachtigde van opposante, op 11 december 2020 om 12:40 uur is afgehaald van het postagentschap op het adres: gebroeders Winter Linnaeusstraat, Linnaeusstraat 58 in Amsterdam. Voor ontvangst is getekend. PostNL heeft een kopie van deze zendingsgegevens aan de rechtbank toegestuurd.

10. Bij aangetekende brief van de rechtbank van 18 november 2021, op verzoek van de gemachtigde gestuurd naar het adres van opposante zelf, is aan opposante verzocht om binnen twee weken na verzending van die brief schriftelijk aan te geven waarom zij het verzetschrift na afloop van de termijn heeft ingediend. Een kopie van de zendingsgegevens van PostNL van de brief van 9 december 2020 is bij deze brief gevoegd. Deze brief heeft de rechtbank retour ontvangen van PostNL met de mededeling dat de brief is niet is afgehaald van de PostNL locatie. Vervolgens heeft de griffier deze brief, met een kopie van de verzendgegevens, ter kennisname nogmaals naar het adres van opposante verzonden. In de begeleidende brief is vermeld dat de in de aangetekende brief van 18 november 2021 genoemde termijn van twee weken niet opnieuw aanvangt. Volgens de Basisregistratie personen stond opposante immers ingeschreven op het van haar bekende adres.

11. De rechtbank ziet in hetgeen opposante bij brief van 16 november 2021 heeft aangevoerd, geen reden om haar de termijnoverschrijding niet aan te rekenen. Vaststaat dat de aangetekende brief van 9 december 2020 op 11 december 2020 is afgehaald van een postkantoor en dat voor ontvangst is getekend. De stelling van opposante dat zij de uitspraak van de rechtbank niet heeft ontvangen, kan hierom niet gevolgd worden.

12. De rechtbank acht het verzet niet-ontvankelijk. Hieruit volgt dat de uitspraak van 4 december 2020 in stand blijft.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid vanN. Joacim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel