Home

Rechtbank Noord-Holland, 22-03-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2665, AWB - 20 _ 173

Rechtbank Noord-Holland, 22-03-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2665, AWB - 20 _ 173

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
22 maart 2022
Datum publicatie
29 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:2665
Zaaknummer
AWB - 20 _ 173

Inhoudsindicatie

Douanerecht. Indeling in GN van 'Emerox 1144'. Percentage onzuiverheden in Emerox 1144 te hoog om als residuele onzuiverheid te gelden, Emerox 1144 kwalificeert als chemisch product elders genoemd noch elders onder begrepen. Beroep op vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/173

(gemachtigde: mr. R. Andringa),

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 5 februari 2019 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 408.906,03, zijnde € 398.356,35 aan douanerechten en € 10.549,68 aan rente op achterstallen.

Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit is in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2021, waarbij de zaak met het nummer HAA 20/175 (met [bedrijf 1] GmbH als eiseres) gelijktijdig werd behandeld.

Voor eiseres zijn verschenen de gemachtigde van eiseres en de heer [naam 1] (werkzaam bij [bedrijf 1] GmbH).Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. dr. [naam 2] , mr. [naam 3] en dr. [naam 4] (chemicus werkzaam bij het Douane Laboratorium).

Overwegingen

Feiten

1. In de periode van 28 maart 2017 tot en met 28 februari 2018 heeft [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) op naam en voor rekening van eiseres, een producent van chemicaliën, aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van goederen met de handelsbenaming ‘Emerox 1144’.

2. In december 2017 is Emerox 1144 door het Douane Laboratorium onderzocht. In eerste instantie is vastgesteld dat Emerox 1144 hoofdzakelijk uit azelaïnezuur bestond en is de door eiseres aangegeven Taric-code 2917 1390 90 en aanvullende Taric-code 2500 akkoord bevonden. In juni 2018 is Emerox 1144 opnieuw door het Douane Laboratorium onderzocht en heeft het laboratorium vastgesteld dat Emerox 1144 voor 89% uit azelaïnezuur en 11% uit dicarbonzuren bestaat, zodat indeling dient plaats te vinden onder Taric-code 3824 9993 90 en aanvullende Taric-code 2501.

3. In 2018 is een administratieve controle ingesteld bij [bedrijf 2] . De controle was gericht op de indeling in het gebruikstarief en het toegepaste tarief. Er zijn 69 aangiften van eiseres onderzocht, gedaan in de periode van 28 maart 2017 tot en met 28 februari 2018. Verweerder meent dat de indeling van Emerox 1144 dient plaats te vinden onder Taric-code 3824 9993 90, met aanvullende Taric-code 2501, en dat eiseres op grond van deze indeling een tarief van 6,5% aan douanerechten is verschuldigd.

Geschil

4. Tussen partijen is in geschil of Emerox 1144 onder Taric-code 2917 1390 90 dan wel Taric-code 3824 9993 90 moet worden ingedeeld. Enkel indien Emerox 1144 in aanmerking komt voor indeling onder Taric-code 3824 9993 90 is tussen partijen in geschil of Emerox 1144 voor indeling onder aanvullende Taric-code 2500 dan wel 2501 in aanmerking komt. Tot slot is in geschil of een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel aan navordering van douanerechten in de weg staat. Van de nagevorderde douanerechten van € 398.356,35 heeft € 6.045,99 betrekking op de invoer van Emerox 1112 en Emerox 1175. De navordering van die € 6.045,99 wordt door eiseres niet betwist. De rente over dit bedrag bedraagt € 160.

5. Eiseres stelt dat de utb ten onrechte aan haar is uitgereikt. Zij bepleit dat Emerox 1144, bestaande uit tenminste 88% azelaïnezuur en daarnaast uit drie andere dicarbonzuren (C11, C10 en C8), onder Taric-code 2917 1390 90 en aanvullende Taric-code 2500 moet worden ingedeeld. De aanvullende Taric-code is door eiseres gebruikt omdat azelaïnezuur op de zogeheten International Non-prorietary Names (hierna: INN) lijst staat en daarom in het geheel geen douanerechten zijn verschuldigd.

Eiseres stelt dat uit de ‘Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur’ (hierna: de Indelingsregels) volgt dat Emerox 1144 onder Taric-code 2917 1390 90 moet worden ingedeeld. Uit Indelingsregel 3a volgt dat de meest specifieke post voorrang heeft op elke andere, meer algemene post(en) die van toepassing kunnen zijn. Aangezien post 2917 duidelijk specifieker is dan (rest)post 3824 heeft post 2917 voorrang. Eiseres verwijst in dat kader naar een arrest van de Hoge Raad van 29 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1863).

Eiseres stelt voorts dat Emerox 1144 onder de letterlijke bewoordingen van GN-post 2917 1390 valt. De onzuiverheden in Emerox 1144 kwalificeren als ‘residuele onzuiverheden’ en doen aan deze indeling niet af. Eiseres wijst in dat kader op aantekening 1, onder a, op hoofdstuk 29 van de GN. De aanwezigheid van ‘onzuiverheden’ staat niet aan indeling in hoofdstuk 29 in de weg, mits de onzuiverheden niet zijn toegevoegd, en ook niet in het product zijn gelaten om het product meer of minder geschikt te maken voor bepaalde toepassingen in plaats van voor algemeen gebruik. Eiseres verwijst in dit kader naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) in de zaak Agroferm A/S (20 juni 2013, C-568/211, ECLI:EU:C:2013:407). Uit dit arrest van het HvJ blijkt dat het percentage van onzuiverheden niet van belang is. Beslissend is of voor het product objectief aanwijsbare andere toepassingsmogelijkheden worden gecreëerd, middels de in het product aanwezige residuele onzuiverheden, die het zonder de aanwezigheid van de onzuiverheden niet zou hebben. De residuele onzuiverheden in Emerox 1144 maken dit goed niet beter geschikt voor bepaalde toepassingen. Verweerder geeft in de onderhavige zaak volgens eiseres een onjuiste uitleg aan de ‘tolerantieregel’ (inhoudende dat residuele onzuiverheden zijn toegestaan). De resterende dicarbonzuren zijn volgens verweerder achtergelaten om het product geschikter te maken voor bepaalde toepassingen.

Voor het geval de rechtbank niet het standpunt van eiseres met betrekking tot de indeling van Emerox 1144 mocht delen, neemt eiseres nog het standpunt in dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld en de utb om die reden niet in stand kan blijven.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de utb tot € 6.945,99, met veroordeling van verweerder in de proceskosten in bezwaar en beroep.

6. Verweerder betoogt dat Emerox 1144 op grond van Aantekening 1 onder a op hoofdstuk 29 niet in GN-post 2917 kan worden ingedeeld. Verweerder stelt dat Emerox 1144 onder Taric-code 3824 9993 90 moet worden ingedeeld en dat de utb dus terecht is uitgereikt. De aanvullende Taric-code 2501 moet worden vermeld, omdat geen aanspraak kan worden gemaakt op de vrijstelling voor bepaalde farmaceutische producten.

Eiseres maakt Emerox 1144 van plantaardige olie, die voornamelijk bestaat uit oliezuur met een koolstofketen van 18 (C18), maar daarnaast ook in mindere mate kortere en langere ketens bevat (bijvoorbeeld C15, C16, C17, C19, C20, C21). Door middel van ozonolyse ontstaat uit C18 onder meer C9, azelaïnezuur, en daarnaast ook C7, C8, C10, C11. Na de ozonolyse vindt nog vijf maal distillatie en één maal extractie plaats, waarna het product wordt gedroogd en verwerkt tot witte vlokken. Het eindproduct bestaat voor 89% uit azelaïnezuur en voor 11% uit andere dicarbonzuren.

Het vertrekpunt voor de indeling van een goed in de GN is algemene regel 1. In deze zaak is aantekening 1, onder a, op hoofdstuk 29 belangrijk. Voor een indeling van een goed in dit hoofdstuk is van belang dat het in te delen goed een geïsoleerde chemisch welbepaalde organische verbinding betreft. Door de samenstelling (89% azelaïnezuur en 11% andere dicarbonzuren) beantwoordt Emerox 1144 op voorhand niet aan voormelde aantekening, omdat geen sprake is van een geïsoleerde chemisch welbepaalde organische verbinding.

Uit aantekening 1, onder a, op hoofdstuk 29 volgt echter dat een stof soms ook in hoofdstuk 29 kan worden ingedeeld als deze onzuiverheden bevat. De onzuiverheden die mogen voorkomen, hebben noodzakelijkerwijs een residueel karakter. Zij mogen niet afdoen aan het ‘geïsoleerde’ voorkomen van de betrokken organische verbinding. Of onzuiverheden afdoen aan het ‘geïsoleerde’ voorkomen hangt nauw samen met de vraag welke zuiverheid kan worden bereikt. Volgens verweerder is in het kader van hoofdstuk 29 over het algemeen sprake van stoffen met een zuiverheid van rond 98-99%. Azelaïnezuur kan nagenoeg 100% zuiver worden gemaakt. In de handel zijn bij verschillende marktdeelnemers producten bestaande uit 99% azelaïnezuur te verkrijgen. Er bestaat geen enkele praktische reden (zoals vervoer of veiligheid) die rechtvaardigt dat bij azelaïnezuur wordt afgeweken van dit uitgangspunt van de hoogste zuiverheidsgraad.

Verweerder betoogt dat uit de indelingsverordening (EG) nummer 691/96 kan worden afgeleid dat een product met ongeveer 79% azelaïnezuur als onvoldoende zuiver wordt aangemerkt om onder hoofdstuk 29 te worden ingedeeld.

Emerox 1144 kan als chemisch product, elders genoemd noch elders onder begrepen, wel worden ingedeeld in GN-post 3824. Eiseres heeft dat niet weerlegd.

Gelet op de samenstelling van Emerox 1144 dient volgens verweerder de aanvullende Taric-code 2501 te worden gebruikt. Maar zelfs als Emerox 1144 zou dienen te worden ingedeeld onder GN-code 2917 1390, dan betekent dit volgens verweerder nog niet automatisch dat Emerox 1144 in aanmerking komt voor vrijstelling. Een vrijstelling vormt immers een uitzondering op de regel dat invoerrechten verschuldigd zijn en moet daarom strikt worden uitgelegd. Goederen met een te hoog gehalte aan andere stoffen komen niet in aanmerking voor vrijstelling van invoerrechten voor specifieke INN-stoffen.

Voor een beroep op het ongeschreven vertrouwensbeginsel en/of artikel 119 DWU is in deze beroepsprocedure geen plaats.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

7. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Toepasselijke wet- en regelgeving

8. Voor de indeling van goederen in de GN zijn de indelingsregels van belang. Indelingsregels 1, 2a, 3 en 6 luiden als volgt:

“1. De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van de hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.

2. a. De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanige aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.

b. (…)

3. Indien goederen met toepassing van het bepaalde in punt 2, onder b., of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:

a. de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld of op een gedeelte van de artikelen, in het geval van goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de posten daarvan een vollediger of nauwkeuriger omschrijving geeft;

b. (…)

c. (…)

(…)

6. Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post, zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede ‘mutatis mutandis’ de vorenstaande bepalingen, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voor zover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.”

9. Afdeling VI van de GN is getiteld “Producten van de chemische en aanverwante industrieën” en bevat 11 hoofdstukken (28 tot en met 39). Hiervan bevat hoofdstuk 29, met het opschrift “Organische chemische producten”, post 2917. Deze post, "Meerwaardige carbonzuren, daarvan afgeleide anhydriden, halogeniden, peroxiden en peroxyzuren, alsmede halogeen-, sulfo -, nitro- en nitrosoderivaten daarvan" is – voor zover relevant, als volgt onderverdeeld, waarbij ook de in geschil zijnde Taric-codes worden vermeld:

2917 13

– – azelaïnezuur en sebacinezuur, alsmede zouten en esters daarvan:

2917 13 90

– – – andere

2917 13 90 10

– – – – dimethylsebacaat (CAS RN 106-79-6)

2917 13 90 90

– – – – andere

10. Hoofdstuk 38 van de GN, met het opschrift “Diverse producten van de chemische industrie”, bevat post 3824. Deze post, "Bereide bindmiddelen voor gietvormen of voor gietkernen; chemische producten en preparaten van de chemische of van aanverwante industrieën (mengsels van natuurlijke producten daaronder begrepen), elders genoemd noch elders onder begrepen", is onderverdeeld als volgt (voor zover relevant):

3824 99

– – andere:

(…)

– – – – – chemische producten of preparaten, voornamelijk samengesteld uit organische verbindingen, elders genoemd noch elders onder begrepen:

3824 99 92

– – – – – – in vloeibare vorm bij 20 °C

3824 99 93

– – – – – – andere

3824 99 93 90

– – – – – – – andere

11. Aantekening 1, sub a, op hoofdstuk 29 van de GN bepaalt:

"De posten van dit hoofdstuk hebben, voor zover uit de context niet het tegendeel blijkt uitsluitend betrekking op:

a. geïsoleerde chemisch welbepaalde organische verbindingen, ook indien zij onzuiverheden bevatten;

(...)”

12. De Engelse tekst van de toelichting op hoofdstuk 29 van het Geharmoniseerd Systeem (hierna: het GS) luidt (voor zover relevant):

“As a general rule, this Chapter is restricted to separate chemically defined compounds, subject to the provisions of Note 1 to the Chapter.

(A) Chemically defined compounds

A separate chemically defined compound is a substance which consists of one molecular species (e.g., covalent or ionic) whose composition is defined by a constant ratio of elements and can be represented by a definitive structural diagram. In a crystal lattice, the molecular species corresponds to the repeating unit cell.

Separate chemically defined compounds containing other substances deliberately added during or after theirmanufacture (including purification) are excluded from this Chapter. Accordingly, a product consisting of saccharin mixed with lactose, for example, to render the product suitable for use as a sweetening agent is excluded (see Explanatory Note to heading 29.25).

The separate chemically defined compounds of this Chapter may contain impurities (Note 1 (a)). An exception to this rule is created by the wording of heading 29.40 which, with regard to sugars, restricts the scope of the heading to chemically pure sugars.

The term “impurities” applies exclusively to substances whose presence in the single chemical compound results solely and directly from the manufacturing process (including purification). These substances may result from any of the factors involved in the process and are principally the following :

( a) Unconverted starting materials.

( b) Impurities present in the starting materials.

( c) Reagents used in the manufacturing process (including purification).

( d) By-products.

It should be noted, however, that such substances are not in all cases regarded as “impurities” permitted under Note 1 (a). When such substances are deliberately left in the product with a view to rendering it particularly suitable for specific use rather than for general use, they are not regarded as permissible impurities. For example, a product consisting of methyl acetate with methanol deliberately left in with a view to improving its suitability as a solvent is excluded (heading 38.14). For certain compounds (e.g., ethane, benzene, phenol, pyridine), there are specific purity criteria, indicated in Explanatory Notes to headings 29.01, 29.02, 29.07 and 29.33.”

13. De Engelse tekst van de toelichting op post 2917 bepaalt (voor zover relevant):

“This heading covers polycarboxylic acids and their anhydrides, halides, peroxides, peroxyacids, esters and salts, as well as the halogenated, sulphonated, nitrated or nitrosated derivatives (including compound derivatives) of any of these products.

(A) ACYCLIC POLYCARBOXYLIC ACIDS AND THEIR ESTERS, SALTS AND DERIVATIVES

(1) (…)

(2) (…)

(3) Azelaic acid*. Yellowish to white crystalline powder; used, inter alia, for preparing plastics (alkyd resins, polyamides, polyurethanes) and in other organic syntheses.

(…)

14. De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 691/96 van de Commissie van 16 april 1996 tot indeling van “mengels van carbonzuren bevattende ongeveer 79 gewichtsprocenten azelaïnezuur (…)” in de GN luidt als volgt (voor zover relevant):

Omschrijving van de goederen

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

2. Mengsel van carbonzuren bevattende ongeveer 79 gewichtsprocenten azelaïnezuur, 20 gewichtsprocenten andere tweewaardige zuren en 1 gewichtsprocent eenwaardige zuren.

3824 90 90

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, alsmede de tekst van de GN-codes 3824, 3824 90 en 3824 90 90.

Het produkt wordt als onvoldoende zuiver aangemerkt om te worden ingedeeld in hoofdstuk 29.

Beoordeling van het geschil

15. Met betrekking tot de indelingsregels die van toepassing zijn, heeft het volgende te gelden. Op een mengsel, bestaande uit twee of meer stoffen, kan in beginsel indelingsregel 2b worden toegepast. In aantekening 1a, onder a, op hoofdstuk 29 staat echter dat de posten van dit hoofdstuk uitsluitend betrekking hebben op “geïsoleerde chemisch welbepaalde organische verbindingen, ook indien zij onzuiverheden bevatten”. Verbindingen van meer stoffen vallen daarom, tenzij deze als ‘onzuiverheid’ kwalificeren, niet onder hoofdstuk 29. Aan toepassing van indelingsregel 2b en verder wordt in de onderhavige zaak dan ook niet toegekomen.

16. Uit indelingsregel 1 volgt dat onder meer de aantekeningen op de afdeling wettelijk bepalend zijn. In deze zaak is de vraag hoe het begrip ‘onzuiverheid’, dat in aantekening 1, onder a, op hoofdstuk 29 staat, moet worden uitgelegd. Hoewel partijen het erover eens zijn dat Emerox 1144 voor 11% uit dicarbonzuren bestaat, is eiseres van mening dat deze dicarbonzuren kwalificeren als onzuiverheid in de zin van deze aantekening. Verweerder neemt daarentegen het standpunt in dat een percentage van 11% dicarbonzuren te groot is. Hij wijst in dat kader onder meer op de productie van het onderhavige goed door concurrenten van eiseres. Zij produceren hetzelfde soort goed doch dit bestaat voor een veel geringer percentage uit onzuiverheden. Een percentage van ongeveer 98 á 99% aan azelaïnezuur is haalbaar, hetgeen tijdens zitting door eiseres wordt beaamd.

17. Met betrekking tot de uitleg van de term ‘onzuiverheden’ kan onder meer de toelichting op hoofdstuk 29 van het GS worden geraadpleegd. In dat kader zij opgemerkt dat dergelijke toelichtingen niet rechtens bindend zijn. Zij vormen in het kader van de indeling van een product in de GN echter wel aanwijzingen die een belangrijk hulpmiddel zijn voor de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende GN-posten (Zie HvJ 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe NV, C-15/05, ECLI:EU:C:2006:259, punt 36). In de toelichting op hoofdstuk 29 van de GS staat onder meer dat de term onzuiverheden uitsluitend betrekking heeft op stoffen waarvan de aanwezigheid in een chemisch welbepaalde verbinding enkel en rechtstreeks voortvloeit uit het vervaardigingsproces (het zuiveren daaronder begrepen). Daarnaast wordt in de toelichting op hoofdstuk 29 van de GS erop gewezen dat stoffen niet altijd worden beschouwd als onzuiverheden die op grond van aantekening 1, onder a, op hoofdstuk 29 zijn toegelaten. Zo worden stoffen niet aangemerkt als onzuiverheden waarvan de aanwezigheid is toegelaten indien “dergelijke stoffen opzettelijk in de producten worden gelaten met de bedoeling ze méér geschikt te maken voor bijzondere toepassingen dan voor gebruik in het algemeen”. Eiseres heeft in dat kader aangegeven dat de huidige productietechniek van eiseres het vanuit bedrijfseconomisch perspectief moeilijk haalbaar maakt om een hogere zuiverheidsgraad te behalen. Hoewel het voor andere ondernemers dus wel mogelijk is een product te produceren dat voor een hoger percentage uit azelaïnezuur bestaat, is dat voor eiseres dus niet zonder meer mogelijk. In de onderhavige zaak is de vraag of het feit dat de huidige productietechniek van eiseres het voor haar niet mogelijk maakt een hoger percentage azelaïnezuur te vervaardigen, met zich brengt dat kan worden gesproken van het ‘opzettelijk in het product laten van dicarbonzuren’, zodat niet gesproken kan worden van een voldoende zuiver product.

18. Ook het HvJ heeft zich uitgelaten over de term ‘onzuiverheden’ in aantekening 1, onder a, op hoofdstuk 29. Het HvJ overweegt in de onder overweging 5 genoemde zaak Agroferm dat in een product onzuiverheden mogen voorkomen, doch dat deze noodzakelijkerwijs een residueel karakter [mogen] hebben, zodat zij niet afdoen aan het “geïsoleerde” voorkomen van de betrokken organische verbinding. Volgens het HvJ is deze ‘tolerantie’ gebaseerd op het feit dat het in de regel technisch onmogelijk is om een zuiverheidsgraad van 100% te bereiken. Beide partijen beamen dat het ook bij het onderhavige product technisch onmogelijk is om azelaïnezuur te produceren dat 100% zuiver is. Er is echter een groot procentueel verschil in het percentage azelaïnezuur waaruit de onderhavige goederen bestaan en het percentage azelaïnezuur waaruit producten van concurrenten bestaan. De rechtbank is van oordeel dat het percentage onzuiverheden in Emerox 1144 te hoog is om als residuele onzuiverheid te gelden.

19. Toepassing van Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 691/96 leidt niet tot een andere uitkomst, zodat in het midden kan blijven of en in hoeverre de ingevoerde goederen vergelijkbaar zijn met het door het Comité douanewetboek onderzochte product dat het onderwerp vormde van deze verordening.

20. Gelet op het vorenoverwogene dient indeling plaats te vinden onder Taric-code 3824 99 93 90. Emerox 1144 kwalificeert namelijk als chemisch product, elders genoemd noch elders onder begrepen. Tussen partijen is niet in geschil dat als Emerox 1144 niet onder GN-code 2917 1390 kan worden ingedeeld, de aanvullende Taric-code 2501 van toepassing is.

21. Voor zover een deel van de nagevorderde douanerechten betrekking heeft op de invoer van twee andere producten, te weten Emerox 1112 en 1175, is tussen partijen niet in geschil dat deze producten niet onder 2917 1390 90 vallen, zodat daarvoor terecht is nagevorderd.

Vertrouwensbeginsel

22. Tot slot is in geschil of navordering achterwege dient te worden gelaten wegens schending van door de douane jegens eiseres gewekt vertrouwen.

23. Eiseres betoogt dat zij gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan het onderzoek van het Douane Laboratorium in december 2017 (zie overweging 2 van deze uitspraak). Volgens eiseres is een verzoek om kwijtschelding of terugbetaling (artikel 119 DWU) niet noodzakelijk indien een belastingplichtige zich op het vertrouwensbeginsel wenst te beroepen. Zij wijst in dit kader op het arrest van het HvJ in de zaak Elkema NE (14 september 2006, C-181/04, ECLI:EU:C:2006:563).

24. De rechtbank overweegt ten eerste dat het arrest van het HvJ waar eiseres op wijst, betrekking heeft op btw en niet op douanerechten. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat er een afzonderlijke voorziening in het DWU is voor gevallen waarin op grond van een vergissing van douaneautoriteiten ten onrechte geen of te weinig douanerechten zijn geheven. Het betreft artikel 119 DWU (verzoek om kwijtschelding of terugbetaling). De voorziening is gegrond op de algemene rechtsbeginselen van de Unie, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel. Aangezien een beroep op dit rechtsbeginsel is opgenomen in het DWU en daaraan geen onnodige beperkingen zijn gesteld, moet bij schending van dit beginsel worden uitgegaan van deze regeling van het DWU. Eiseres kán en dient zich met een verzoek om kwijtschelding of terugbetaling dan ook eerst tot de douaneautoriteiten te wenden. De rechtbank wijst in dat kader op het arrest van het HvJ van 5 oktober 1988 (R. Padovani en erfgenamen Mantovani, C-210/87, ECLI:EU:C:1988:476) en het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7710, rechtsoverweging 3.3).

25. Het beroep van eiseres op artikel 119 DWU en/of het vertrouwensbeginsel kan in het kader van het geschil over de indeling en de daarop gebaseerde vaststelling van de verschuldigde douanerechten niet leiden tot het door eiseres beoogde doel.

Slotsom

26. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel