Home

Rechtbank Noord-Holland, 05-04-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2880, HAA 22/770

Rechtbank Noord-Holland, 05-04-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2880, HAA 22/770

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
5 april 2022
Datum publicatie
11 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:2880
Zaaknummer
HAA 22/770

Inhoudsindicatie

BNT bezwaar definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag.

De termijn is alle lange tijd verlopen de rechtbank gaat er van uit dat verweerder alles in het werk stelt eiseres zo spoedig mogelijk te horen over haar bezwaar en na het horen zo spoedig mogelijk een beslissing zal nemen.

Eeen termijn van 2 weken is onrealistisch kort nu eiseres (ook in haar belang) nog gehoord moet worden over haar bezwaar. De rechtbank draagt verweerder op om binnen 6 weken na deze uitspraak alsnog een besluit te nemen.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 22/770

(gemachtigde: mr. F. Spieker)

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar gericht tegen de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 1 juni 2021.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

  1. . Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.

  2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.

  3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.

  4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra: a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

  5. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  6. Eiseres heeft op 12 juli 2021 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de ontvangst van dit bezwaarschrift bij brief van 24 augustus 2021 bevestigd. Bij brief van 21 december 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en vervolgens is zij op 10 februari 2022 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift.

  7. Met eiseres stelt de rechtbank dan ook vast dat verweerder de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder na die beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan.

  8. Het beroep is kennelijk gegrond.

9. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom wegens het niet tijdig beslissen vast te stellen. Verweerder erkent dat niet tijdig beslist is, dat de dwangsomregeling van toepassing is en dat daarom een dwangsom verbeurd is.

10. De hoogte van de dwangsom bedraagt in het onderhavige geval het maximumbedrag van € 1.442, omdat verweerder al meer dan 42 dagen in gebreke is. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.

11. Aangezien het beroep gegrond is en er nog steeds geen besluit is bekendgemaakt, moet de rechtbank het bestuursorgaan opdragen om in principe binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d van de Awb).

12. Verweerder verzoekt in zijn verweerschrift dat de rechtbank een beslistermijn op te leggen van meer dan twee weken na verzending van deze uitspraak. Verweerder stelt dat de Bezwaarschriftadviesencommissie een hoorzitting zal plannen. Tot medio april is de hoorzittingenagenda al gepland. Nadat de hoorzitting heeft plaatsgevonden zal de Bezwaarschriftadviesencommissie een advies uitbrengen aan verweerder. Gemiddeld duurt dit zes weken tot twee maanden na een hoorzitting. Daarna zal een beslissing op bezwaar worden genomen. Dit kan ongeveer twee weken in beslag nemen.

13. De rechtbank overweegt als volgt. De rechter moet bij het stellen van een nadere termijn voor het besluit een op dit moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De

rechter moet een nadere termijn stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is (ABRvS 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346).

Eiseres wacht al zeer lange tijd op een beslissing op haar bezwaar. Het bezwaarschrift is op 14 juli 2021 ontvangen door verweerder. De rechtbank vindt dat verweerder inmiddels meer dan genoeg tijd heeft gehad om dit bezwaarschrift voor te leggen aan de Bezwaarschriftadviesencommissie , zeker ook omdat verweerder bij brief van 24 augustus 2021 eiseres reeds gemeld heeft dat zij over haar bezwaar zal worden gehoord. De rechtbank gaat er namelijk vanuit dat het proces om het besluit te nemen al loopt en niet pas gaat beginnen zodra de onderhavige uitspraak is gedaan. Er bestaat tussen partijen immers geen geschil over dat de termijn is overschreden en verweerder was zich hiervan na het ontvangen van de ingebrekestelling bewust. In elk geval had verweerder daarom sinds het ontvangen van de ingebrekestelling van eiseres op 21 december 201 de procedures moeten starten zo dit nog niet gedaan was. Sindsdien zijn er ruim drie maanden verstreken. Daarom acht de rechtbank het nu nog toekennen van een beslistermijn zoals verweerder heeft verzocht onnodig lang. De rechtbank gaat er in deze omstandigheid vanuit dat verweerder alles in het werk stelt eiseres zo spoedig mogelijk te horen over haar bezwaar en na het horen zo spoedig mogelijk een beslissing zal nemen. Een termijn van twee weken is onrealistisch kort nu eiseres (ook in haar belang) nog gehoord moet worden over haar bezwaar. Een langere beslistermijn dan de wet als uitgangspunt geeft is gelet op het hiervoor overwogene nodig en daarom zal de rechtbank verweerder opdragen om binnen zes weken na deze uitspraak alsnog het besluit te nemen.

14. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.

15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 50 vergoeden.

16. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij voor de beroepsmatig verleende bijstand heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend voor een bedrag van € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759, bij een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom). Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van

€ 15.000;

- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?