Home

Rechtbank Noord-Holland, 12-05-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4072, HAA 21/6

Rechtbank Noord-Holland, 12-05-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4072, HAA 21/6

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
12 mei 2022
Datum publicatie
31 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:4072
Zaaknummer
HAA 21/6

Inhoudsindicatie

MRB: auto aangepast na RDW-keuring kwalificeert niet als bestelauto, naheffing terecht. Rechtbank volgt 100% boete niet, straftoemeting vereist. Vermindering wegens ernst overtreding en mate van verwijtbaarheid.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/6

(gemachtigde [naam gemachtigde] )

en

Procesverloop

Met dagtekening 18 juni 2020 heeft verweerder aan eiseres over de periode van 16 februari 2019 tot en met 15 februari 2020 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 2.080 en bij beschikking van gelijke datum een boete van € 2.080.

Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2022 te Haarlem. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres was van 16 februari 2019 tot en met 8 juni 2020 houder van een Mercedes-Benz X-klasse met het kenteken [kenteken] . Eiseres heeft de auto aangeschaft voor haar bedrijf en de heer [naam 3] was daar in dienst.

2. De auto is door de RDW op 15 januari 2019 gekeurd in de staat als opleggertrekker (chassis-cabine) met koppelschotel. In deze staat heeft de auto niet de bij de X-klasse behorende originele laadbak erop.

3. Eiseres heeft de auto van de autohandelaar gekocht en heeft motorrijtuigenbelasting voldaan voor een bestelauto.

4. Op 3 december 2019 is de auto op de openbare weg voor een controle aangehouden. Bij deze controle zijn foto’s gemaakt waarop te zien is dat op het chassis van de auto een laadbak zit. Verder zijn afstanden opgemeten en vastgelegd door een foto te maken van een centimeter die geplaatst is op een bepaald deel van de auto. Het rapport van deze controle vermeldt onder meer:

“Uitslag onderzoek inrichtingseisen:Motorrijtuig afgekeurd

Ruimte voor additionele gegevens bij het signaal:Als opleggertrekker gekeurd maar voldoet niet aan eisen dubbele cabine, hoogte cabine is 117 cm, laadbak 150 cm. Voldoet ook niet aan 40% eis, zie foto’s.”

5. Met dagtekening 25 februari 2020 is aan eiseres een ‘vooraankondiging naheffingsaanslag / boetebeschikking’ gestuurd met als reden dat de auto geregistreerd staat als bestelauto, maar dat bij de controle is geconstateerd dat de auto niet voldoet aan de eisen voor een opleggertrekker en niet aan de eisen van een bestelauto met dubbele cabine.

6. Eiseres heeft hierop gereageerd en heeft daarbij stukken van de aanschaf van de auto gevoegd. In reactie daarop kondigt verweerder aan dat de naheffingsaanslag en de boete zullen worden opgelegd zoals aangekondigd.

7. De auto is op 8 juni 2020 door eiseres verkocht en zij heeft haar bedrijf begin 2022 stopgezet.

Geschil

8. In geschil zijn de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de boete. Meer specifiek is in geschil of de goedkeuring door de RDW van de auto als bestelauto en de verkoop door de autohandelaar als bestelauto aan het opleggen van de aanslag en boete in de weg staan en of eiseres een waarschuwing of kans op aanpassing van de auto had moeten krijgen.

9. Eiseres is het niet eens met de opgelegde naheffingsaanslag en boete. Zij betoogt dat de auto door de RDW is goedgekeurd als opleggertrekker en ook volgens de verkopende autohandelaar als bestelauto kwalificeert en als bedrijfswagen (grijs kenteken) verkocht is. Eiseres was bereid om eventuele benodigde aanpassingen te doen en de auto te laten herkeuren. Zij vraagt zich af waarom zij daar de kans niet voor heeft gekregen en waarom zij niet eerst een waarschuwing heeft gehad.

10. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. De auto kwalificeert niet als bestelauto en eiseres had daarom meer belasting moeten aangeven, namelijk naar het tarief voor een personenauto. De motorrijtuigenbelasting is een aangiftebelasting en eiseres is hiervoor dus zelf verantwoordelijk. Belastingplichtigen die een auto met speciaal tarief zoals een bestelauto aanschaffen worden hierover door de Belastingdienst geïnformeerd via een kennisgevingsbrief. Eiseres heeft een dergelijke kennisgeving met datum 7 maart 2019 ook ontvangen. Het herstelbeleid voor auto’s die niet aan de voorwaarden voldoen, geldt uitsluitend als het karakter van een bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. Voor deze auto zou het om een te grote aanpassing gaan en dus is eiseres volgens dat beleid terecht geen kans op herstel geboden. Verder is het beleid van de Belastingdienst dat een 100% verzuimboete wordt opgelegd.

Beoordeling van het geschil

De naheffingsaanslag

11. In de wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1994 (Wet MRB) zijn motorrijtuigen op drie of meer wielen in principe personenauto’s (artikel 3, eerste lid, aanhef). Als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan dan kan een motorrijtuig als bestelauto kwalificeren. Om te kwalificeren als bestelauto van de soort ‘met dubbele cabine’, geldt dat de laadruimte over een bepaalde lengte en breedte een minimale hoogte van 130 cm moet hebben en dat ten minste 40% van de laadruimte voor het hart van de achterste as moet liggen (artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet MRB). Verder geldt in de onderhavige periode op grond van paragraaf 2.2.4.2. van het Kaderbesluit BPM van 15 april 2017 met toepassing van de hardheidsclausule, een goedkeuring dat een auto met een kaal chassis waarop een koppelschotel is gemonteerd (de trekkeroplegger) wordt aangemerkt als bestelauto. Deze goedkeuring geldt ook voor de motorrijtuigenbelasting.

12. Eiseres heeft bevestigd dat in het controlerapport de juiste waarnemingen en afmetingen van de auto vermeld zijn. De auto kwalificeert vanwege de te geringe hoogte van de cabine en vanwege het niet voldoen aan de 40%-eis dan ook niet als bestelauto met dubbele cabine (zie onder 4). De auto kwalificeert ook niet als trekkeroplegger, omdat er een laadbak op het chassis gemonteerd is en achter de cabine dus geen sprake is van een kaal chassis met koppelschotel (zie ook onder 4). De naheffingsaanslag die ziet op het naar het personenautotarief extra verschuldigde belastingbedrag is in zoverre terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.

13. Tussen partijen is echter niet in geschil dat de auto door de RDW wel als bestelauto (type trekkeroplegger) is goedgekeurd. Klaarblijkelijk is de auto daarna van een laadbak voorzien en in deze staat verkocht aan eiseres. Eiseres en [naam 3] hebben verteld dat de autohandelaar hen verzekerd heeft dat de auto die eiseres kocht als bestelauto kwalificeert. Een uitlating van een autohandelaar kan echter geen in rechte te beschermen vertrouwen opwekken, omdat een autohandelaar – naar algemeen bekend is – niet namens de Belastingdienst iets kan toezeggen. De keuring van de RDW zag op de auto in de staat als opleggertrekker. Doordat de auto naderhand is aangepast, kan die goedkeuring in elk geval geen vertrouwen wekken ten aanzien van die latere staat. En erop vertrouwen dat de auto sinds de keuring ongewijzigd was, mocht eiseres ook niet. De motorrijtuigenbelasting is een belasting die volgens artikel 14 van de Wet MRB op aangifte moet worden voldaan. Dit betekent dat de belastingplichtige zelf verantwoordelijk is voor de juistheid en tijdigheid van de belastingbetaling. De auto was niet in de staat van een trekkeroplegger ofwel chassis-cabine en dat had eiseres zelf kunnen en moeten ontdekken. Hoe vervelend het ook is dat de autohandelaar verkeerde informatie heeft verstrekt, dit kan niet tot een lagere belastingheffing voor de auto leiden dan wettelijk verschuldigd is.

14. Dat eiseres niet eerst een waarschuwing heeft gehad en dus ook geen kans om de auto aan te passen zodat deze wel aan de eisen van een bestelauto zou voldoen, is niet in strijd met de wet en ook niet strijdig met het beleid van de Belastingdienst. Er is geen beleid om eerst te waarschuwen voordat een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting wordt opgelegd in gevallen als het onderhavige, omdat wordt uitgegaan van de hierboven beschreven eigen verantwoordelijkheid voor de juiste belastingbetaling. Het herstelbeleid geldt uitsluitend in situaties waarin het karakter van de bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. In het onderhavige geval gaat het echter om grotere karakteraanpassingen van de auto, zodat er geen recht bestaat op een kans om de geconstateerde onregelmatigheden te herstellen.

15. Hieruit vloeit voort dat verweerder op grond van artikel 33, eerste en tweede lid, van de Wet MRB bevoegd is tot het opleggen van een naheffingsaanslag. De vraag of de naheffingsaanslag terecht en op goede gronden is opgelegd, beantwoordt de rechtbank dan ook bevestigend.

De verzuimboete

16. Op grond van artikel 33 en 37 Wet MRB en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) vormt het niet doen van een aanvullende aangifte in verband met een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt, een betalingsverzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. Paragraaf 34, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) maximeert het boetebedrag voorts tot 100% van de niet betaalde belasting.

17. Artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat, tenzij de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan de boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Paragraaf 6 en 7 van het BBBB bevatten bepalingen van dezelfde strekking.

18. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de boete niet bij wettelijk voorschrift is bepaald, maar alleen bij wettelijk voorschrift is gemaximeerd. De rechtbank onderkent weliswaar de gedachte van de wetgever om de boete als uitgangspunt op 100% van de belasting te stellen, vanwege de doorgaans geringe bedragen aan MRB, maar de vraag is welke bedragen de wetgever van destijds als gering beschouwde. Bij een naheffing over een jaarsperiode en een bedrag van € 2.080 zoals in het onderhavige geval kan naar het oordeel van de rechtbank niet meer van een dermate gering bedrag gesproken worden dat dit een 100% boete rechtvaardigt omdat van een lager bedrag een te weinig afschrikwekkende werking zou uitgaan. De stelling van verweerder dat het beleid is om altijd een 100% boete op te leggen zonder naar de mate van opzet of schuld te kijken volgt de rechtbank ook niet. De wet èn het beleid zoals hierboven weergegeven verlangen immers ook van verweerder om de straf toe te meten aan de hand van alle omstandigheden van het geval.

19. De rechtbank zal nu beoordelen of de boete van € 2.080 passend en geboden is en daarbij rekening houden met de uitgangspunten van de onderhavige regeling en alle omstandigheden van het geval van eiseres. De rechtbank is van mening dat met betrekking tot het begane verzuim eiseres wel een verwijt kan worden gemaakt, omdat zij aangifteplichtig is en niet heeft gecontroleerd of de auto aan de fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet. Eiseres en [naam 3] wisten blijkens hun vragen aan de autohandelaar dat er bijzondere regels waren voor bestelauto’s en hebben onvoldoende gedaan om te verifiëren of de auto in deze staat inderdaad als bestelauto kon doorgaan. De opgelegde boete acht de rechtbank echter te hoog in verhouding tot het begane verzuim. De rechtbank acht de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid zodanig dat deze een boete van € 750 rechtvaardigen.

20. Verder stelt de rechtbank vast dat zij niet binnen twee jaar na de kennisgeving van de boete van 25 februari 2020 uitspraak doet en dat daardoor de duur van de redelijke termijn voor berechting met (afgerond) drie maanden is overschreden. Dit dient tot een verdere vermindering van de boete met 5% (€ 38) te leiden. Het bedrag van de boete wordt daarom vastgesteld op € 712.

21. Vanwege de vermindering van de boete dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

22. Er is geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de opgelegde verzuimboete;

-

vermindert de boete tot € 712 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit, en

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van

mr. J.J. Graanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel