Home

Rechtbank Noord-Holland, 05-09-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8195, C/15/328411 / JU RK 22-815

Rechtbank Noord-Holland, 05-09-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8195, C/15/328411 / JU RK 22-815

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
5 september 2022
Datum publicatie
14 september 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:8195
Zaaknummer
C/15/328411 / JU RK 22-815

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat een geschil over een perspectiefbesluit aan de kinderrechter kan worden voorgelegd ex artikel 1:262b BW. Een perspectiefbesluit is immers bepalend voor de wijze van uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hoewel een perspectiefbesluit bij de beoordeling van een verzoek tot gezagsbeëindiging of verlening van de uithuisplaatsing aan de orde kan komen, is de rechtbank van oordeel dat dit de ouders geen effectieve en adequate rechtsbescherming biedt. De kans is groot dat bij de beoordeling van dergelijke verzoeken de aanvaardbare termijn is verstreken. Een geschil over een perspectiefbesluit dient wel binnen een redelijke termijn van drie maanden aan de kinderrechter te worden voorgelegd. Dat was in deze zaak niet geval. De moeder wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

Uitspraak

Familie- en Jeugdrecht

Zaaknummer: C/15/328411 / JU RK 22-815

Datum uitspraak: 5 september 2022

Beschikking van de meervoudige kamer op basis van de geschillenregeling

in de zaak van

[de moeder] ,

wonende te [plaats] , hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. D.E. Post, , kantoorhoudende te Heerhugowaard,

tegen

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,

hierna te noemen: de GI,

betreffende de minderjarige:

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige] .

1 Het procesverloop

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder van 24 mei 2022, ingekomen bij de griffie op 25 mei 2022;

- het verweerschrift, met bijlagen, van de GI van 29 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 10 augustus 2022.

1.2.

Op 16 augustus 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.

Verschenen zijn:- de moeder bijgestaan door mr. J.J.C. Engels (waarnemend voor mr. Post); - [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.

Tevens was tijdens de mondelinge behandeling aanwezig [oma moederszijde] , oma moederszijde.

2 De feiten

2.1.

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.

2.2.

[de minderjarige] is eind maart 2021, enkele weken na haar geboorte, in een pleeggezin geplaatst, in eerste instantie op vrijwillige basis. De moeder verbleef voor en na de geboorte van [de minderjarige] in een moeder-en-kind-huis van Komunazorg.

2.3.

De kinderrechter heeft [de minderjarige] bij beschikking van 3 september 2021 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden, tot 3 december 2021. Tevens heeft de kinderrechter diezelfde datum een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend voor de duur van vier weken. Op 13 september 2021 heeft een zitting plaatsgevonden waarbij de spoedmachtiging is bekrachtigd.

2.4.

Bij beschikking van 2 november 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 2 november 2022. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg.

2.5.

De GI heeft op 16 november 2021 een perspectiefbesluit genomen, inhoudende dat [de minderjarige] in een neutraal pleeggezin zal wonen en daar verder zal opgroeien.

3 Het verzoek

3.1.

De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- te bepalen dat de GI het perspectiefbesluit moet heroverwegen en in dat verband

opdracht dient te geven aan een in overleg met de moeder aan te wijzen instantie tot:

a. het doen van gedegen onderzoek naar de mogelijkheden van de moeder in haar moederrol voor [de minderjarige] , waarbij tevens wordt bekeken welke ondersteuning de moeder daarbij nodig heeft;

b. het doen van nader onderzoek naar de mogelijkheden van een netwerkplaatsing van [de minderjarige] bij oma, en waarbij tevens wordt meegenomen welke rol de moeder in dat geval kan vervullen;

- althans te bepalen dat de GI het perspectiefbesluit moet heroverwegen en zich

hiervoor in ieder geval op de hoogte moet stellen van de resultaten van voornoemde onderzoeken en daarbij rekening dient te houden met de nieuwe situatie van de moeder;

- althans een beslissing te nemen die de rechtbank in het belang van de minderjarige

juist acht.

3.2.

De moeder heeft ter onderbouwing van haar verzoeken – samengevat – het volgende gesteld. De moeder is het niet eens met het door de GI genomen perspectiefbesluit. Dit besluit is volgens de moeder te vroeg en niet op de juiste gronden genomen. De bezwaren van de moeder dienen te worden gekwalificeerd als een geschil dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreft en daarom op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de rechtbank kan worden voorgelegd. De moeder verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de conclusie van de procureur-generaal van 19 maart 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:283). Verder heeft de moeder gesteld dat het perspectiefbesluit een verstrekkende beslissing is en dat zij haar bezwaren binnen een redelijke termijn aan de rechtbank moet kunnen voorleggen. Dit geldt volgens haar te meer nu er nog geen zicht is op een door de Raad aanhangig te maken procedure ten aanzien van de beëindiging van het gezag.

3.3.

De moeder heeft zich sinds de betrokkenheid van instanties tijdens haar zwangerschap overweldigd en overvraagd gevoeld. Zij heeft zich niet gesteund gevoeld door de destijds betrokken hulpverlening en had het gevoel dat zij geen andere keus had dan in te stemmen met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] .

3.4.

De moeder heeft de volgende inhoudelijke bezwaren tegen het perspectiefbesluit naar voren gebracht. In het perspectiefbesluit wordt verwezen naar een door Parlan en Komunazorg gegeven advies aan de moeder en de gemeente, inhoudende dat [de minderjarige] in een pleeggezin opgroeit met behoud van contact met haar gezin van herkomst. De moeder beschikt niet over dit advies op schrift. Het is voor de moeder onduidelijk of sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] daadwerkelijk is ingezet op terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Het is voor haar tevens onduidelijk welke hulpverlening in die periode is ingezet om haar opvoedvaardigheden te vergroten, haar leerbaarheid te onderzoeken en om haar in zijn algemeenheid in haar moederrol te ondersteunen. De moeder beseft dat zij veel moet leren over de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . De moeder heeft echter het gevoel dat zij nooit echt een kans heeft gekregen om te leren. Niet van Komunazorg en niet van de GI. Het is voor de moeder ook onduidelijk waarom [de minderjarige] zeer kort na haar geboorte uit huis is geplaatst. Er is nooit duidelijk aan de moeder verteld aan welke eisen zij niet voldeed en wat de verwachtingen zijn. Volgens de moeder heeft de GI te vroeg ingezet op het elders opgroeien van [de minderjarige] en zijn de mogelijkheden van de moeder onvoldoende onderzocht.

3.5.

De situatie van de moeder is in positieve zin gewijzigd. De moeder woont sinds enige tijd begeleid bij [verblijfplaats] en volgt daar een traject. De moeder voelt zich vrolijker en krachtiger. De moeder heeft (persoonlijke) groei doorgemaakt, zij heeft een stabiele woonsituatie en zij heeft een goede band met oma. Oma en de hulpverlening van de [verblijfplaats] zouden de moeder kunnen ondersteunen bij de zorg voor [de minderjarige] . De moeder staat uiteraard open voor meer hulpverlening of ondersteuning. De moeder ziet graag dat vanuit deze situatie (opnieuw) onderzoek wordt gedaan naar haar mogelijkheden en de mogelijkheden van een eventuele netwerkplaatsing van [de minderjarige] bij oma. Volgens de moeder zou dit onderzoek door een onafhankelijke instantie, zoals Mee & De Wering moeten worden gedaan.

3.6.

De moeder heeft steeds laten weten dat, indien blijkt dat [de minderjarige] niet bij haar kan opgroeien, zij graag wil dat [de minderjarige] opgroeit in het gezin van haar moeder, dus oma (mz). Uit het perspectiefbesluit blijkt dat in oktober/november 2021 onderzoek is gedaan naar een mogelijke netwerkplaatsing van [de minderjarige] bij oma, maar de moeder heeft de resultaten van dat onderzoek nooit op schrift ontvangen. Om deze reden heeft de moeder nooit adequaat op het beweerde onderzoek kunnen reageren. Bovendien is het onderzoek gebaseerd op informatie uit het verleden. De moeder wil nog steeds graag dat [de minderjarige] bij oma gaat wonen. De moeder zou [de minderjarige] dan in de weekenden willen bezoeken.

3.7.

Door en namens de moeder is ter zitting nader toegelicht dat het perspectiefbesluit gekwalificeerd moet worden als uitvoering van de ondertoezichtstelling. Als juridische onderbouwing om het verzoek ontvankelijk te verklaren, wordt verwezen naar een uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHAN:2020:15321). Bovendien is door de GI geen ontvankelijkheidsverweer gevoerd. In de jurisprudentie wordt weliswaar een termijn van drie maanden genoemd om een dergelijk verzoek aan de rechtbank voor te leggen, maar de rechtbank dient pragmatisch te zijn en te kijken naar het belang van het kind, zeker met een zo jonge leeftijd als [de minderjarige] . Het verzoek is daarom ontvankelijk. De GI heeft kort na de beschikking van 2 november 2022 het perspectiefbesluit genomen. Er zijn nu nieuwe feiten en omstandigheden. De stiefopa is bijvoorbeeld niet meer in beeld. Er moet opnieuw onderzoek worden gedaan naar terugplaatsing.

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing