Home

Rechtbank Noord-Holland, 15-09-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8259, AWB - 21 _ 3506

Rechtbank Noord-Holland, 15-09-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8259, AWB - 21 _ 3506

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
15 september 2022
Datum publicatie
30 september 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:8259
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3506
Relevante informatie
Art. 6.17 lid 1 aanhef en onderdeel d Wet IB 2001, Art. 6.18 lid 1 aanhef en onderdeel d Wet IB 2001, Art. 8.18 lid 1 onderdeel d Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Artikelen 6.17 en 6.18 Wet IB 2001 en Besluit proceskosten bestuursrecht. Eiseres heeft in 2019 een op maat gemaakte elektrische fiets aangeschaft en zelf betaald. Eiseres heeft voor deze fiets geen vergoeding vanuit de WMO aangevraagd. Partijen zijn het erover eens dat deze fiets aangemerkt kan worden als ander hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, eerste lid aanhef en onderdeel b van de Wet IB 2001. De rechtbank oordeelt dat de kosten van de fiets aftrekbaar zijn omdat deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als een eigen bijdrage in het kader van de WMO, vergelijk Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:167. Het beroep is gegrond en verweerder wordt veroordeelt tot betaling van de proceskosten. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat wel sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/3506

(gemachtigde: N.J.J. Jonk),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een verzamelinkomen van € 21.626.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022 te Haarlem.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten

  1. Eiseres heeft op 3 maart 2020 aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2019. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 9.023 en bestaat uit pensioen, lijfrente of een andere uitkering ten bedrage van € 21.967 en een aftrek uitgaven specifieke zorgkosten ten bedrage van € 12.944, na aftrek van een drempel van € 362.

  2. In 2019 heeft eiseres een voor haar op maat gemaakte elektrische fiets “ [type] ” aangeschaft bij [bedrijf] (de elektrische fiets). De factuur voor de elektrische fiets bedraagt € 8.168,90. Verder heeft eiseres een bedrag van € 832,68 betaald voor een fietsverzekering.

  3. In 2009 heeft eiseres een verzoek op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) gedaan om een tegemoetkoming in de kosten van een elektrische fiets. Deze aanvraag is in 2010 afgewezen. In 2019 heeft eiseres opnieuw een elektrische fiets aangeschaft. Voor deze elektrische fiets, waarvan de aftrek nu in geschil is, heeft eiseres, om haar moverende redenen, geen WMO-aanvraag gedaan.

  4. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV is verweerder afgeweken van de aangifte. Verweerder heeft de aftrek van € 9.002 voor de elektrische fiets en de fietsverzekering niet geaccepteerd.

  5. In de bezwaarfase heeft eiseres twee betalingsbewijzen voor de elektrische fiets aan verweerder verstrekt tot een totaalbedrag van € 7.204,09. Voorafgaand aan de zitting heeft eiseres een creditnota ter grootte van € 930,75 overgelegd.

Geschil

6. Niet meer in geschil is dat de elektrische fiets aangemerkt kan worden als een ‘ander hulpmiddel’ in de zin van artikel 6.17, eerste lid aanhef en onderdeel d van de Wet IB 2001. In geschil is wel of deze kosten op eiseres drukken en of eiseres zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven en zo ja, tot welke hoogte eiseres de kosten in aftrek kan brengen. Daarnaast is nog in geschil of verweerder het motiveringsbeginsel heeft geschonden en of sprake is van schending van het hoorrecht.

Beoordeling van het geschil

7. Partijen zijn het erover eens dat de elektrische fiets kan worden aangemerkt als een ‘ander hulpmiddel’ in de zin van artikel 6.17, eerste lid aanhef en onderdeel d van de Wet IB 2001.

8. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat hij aannemelijk acht dat eiseres het gehele bedrag van de elektrische fiets, namelijk € 8.168,90, heeft betaald. De rechtbank zal daar dan ook van uitgaan.

9. Verweerder heeft gesteld dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat zij geen WMO-aanvraag heeft gedaan. Voor zover recht bestaat op een vergoeding uit de WMO, bestaat er volgens verweerder geen recht op aftrek op grond van artikel 8.18, eerste lid, onderdeel b van de Wet IB 2001. Voor zover geen recht op een vergoeding vanuit de WMO zou bestaan, dan moeten de kosten volgens verweerder worden aangemerkt als een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 6.18 van de Wet IB 2001.

10. Naar het oordeel van de rechtbank staat het niet doen van een WMO-aanvraag voor de elektrische fiets er niet aan in de weg dat eiseres een aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten kan claimen (vergelijk Hoge Raad, 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:167). Eiseres heeft het bedrag op de factuur van de elektrische fiets zelf aan de leverancier betaald. De kosten voor de elektrische fiets kunnen niet worden aangemerkt als een eigen bijdrage als bedoeld in artikel 6.18, eerste lid, aanhef en letter d, van de Wet IB 2001 in het kader van de WMO. Eiseres is namelijk geen eigen bijdrage verschuldigd geworden krachtens de WMO, omdat eiseres voor deze elektrische fiets geen financiële tegemoetkoming uit de WMO heeft aangevraagd en/of ontvangen. Dat betekent dat eiseres recht heeft op een aftrek van € 8.168,90. Eiseres, op wie in dit geval de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor de verzekering van de fiets voor aftrek in aanmerking komen. De aftrek van deze kosten heeft verweerder dan ook terecht geweigerd.

11. Het belastbaar inkomen uit werk en woning/verzamelinkomen wordt als volgt vastgesteld:

Verzamelinkomen

21.626

af: medicijnen

36

af: vervoer

253

af: fiets

8.169

af: verhoging 40%

3.383

af: geneeskundige hulp

298

bij: drempel

362

Totale aftrek

11.777

Verzamelinkomen na aftrek

10.190

12. Ter zitting heeft eiseres meegedeeld dat de rechtbank geen uitspraak hoeft te doen over de schending van het hoorrecht als zij de kosten van de elektrische fiets wel mag aftrekken. De rechtbank zal dan ook geen uitspraak over het hoorrecht doen. Over het motiveringsbeginsel oordeelt de rechtbank dat de beslissing op bezwaar weliswaar kort maar wel toereikend gemotiveerd is.

12. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

14. Met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand heeft verweerder gesteld dat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat het voor het aannemen van het beroepsmatige karakter voldoende is dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening van de gemachtigde (zie Hoge Raad,

16 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2770). Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat hij vaker in dergelijke procedures rechtsbijstand verleend. Verweerder heeft dat laatste niet betwist. De rechtbank veroordeelt verweerder dan ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en verzamelinkomen van € 10.190 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.056;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van M. Brouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel