Rechtbank Noord-Holland, 16-09-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:10920, AWB - 24 _ 758
Rechtbank Noord-Holland, 16-09-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:10920, AWB - 24 _ 758
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 16 september 2025
- Datum publicatie
- 20 oktober 2025
- Zaaknummer
- AWB - 24 _ 758
- Relevante informatie
- DWU, Art. 18 Wet OB 1968, Art. 20 Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
Douanerecht.De douaneregeling ‘extern Uniedouanevervoer” is niet beëindigd, met als gevolg dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken. Deze onttrekking van goederen leidt tot een douaneschuld in de zin van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder a, van het DWU. De rechtbank concludeert dat de douaneschuld niet is tenietgegaan op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k, van het DWU. Het nultarief voor de omzetbelasting is naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing. Tenslotte slaagt het beroep op het vertrouwens-, gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel niet.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/758 en HAA 24/759
uitspraak van de meervoudige douanekamer van 16 september 2025 in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. W. Wajer)
en
Deze beroepen gaan over het beëindigen van de douaneregeling ‘extern Uniedouanevervoer’.
Procesverloop
Zaak 24/758
Op 26 juli 2023 heeft verweerder aan eiseres een utb met kenmerk eindigend op 70436
(hierna: utb 1) uitgereikt van € 46.345,58, bestaande uit € 40.500,55 aan omzetbelasting,
€ 5.070,32 aan douanerechten en € 774,71 aan rente op achterstallen.
Verweerder heeft met de uitspraak op bezwaar van 11 december 2023 (hierna: uob 1) het bezwaar tegen utb 1 ongegrond verklaard.
Zaak 24/759
Op 25 juli 2023 heeft verweerder aan eiseres een utb met kenmerk eindigend op 70435
(hierna: utb 2) uitgereikt van € 16.579,29, bestaande uit € 8.351,25 aan omzetbelasting,
€ 7.953,57 aan douanerechten en € 274,47 aan rente op achterstallen.
Verweerder heeft met de uitspraak op bezwaar van 11 december 2023 (hierna: uob 2) het bezwaar tegen utb 2 ongegrond verklaard.
Beide zaken
Eiseres heeft één beroepschrift ingediend voor beide zaken. De rechtbank heeft het beroep tegen uob 1 geregistreerd onder nummer HAA 24/758 en het beroep tegen uob 2 onder nummer HAA 24/759.
Verweerder heeft voor iedere zaak een separaat verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Beide zaken zijn op 5 augustus 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Namens eiseres verschenen [naam 1] (directeur en eigenaar van eiseres), [naam 2] (import- en logistiek medewerker van eiseres), [naam 3] (directeur en eigenaar van [bedrijf 1] ) en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 5] Msc,
mr. [naam 6] en mr. dr. [naam 7] .
Feiten
1. Eiseres is een logistiek dienstverlener en houdt zich onder andere bezig met de logistiek rondom het bevoorraden van schepen. Zij is een geautoriseerde marktdeelnemer in de zin van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU)1.
2. Eiseres heeft op 30 maart 2023 twee aangiften gedaan tot plaatsing van goederen onder de douaneregeling ‘extern Uniedouanevervoer’ (hierna: regeling). Daarvoor zijn twee begeleidingsdocumenten douanevervoer (hierna: T1-documenten) afgegeven met movement reference number [# 2] respectievelijk [# 3] . De aangegeven goederen zijn in de T-documenten omschreven als 5 colli ‘Spare parts for
[schip] ’ met een brutomassa van 2.099 kg en 15 colli ‘Ship spares for
[schip] carbon steel pipes with hardware, and packing for angle bar’ met een brutomassa van 11.930 kg. Blijkens de paklijst gaat het bij aangifte [# 2] om werkkleding en diverse handgereedschappen. Het kantoor van vertrek en de locatie van vertrek zijn steeds Rotterdam (‘ [naam 11] .’). Die goederen moeten worden vervoerd naar de geadresseerde, het schip [schip] (hierna: schip), dat in de [naam 9] in Antwerpen zal (gaan) liggen. Het aangegeven kantoor van bestemming is dan ook gelegen in Antwerpen (België). De vervoerstermijnen zijn tot 13 april 2023.
3. Op 31 maart 2023 heeft de vervoerder [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) de goederen in ontvangst genomen. Dit blijkt uit de CMR-vrachtbrief met kenmerk [# 1] (de CMR-vrachtbrief). Daarop staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
1. Afzender (naam, adres, land) (…)
[naam 8] BV
[straat 1] [nummer 1]
[postcode 1] [plaats 1] NL
2 (…) Geadresseerde (naam, adres, land) (…)
[naam 9]
[straat 2] [nummer 2]
[postcode 2] [plaats 2] BE
(…)
5 (…) Bijgevoegde documenten (…)
[# 4]
[# 3]
[# 2]
(…)
7 (…) Aantal colli (…)
23pkgs
(…)
9 (…) Aard der goederen (…)
Ship supplies
(…)
11 (…) Bruto gewicht (…)
15.166kg
(…)
24 (…) Goederen ontvangen (…)
(…) Plaats (…)
(…) de (…)
(…) Handtekening en stempel van de geadresseerde (…)
[handgeschreven handtekening] [stempel: [schip] ”]”.
4. Diezelfde dag heeft eiseres aan de dienst provisie van de Belgische douaneautoriteiten een e-mail gestuurd met onder andere een vooraanmelding voor de voornoemde aangiften:
“(…) Bijgaand de voormelding en 3x kopie T1 en 1x kopie EXA voor de levering aan de [schip] maandag 03-04 (…)”.
Bij deze e-mail zat onder andere als bijlage een ‘meldingsformulier scheepsbevoorrading toepassing bijzondere procedure’ (vooraanmelding) waarop, voor zover relevant, staat vermeld:
“(…) A/ ALGEMENE INFORMATIE
(…) Datum aanlevering: 3 april 2023 Tijdstip aanlevering: 10:00
Ligplaats: Antwerpen
Naam schip: [schip] (…)
(…)
Documenttype Aantal (…) Totalen
CO-A 1 (…) Colli 23
T1 3 (…) (…)
B/ DETAIL GOEDEREN
(…) Omschrijving AANTAL colli Hoeveelheid kg (…) Documentnummers (…)
(…) Ship spares, steel pipes and packaging 15 11930 [# 3]
for angle bar (…)
(…)
Delen van Turbines 5 2099 [# 2]
(…)”.
5. [bedrijf 1] heeft de goederen niet bij het kantoor van bestemming aangebracht. De aangiften zijn hierdoor niet elektronisch afgemeld in het New Computerised Transit System (hierna: NCTS) voordat de uiterste vervoerstermijnen waren verstreken.
6. De nasporingsprocedure, in de zin van artikel 310, tweede lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 (hierna: Uvo.DWU)2, heeft geen informatie opgeleverd waardoor de regeling alsnog kon worden aangezuiverd. Verweerder heeft daarom, nadat eiseres heeft gereageerd op het voornemen daartoe, utb 1 en utb 2 opgelegd (hierna de utb’s). De utb’s zijn gebaseerd op de volgende goederen ‘5 colli Spare parts for [schip] ’ respectievelijk ’15 Colli Ship spares for [schip] carbon steel pipes hardware, and packing for angle bar’.
7. Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiseres navraag gedaan bij douaneautoriteiten in België of het mogelijk is dat de T1-documenten alsnog worden afgestempeld. Dat verzoek hebben de Belgische douaneautoriteiten afgewezen:
“(…) Het feit dat deze documenten niet op onze dienst zijn aangeboden kunnen wij er ook geen bevestiging van geven (…)”.
8. Ook verweerder heeft in de bezwaarfase contact opgenomen met de Belgische douaneautoriteiten. De afdeling ‘Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen’ heeft verweerder bericht:
“(…) wij hebben geen enkele aanwijzing dat de goederen en het document bij ons zijn aangeboden geweest en dat zij de EU hebben verlaten (…)”.
9. Daarnaast heeft de afdeling ‘Dienst Provisie’ aan verweerder bericht:
“(…) Deze documenten zijn niet op onze dienst aangeboden.
Aan de hand van de afgestempelde documenten kan men eventueel besluiten dat de goederen aan boord zijn geleverd (…)”.
10. Met de uitspraken op bezwaar heeft verweerder de utb’s gehandhaafd. In bezwaar heeft eiseres aan verweerder een aantal documenten toegestuurd die zijn voorzien van een stempel “ [schip] ” en een handtekening. Het betreft onder meer de hiervoor opgenomen CMR-vrachtbrief en prints van de T1-documenten. Verder heeft eiseres in beroep diverse documenten ingebracht die betrekking hebben op het vervoer naar eiseres, dus voorafgaand aan het onderhavige vervoer.
Geschil en standpunten van partijen
11. In geschil is of de utb’s terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres zijn uitgereikt.
12. Eiseres erkent dat zij de goederen niet bij het kantoor van bestemming heeft aangebracht, maar betoogt dat de regeling desondanks als aangezuiverd had moeten worden beschouwd. Het kantoor van bestemming was via een vooraanmelding namelijk op de hoogte wanneer, hoe laat en waar de goederen zouden worden geleverd bij het schip. Hierdoor werden de douaneautoriteiten in staat gesteld de goederen te controleren. Ook heeft eiseres geprobeerd haar fout, het niet aanbrengen van de goederen, recht te zetten door het kantoor van bestemming te verzoeken alsnog de T1-documenten af te stempelen. Dat is niet gebeurd. Verder heeft eiseres voldoende bewijs geleverd dat de goederen aan boord van het schip zijn geleverd en dus het douanegebied van de Unie (hierna: douanegebied) hebben verlaten. Zij heeft daarvoor overgelegd de CMR-vrachtbrief en T1-documenten die zijn afgestempeld door de geadresseerde. Daarnaast heeft eiseres een CMR-vrachtbrief respectievelijk cognossement overgelegd van het vervoer van 5 respectievelijk 15 colli van het Verenigd Koninkrijk respectievelijk China naar Rotterdam, twee facturen inclusief paklijsten opgesteld door [bedrijf 2] Ltd respectievelijk [bedrijf 3] Co. Ltd, een factuur van [bedrijf 4] GmbH (hierna: [bedrijf 4] ) geadresseerd aan de rederij van het schip voor de logistieke dienstverlening met betrekking tot 15 colli (inclusief betalingsbewijs) en e-mailcorrespondentie tussen verschillende logistieke partijen. Op de factuur van [bedrijf 4] staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Versender: [bedrijf 5] “ [schip] (…)
Empfanger: Master of M/V [schip] Antwerp
(…)
Departure: SZX SHENZEN (…)
Destination: ANR ANTWERPEN (…)
(…) Kolli: 15
(…) Akt./Chg.: 11930,0 kg / 11930,0 kg
(…) Inhalt: Ship spares
On board delivery in Antwerp incl. seafreight import arrangements (…)”.
Verder stelt eiseres dat verweerder haar er op had moeten wijzen dat als zij aantoont dat de goederen het douanegebied hebben verlaten, de douaneschuld op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k, van het DWU teniet gaat. Zij wordt immers niet bijgestaan door een juridisch adviseur en is te goeder trouw. Eiseres stelt dat de onder 12 aangehaalde documenten ook aantonen dat de goederen niet zijn ge- of verbruikt binnen het douanegebied en het douanegebied hebben verlaten. Zij vindt hiervoor steun in de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 28 december 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:3641). Daaruit leidt eiseres af dat een afgetekende CMR-vrachtbrief voldoende is voor het aantonen dat de goederen zijn afgeleverd aan het schip en dat weerlegt het vermoeden dat de goederen in het economisch circuit van de Unie zijn terechtgekomen.
Ook voert eiseres aan dat het nultarief voor de btw van toepassing is op grond van post a.3 van tabel II van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De goederen zijn (reserve)onderdelen voor de bevoorrading van het schip, zo volgt uit de CMR-vrachtbrief. Het schip is een containerschip, uitsluitend geschikt voor gebruik op volle zee, dat wordt ingezet voor het beroepsgoederenvervoer over zee. Dat vormt onmiskenbaar een industriële dan wel handelsactiviteit.
Verder is van belang dat de regeling voor het T1-document [# 5] , dat ook staat vermeld op de CMR-vrachtbrief voor het vervoer van Rotterdam naar Antwerpen, wel is aangezuiverd. De goederen die zijn vervoerd met dit derde T1-document zijn, net als de goederen in de onderhavige zaken, ook niet aangebracht bij het kantoor van bestemming. Eiseres mocht erop vertrouwen dat als de regeling voor T1-document [# 5] wel kon worden aangezuiverd datzelfde zou gelden voor de T1-documenten die in deze zaak voorliggen. Door het opleggen van de utb’s heeft verweerder gehandeld in strijd met het gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de utb’s en veroordeling van verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
13. Verweerder betoogt dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken doordat de goederen niet zijn aangebracht bij het kantoor van bestemming. Hierdoor ontstaat een douaneschuld waarvoor verweerder de utb’s heeft opgelegd. De vooraanmelding heeft eiseres niet gedaan in het kader van de regeling extern Uniedouanevervoer, maar ziet op de Belgische provianderingsregels. De documenten die eiseres heeft overgelegd kunnen niet als alternatief bewijs worden aangemerkt. Daaruit blijkt namelijk niet dat de goederen bij een kantoor van bestemming zijn aangebracht of het douanegebied fysiek hebben verlaten. Het zijn bovendien geen douanedocumenten, althans door de douaneautoriteiten gewaarmerkte documenten. Deze documenten kunnen volgens verweerder dus niet dienen als alternatief bewijs in de zin van artikel 312, eerste lid, van de Uvo.DWU. Uit de navraag bij de Belgische douaneautoriteiten is ook niet gebleken dat de goederen wél zijn aangebracht of het douanegebied hebben verlaten.
Verweerder betwist dat de douaneschuld is tenietgegaan. Eiseres heeft namelijk niet aangetoond dat de goederen niet zijn ge- of verbruikt en het douanegebied hebben verlaten. Doordat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken, zelfs indien het slechts tijdelijk was, gaat verweerder ervan uit dat het risico van ge- of verbruik bestaat. Eiseres heeft niet aangetoond dat dit risico zich niet heeft verwezenlijkt. Daarbij is relevant dat eiseres de lijst van artikelen, zoals vermeld op de T1-documenten, niet heeft overgelegd. Hierdoor staat niet vast welke goederen aan boord van het schip zouden zijn gebracht. Ook heeft eiseres niet aangetoond dat de goederen zijn wederuitgevoerd.
Volgens verweerder kan eiseres ook geen beroep doen op toepassing van het nultarief voor de btw. Het belastbare feit is de onttrekking van de goederen in de zin van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Wet OB. Hierdoor is het reguliere tarief van toepassing bij invoer.
De vergelijking met het T1-document [# 5] gaat volgens verweerder ook niet op, want die regeling is niet aangezuiverd. Ook de goederen die met dat derde T1-document zijn vervoerd zijn niet aangebracht met als gevolg dat ook daarvoor een douaneschuld is ontstaan. Verweerder heeft echter wegens het geringe financiële belang besloten geen utb op te leggen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.