Home

Rechtbank Noord-Holland, 28-02-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:6933, HAA 24/682

Rechtbank Noord-Holland, 28-02-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:6933, HAA 24/682

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
28 februari 2025
Datum publicatie
11 augustus 2025
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2025:6933
Zaaknummer
HAA 24/682
Relevante informatie
Art. 31a Wet LB, Art. 10ed Uitv besl LB

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek van eiser om voortgezette toepassing van de 30%-regeling terecht afgewezen. Tussen het einde van de tewerkstelling bij de vorige inhoudingsplichtige en de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met de nieuwe inhoudingsplichtige is meer dan drie maanden verstreken. Dat eiser niets te verwijten valt ten aanzien van de lengte van de sollicitatieprocedure doet daaraan niets af. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de toepassing van artikel 10ed UBLB in het geval van eiser tot een onevenredige uitkomst leidt.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 24/682

en

Procesverloop

Bij beschikking als bedoeld in artikel 10ei van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het UBLB) van 5 juli 2023 (hierna: de beschikking) heeft verweerder het gezamenlijk verzoek van eiser en zijn werkgever om voortzetting van de bewijsregel als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB), gelezen in verbinding met artikel 10ea van het UBLB (de zogenoemde 30%-regeling) afgewezen.

Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2024 te Haarlem. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam 1] (een tolk). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .

Overwegingen

Feiten

1. Met dagtekening 27 januari 2022 is aan eiser een beschikking 30%-regeling afgegeven voor zijn tewerkstelling bij zijn voormalig werkgever met een looptijd van 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2026.

2. Met ingang van 1 november 2022 is eiser uit dienst getreden bij de voormalig werkgever.

3. Op 3 november 2022 heeft belanghebbende gesolliciteerd naar een functie bij [X] N.V. (hierna: de werkgever).

4. In de periode vanaf 3 november 2022 en 16 februari 2023 heeft de werkgever meerdere sollicitatiegesprekken gehouden met eiser en met andere kandidaten. Er is meermaals gecorrespondeerd tussen eiser en de werkgever over de sollicitatieprocedure. Hieruit volgt dat de procedure wegens diverse omstandigheden buiten de invloedssfeer van eiser een aantal keren is uitgesteld, waardoor de procedure in totaal 26 dagen extra in beslag heeft genomen. Na een aantal sollicitatieronden bleef eiser met één andere kandidaat over. Op 28 december 2023 heeft eiser de volgende e-mail van de werkgever ontvangen:

“Dear [eiser] ,

Due to illness the interview with the other candidate had to be rescheduled to January 3, end of the day.

This means I can inform you about the outcome of the process on January 4, my apologies for that.

I must say it is rather awkward that especially the procedure around this vacancy is the one that takes the most time of all vacancies I’ve been working on this year. Yesterday I reported the recruitment figures 2022, and the average TTH is 32 days, and for this vacancy it will be twice that amount!”

En op 9 januari 2023:

“Dear [eiser] ,

As described last week we find it very difficult to come to a decision about the Talent Acquisition position. The idea to have a final interview, 45 minutes via Teams, with two business managers, has come up, and therefore I’d like to ask you about your availability next Friday, January 13, at 9:30, 10:15 or 16:00.

Again my apologies about the process which takes far too much time, but cab please let me know what your availability is.”

5. Op 16 februari 2023 is aan eiser door de huidige werkgever een arbeidsovereenkomst aangeboden en op 1 maart 2023 is het dienstverband van eiser bij de huidige werkgever aangevangen.

Geschil

6. In geschil is of eiser in aanmerking komt voor voortzetting van de toepassing van de 30%-regeling voor zijn werkzaamheden voor de werkgever, ondanks overschrijding van de termijn van drie maanden (hierna: driemaandstermijn) tussen het einde van zijn tewerkstelling bij de voormalige werkgever en de totstandkoming van zijn arbeidsovereenkomst bij de werkgever (artikel 10ed, eerste lid, UBLB).

7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de overschrijding van de driemaandstermijn niet aan hem te wijten is en dat deze termijn daarom - bij wijze van uitzondering - niet moet worden toegepast. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en voortzetting van de 30%-regeling.

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voor de toepassing van de driemaandstermijn niet uit maakt of de overschrijding van die termijn al dan niet te wijten is aan eiser. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

9. In de artikelen 10e en verder van het UBLB wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen aan extraterritoriale werknemers.

10. Artikel 10ed van het UBLB (tekst 2023) luidt als volgt:

“1. Indien een ingekomen werknemer tijdens de looptijd een andere inhoudingsplichtige krijgt, blijft op gezamenlijk verzoek van de werknemer en de nieuwe inhoudingsplichtige de bewijsregel gedurende de resterende looptijd van toepassing, mits de periode tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met de nieuwe inhoudingsplichtige niet langer is dan drie maanden.

2. Bij een dergelijk verzoek moet door de nieuwe inhoudingsplichtige opnieuw aannemelijk worden gemaakt dat de werknemer behoort te worden aangemerkt als ingekomen werknemer.”

11. Artikel 10ed van het UBLB was eerder opgenomen in artikel 9c ,eerste lid, van het UBLB. De Nota van toelichting bij artikel 9c, eerste lid, van het UBLB (Stb. 2000, 640, blz. 23) vermeldt onder meer het volgende:

“Artikel 9c, eerste lid, bepaalt dat indien de ingekomen werknemer binnen tien jaar na zijn eerste tewerkstelling door de inhoudingsplichtige van werkgever verandert, hij samen met zijn nieuwe inhoudingsplichtige voor de resterende looptijd opnieuw een verzoek kan doen voor toepassing van de bewijsregel. Hierdoor kan deze werknemer alsnog maximaal gedurende tien jaar van de regel gebruik maken. Volgens het tweede lid is dat alleen mogelijk indien de werknemer nog steeds schaarse specifieke deskundigheid bezit. Dit betekent dus een extra toetsingsmoment met betrekking tot de schaarse specifieke deskundigheid van de werknemer. Daarbij kan de werknemer vanzelfsprekend nog steeds worden beschouwd als uit een ander land te zijn aangeworven of gezonden.

In de slotzinsnede van het eerste lid is bepaald dat een verzoek om voortzetting van de bewijsregel niet kan worden gedaan indien een werknemer er langer dan drie maanden over heeft gedaan een nieuwe dienstbetrekking te vinden. De reden hiervoor is dat de deskundigheid van de ingekomen werknemer dan kennelijk minder schaars is, zodat hij niet meer voor toepassing van de bewijsregel kwalificeert, terwijl in dat geval ten aanzien van de nieuwe werkgever de werknemer niet meer wezenlijk als ingekomen kan worden beschouwd.”

Beoordeling

12. Vaststaat dat tussen het einde van de tewerkstelling van eiser bij zijn vorige inhoudingsplichtige en de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met de nieuwe inhoudingsplichtige (de werkgever) meer dan drie maanden is verstreken. Er is dus niet voldaan aan de vereisten van artikel 10ed, eerste lid, UBLB, hetgeen tussen partijen (terecht) ook niet in geschil is.

13. Dat de sollicitatieprocedure van eiser bij de werkgever door omstandigheden die niet aan eiser te wijten zijn veel langer heeft geduurd en dat daardoor de driemaandstermijn is overschreden is ook niet in geschil. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dat evenwel geen reden om de driemaandstermijn buiten toepassing te laten of om daaraan een andere invulling te geven. Blijkens de toelichting zoals opgenomen onder 11 heeft de besluitgever met het slot van lid 1 tot uitdrukking gebracht dat de werknemer niet meer voor toepassing van de bewijsregel in aanmerking komt, indien hij er langer dan drie maanden over heeft gedaan een nieuwe dienstbetrekking te vinden, omdat in zo’n geval aangenomen moet worden dat zijn deskundigheid minder schaars is. De driemaandstermijn strekt ertoe buiten discussie te stellen dat aan het vereiste van schaarse specifieke deskundigheid van de werknemer niet meer kan worden voldaan bij overschrijding van een termijn van drie maanden tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst met de nieuwe inhoudingsplichtige (HR 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW4057, HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:634 en HR 29 januari 2026, ECLI:NL:HR:2016:116). De overschrijding van de driemaandstermijn betekent in dit geval dan ook dat ervan wordt uitgegaan dat eiser niet meer voldoet aan het vereiste van schaarse specifieke deskundigheid. Dat eiser niets te verwijten valt ten aanzien van de lengte van de sollicitatieprocedure bij de werkgever doet daaraan niets af. De rechtbank merkt daarbij op dat uit de correspondentie tussen eiser en de werkgever volgt dat de werkgever er op verschillende momenten voor heeft gekozen de sollicitatieprocedure uit te stellen en te verlengen, onder andere omdat er ook een andere geschikte kandidaat was. Daaruit volgt in het licht van artikel 10ed, eerste lid, UBLB juist ook dat in het geval van eiser geen sprake (meer) is van schaarse specifieke deskundigheid.

14. Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op het evenredigheidsbeginsel, in die zin dat de toepassing van artikel 10ed UBLB in zijn geval tot een onevenredige uitkomst leidt, kan dat niet slagen gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. Er zijn verder geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die maken dat de toepassing van artikel 10ed UBLB in het geval van eiser tot een onevenredige uitkomst leidt. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van verweerder in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend is voor eiser en dat het besluit in die zin evenwichtig is.

15. Dit alles leidt tot de slotsom dat verweerder het verzoek van eiser om voortgezette toepassing van de 30%-regeling terecht heeft afgewezen. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Jong, rechter, in aanwezigheid van

mr. I. Kroesemeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2025.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel