Rechtbank Noord-Holland, 19-03-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:7163, HAA 24/673
Rechtbank Noord-Holland, 19-03-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:7163, HAA 24/673
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 19 maart 2025
- Datum publicatie
- 11 augustus 2025
- Zaaknummer
- HAA 24/673
- Relevante informatie
- Art. 6.17 Wet IB 2001, Art. 6.18 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
IB/PVV (aftrek specifieke zorgkosten). De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat aan de paramedicus in de zin van artikel 6.17, negende lid, aanhef en onderdeel b van de Wet IB 2001 bepaalde kwaliteits- of opleidingseisen worden gesteld. In de omstandigheid dat de behandeling door de chiropractor plaatsvindt op voorschrift en onder toezicht van de huisarts ligt volgens de rechtbank besloten dat voor die behandeling een medische noodzaak bestaat en dat de chiropractor beschikt over de benodigde (para)medische kennis om die behandeling te kunnen uitvoeren.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/673
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: ib/pvv), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.188.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2025 te Haarlem. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft last van chronische pijn, vermoeidheid en concentratieproblemen als gevolg van opgelopen letsel bij een sportongeval en een verkeersongeval.
2. Eiseres heeft op 30 april 2022 voor het jaar 2021 aangifte ib/pvv ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.955. In deze aangifte heeft eiseres onder meer een aftrek voor specifieke zorgkosten van € 27.382 in aanmerking genomen. De aftrekpost is als volgt gespecificeerd in de aangifte:
kosten medicijnen € 1.341
uitgaven voor hulpmiddelen € 12.879
uitgaven voor vervoer ivm ziekte of invaliditeit € 478
dieetkosten € 1.050
extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 750
genees- en heelkundige hulp € 4.850 +/-
totaal € 21.348
verhoging specifieke zorgkosten € 6.600 +/-
totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 27.948
drempel uitgaven specifieke zorgkosten € 566 -/-
aftrek specifieke zorgkosten € 27.382
3. Met dagtekening 13 april 2023 is aan eiseres de definitieve aanslag ib/pvv 2021 opgelegd. Het belastbaar inkomen is vastgesteld op € 32.188, waarbij er een aftrek van specifieke zorgkosten in aanmerking is genomen van € 2.149. De aftrekpost is als volgt berekend door verweerder:
kosten medicijnen € 0
uitgaven voor hulpmiddelen € 0
uitgaven voor vervoer ivm ziekte of invaliditeit € 0
dieetkosten € 1.050
extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 750
genees- en heelkundige hulp € 195 +/-
totaal € 1.995
verhoging specifieke zorgkosten € 720 +/-
totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 2.715
drempel uitgaven specifieke zorgkosten € 566 -/-
aftrek specifieke zorgkosten € 2.149
4. Tot de dossierstukken behoren schriftelijke verklaringen en verwijzingen van de huisarts van eiseres.
De schriftelijke verklaring met dagtekening 24 augustus 2020 luidt:
“VERWIJZING CHIROPRACTIE
Beste Klaas,
[…]
Reden verwijzing:
Persisterende nek- en rompklachten na meerdere ongevallen in het verleden. Graag jouw visie en behandeling.”
De schriftelijke verklaring met dagtekening 20 december 2020 luidt:
“Aan de belastingdienst.
[…]
Patiënte is bij ons bekend met een PDS (prikkelbaardarm syndroom) zij volgt daarvoor een speciaal dieet namelijk een zogenaamd FodMabdieet. Daarnaast gebruikt zij voedingsupplementen namelijk Glutation, Vitamine C, Multivitamines, Zink, Probiotica, D3. etc. in verband met haar PDS.”
De schriftelijke verklaring met dagtekening 16 mei 2023 luidt:
“Na meerdere ingrijpende medische problemen vlak achter elkaar de afgelopen jaren, beginnende in 2014, maar feitelijk ook teruggrijpend in het verre verleden, omdat patiente niet voldoende uitkwam met de gebruikelijke reguliere zorg heb ik haar geadviseerd om ook hulp te zoeken bij oa. Chiropractor, osteopaat en energietherapeut. Hiervan zijn geen formele verwijsbrieven omdat dit gaat om zorg die normaliter niet door de zorgverzekeraar vergoed wordt waarvoor dus ook geen verwijsbrief nodig is.”
5. Tot de dossierstukken behoort een ongedateerde schriftelijke verklaring van een medewerker van Beddenspeciaalzaak ‘ [X] ’ waar eiseres in 2021 een bed heeft aangeschaft. De verklaring luidt als volgt:
“Wij hebben [eiseres] een matras op maat geadviseerd en geleverd. Dit houdt in dat de matras helemaal speciaal opgemeten en gemaakt is voor de specifieke klachten van mevrouw.
Dit matras is niet alleen drukverlagend (een must voor de klachten van mevrouw), maar ook is de opbouw van de matras electronisch gemeten en geïnstalleerd.
Deze drukverlagendheid is een specifieke eigenschap waarbij de druk, welke de matras op het lichaam uit, sterk gereduceerd wordt. Hierdoor zal het lichaam minder last ervaren en meer tot rust komen. De instelling van de matras is gepersonaliseerd waarbij de zonering in de matras is aangepast naar het postuur van mevrouw.
Daarnaast is er een lattenbodem noodzakelijk geweest om de matras de juiste ondersteuning te geven waardoor het matras het lichaam goed draagt en de klachten te verlichten. Deze bodem hebben wij ingesteld bij mevrouw thuis.”
Geschil
6. In geschil is of de aftrek specifieke zorgkosten door verweerder terecht is bepaald op een bedrag van € 2.149.
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aftrek van de specifieke zorgkosten in de aanslag ib/pvv 2021 op een hoger bedrag vastgesteld dient te worden.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag. Tevens verzoekt eiseres tot vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aftrek specifieke zorgkosten niet op een hoger bedrag vastgesteld dient te worden. Verweerder doet voorts een beroep op interne compensatie voor een bedrag van € 195, indien en voor zover de rechtbank van mening is dat eiseres recht heeft op een hoger bedrag aan aftrek specifieke zorgkosten.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Opmerkingen vooraf
9. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de uitgaven ook daadwerkelijk zijn gedaan. De rechtbank zal aan de hand van de opgevoerde kostenposten beoordelen of eiseres aan haar bewijslast heeft voldaan.
10. In de beroepsfase is niet (meer) in geschil dat de aftrek voor dieetkosten € 1.050 bedraagt en de aftrek van kosten voor kleding en beddengoed € 750 bedraagt. Eveneens is niet in geschil dat de uitgaven voor dieetkosten en kleding en beddengoed, op grond van artikel 6.19, eerste lid, onderdeel b van de Wet IB 2001 (tekst 2021) met 40% worden verhoogd, omdat het verzamelinkomen voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek minder bedraagt dan € 35.941. De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen en sluit zich hierbij aan.
11. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 (tekst 2021), komen uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen, voor aftrek in aanmerking.
12. Eiseres voert aan dat zij uitgaven heeft gedaan voor genees- en heelkundige hulp van in totaal € 4.850. Eiseres heeft € 2.433 uitgegeven aan energetische behandelingen, € 603 aan chiropractie, € 1.443 aan osteopathie en € 195 aan fysiotherapie. Verweerder heeft bij de aanslagregeling het bedrag van € 195 voor de fysiotherapie als uitgave voor genees- en heelkundige hulp geaccepteerd. Een bedrag van € 4.479 is volgens eiseres ten onrechte door verweerder niet meegenomen bij het bepalen van de aftrek specifieke zorgkosten.
13. Op grond van het negende lid van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 (tekst 2021) wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
-
een behandeling door een arts;
-
een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
-
een behandeling door een bij ministeriele regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan de ministeriele regeling te stellen voorwaarden.
14. Tussen partijen is niet in geschil dat de chiropractor, osteopaat en energetisch therapeut niet als arts kwalificeren zoals bedoeld in artikel 6.17, negende lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 (tekst 2021) en dat derhalve geen sprake is van een behandeling door een arts.
15. Eveneens is niet in geschil dat de chiropractor, osteopaat en energetisch therapeut niet voorkomen op de lijst van artikel 39, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (tekst 2021), zodat geen sprake is van een behandeling door een bij ministeriele regeling aan te wijzen paramedicus als bedoeld in artikel 6.17, negende lid, aanhef en onderdeel c van de Wet IB 2001 (tekst 2021).
16. In geschil is dus slechts of sprake is van een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus in de zin van artikel 6.17, negende lid, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001 (tekst 2021).
17. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de behandelingen door de chiropractor, osteopaat en energetisch therapeut hebben plaatsgevonden op voorschrift en onder begeleiding van een arts, verwezen naar de door haar overgelegde verklaringen van de huisarts (zie hierboven onder 4.).
18. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitgaven voor behandelingen door de chiropractor, osteopaat en energetisch therapeut, waarvan de hoogte op zichzelf niet door verweerder is betwist, niet voor aftrek in aanmerking komen. Verweerder voert hiertoe aan dat de chiropractor, osteopaat en energetisch therapeut niet als paramedici kunnen worden aangemerkt. Daarnaast voert verweerder aan dat slechts sprake is van een advies van de huisarts, dat niet gelijk kan worden gesteld met een voorschrift. Ook is het volgens verweerder niet aannemelijk dat er sprake is geweest van enig toezicht op en begeleiding van de behandelingen door de chiropractor, osteopaat en energetisch therapeut.
19. De rechtbank overweegt dat de eis “een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus” van artikel 6.17, negende lid, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001 (tekst 2021) zo moet worden uitgelegd dat de arts de patiënt niet alleen door middel van een voorschrift ‘de weg heeft gewezen’ naar een paramedicus, maar dat de verwijzend arts op die behandeling ook toezicht houdt en die behandeling begeleidt. De arts moet als het ware de medische noodzaak van die behandeling voor zijn rekening nemen (Hoge Raad, 22 oktober 1980, ECLI:NL:HR:1980:AW9872 en Gerechtshof Amsterdam, 2 juni 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BD3847). Voor het bestaan van rechtstreeks toezicht of rechtstreekse begeleiding is naar het oordeel van het Hof Amsterdam minimaal vereist dat regelmatig contact tussen de verwijzend arts en de niet-medisch geschoolde behandelaar plaatsvindt (Gerechtshof Amsterdam, 2 juni 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BD3847).
20. De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen daarnaast door eiseres is aangevoerd, niet kan worden afgeleid dat in het jaar 2021 sprake was van een actieve medische betrokkenheid van een arts bij de behandelingen die eiseres bij de osteopaat en energetisch therapeut heeft ondergaan. In zoverre slaagt het beroep van eiseres op aftrek op grond van artikel 6.17, negende lid, aanhef en onderdeel b van de Wet IB 2001 (tekst 2021) niet. Verweerder heeft aftrek van kosten op dit punt dan ook terecht gecorrigeerd.
21. Ten aanzien van de behandelingen van de chiropractor overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel er naast de verwijsbrief van 24 augustus 2020 en de schriftelijke verklaring van de huisarts van 16 mei 2023 (zie hierboven onder 4.), geen stukken in het dossier aanwezig zijn waaruit het toezicht van de huisarts op de behandelingen door de chiropractor blijkt, heeft eiseres ter zitting geloofwaardig verklaard dat er wel degelijk (telefonisch) contact plaatsvond tussen de chiropractor en de huisarts om de voortgang van de behandelingen te monitoren. De rechtbank acht daarmee aannemelijk geworden dat de behandelingen door de chiropractor op voorschrift en onder begeleiding van een arts hebben plaatsgevonden. Hiermee is voldaan aan de in artikel 6.17, negende lid, aanhef en onderdeel b van de Wet IB 2001 (tekst 2021) gestelde eisen voor aftrek van kosten voor genees- en heelkundige hulp. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in de omstandigheid dat de behandeling door de chiropractor plaatsvindt op voorschrift en onder toezicht van de huisarts besloten dat voor die behandeling een medische noodzaak bestaat en dat de chiropractor beschikt over de benodigde (para)medische kennis om die behandeling te kunnen uitvoeren. Dat het beroep van chiropractor een ‘vrij’ beroep is, zoals verweerder stelt, wat daar ook verder van zij, doet daar niet aan af, omdat de wet geen definitie van het begrip ‘paramedicus’ bevat en ook uit de wetsgeschiedenis niet volgt dat de wetgever heeft bedoeld om aan de paramedicus in de zin van artikel 6.17, negende lid, aanhef en onderdeel b van de Wet IB 2001 (tekst 2021) bepaalde kwaliteits- of opleidingseisen te stellen (vgl. MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 004, nr. 3, p. 4.).
22. Verweerder heeft de kostenaftrek van € 603 daarom naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte gecorrigeerd. In zoverre slaagt het beroep van eiseres.
Fysiotherapie (interne compensatie)
23. Uitgaven die ten laste komen van een verplicht of overeengekomen (vrijwillig) eigen risico of uitgaven voor zorg die vallen onder het door de belastingplichtige ingevolge de Zorgverzekeringswet verplicht te verzekeren risico, komen niet voor aftrek in aanmerking op grond van artikel 6.18, eerste lid, aanhef en onderdeel f en g, van de Wet IB 2001 (tekst 2021).
24. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat fysiotherapie in het geval van eiseres valt onder het verplicht ingevolge een ziektekostenverzekering te verzekeren risico en dat in ieder geval een deel van de kosten voor de behandelingen betreffende fysiotherapie ook daadwerkelijk is vergoed door de zorgverzekeraar. Eiseres heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank concludeert dat op dit punt tussen partijen geen geschil (meer) bestaat.
25. Dit betekent dat de door eiseres in 2021 opgevoerde kosten voor fysiotherapie op grond van artikel 6.18, eerste lid, onder g van de Wet IB 2001 (tekst 2021) niet voor aftrek in aanmerking komen en dat het beroep van verweerder op interne compensatie voor een bedrag van € 195 slaagt.
Vervoer
26. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 (tekst 2021) komen de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor vervoer voor aftrek in aanmerking.
27. Eiseres voert aan dat zij uitgaven heeft gedaan voor het reizen naar hulpverleners van in totaal € 478 en dat die vervoerskosten moeten worden meegenomen bij het bepalen van de aftrek specifieke zorgkosten.
28. Verweerder heeft gesteld dat eiseres geen recht heeft op aftrek voor de vervoerskosten, omdat de behandelingen van de chiropractor, osteopaat en energetisch therapeut niet als genees- en heelkundige hulp kwalificeren.
29. Zoals hierboven onder 21 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de behandelingen van de chiropractor kwalificeren als genees- en heelkundige hulp als bedoeld in artikel 6.17, eerste en negende lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2021). Het vervoer dat verband houdt met bezoeken van eiseres aan de chiropractor kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank als vervoer wegens ziekte of invaliditeit, zodat de uitgaven voor vervoer die in dit verband zijn gedaan behoren tot de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten. Eiseres heeft voor 31 reizen naar behandelaars een bedrag van € 478 opgevoerd. Uit de verstrekte overzichten volgt dat eiseres in 2021 9x naar de chiropractor en 3x naar de fysiotherapeut is gereisd. Verweerder heeft ter zitting de vervoerskosten als zodanig niet bestreden en gesteld dat de aftrek van vervoerskosten de aftrekbaarheid van de kosten voor de behandeling volgt. De rechtbank zal daarom 12/31 van de opgevoerde vervoerskosten, € 186, in aftrek toelaten.
Medicijnen
30. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 (tekst 2021) behoren tot de uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts.
31. Eiseres voert aan dat zij uitgaven heeft gedaan voor medicijnen op doktersvoorschrift van in totaal € 1.341, en dat dat bedrag ten onrechte door verweerder niet is meegenomen bij het bepalen van de aftrek specifieke zorgkosten.
32. Verweerder heeft aangevoerd dat de door eiseres bij ‘de online drogist’ aangeschafte artikelen geen farmaceutische hulpmiddelen (medicijnen) zijn, en heeft voorts gesteld dat de middelen niet op voorschrift van een arts zijn verkregen, zodat de uitgaven niet voor aftrek in aanmerking komen.
33. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat de middelen zijn verstrekt op voorschrift van een arts. In de brief van 20 december 2022 (hierboven opgenomen onder 4.) waarnaar eiseres heeft verwezen is (slechts) door de huisarts verklaard dat eiseres voedingssupplementen gebruikt in verband met haar prikkelbaardarm syndroom, maar hieruit volgt niet dat er middelen zijn verstrekt op voorschrift van een arts. Zelfs als de middelen op advies van de huisarts zijn gekocht, zoals eiseres stelt, betekent dat nog niet dat ook is voldaan aan de in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet IB 2001(tekst 2021) neergelegde eis dat in aftrek toe te laten farmaceutische hulpmiddelen zijn verstrekt op voorschrift van een arts.
Daarnaast geldt, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, dat de door eiseres gedane uitgaven voor vrij verkrijgbare middelen – waaronder vitaminen en voedingssupplementen – niet kwalificeren als uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen en derhalve niet aftrekbaar zijn, omdat die middelen ook plegen te worden aangewend voor andere doeleinden dan als geneesmiddel (vgl. HR 27 november 1996, nr. 31835, ECLI:NL:HR:1996:AA1753).
34. Dat betekent dat eiseres niet aan alle voorwaarden voor aftrek heeft voldaan, zodat verweerder de uitgaven van eiseres bij ‘de online drogist’ terecht in aftrek heeft geweigerd.
Andere hulpmiddelen
35. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 (tekst 2021), komen uitgaven voor andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt, voor aftrek in aanmerking. Op eiseres rust, bij betwisting door verweerder, de bewijslast dit aannemelijk te maken.
36. Eiseres neemt in beroep het standpunt in dat de door haar gedane uitgave van € 3.929 voor een aangepast bed als uitgaven voor hulpmiddelen moet worden meegenomen bij het bepalen van de aftrek specifieke zorgkosten.
37. Het bed dat eiseres heeft aangeschaft betreft een bed voorzien van een elektrisch verstelbare lattenbodem en van twee matrassen die in de factuur zijn omschreven als ‘ [product] ’. In de door eiseres overgelegde verklaring van de medewerker van de beddenspeciaalzaak (hierboven opgenomen onder 5.) is onder meer opgenomen dat het matras dat eiseres heeft aangeschaft voor haar op maat is gemaakt, dat het drukverlagend werkt met als doel haar klachten te verlichten en dat het matras en de lattenbodem bij eiseres thuis zijn geïnstalleerd. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij uitstraling van zenuwpijn heeft in haar hoofd en haar nek en dat het matras millimeter voor millimeter is ingesteld om de drukpunten in haar lichaam te corrigeren en te ondersteunen, zodat de drukverdeling optimaal is om haar lichaam te kunnen ontlasten.
38. Verweerder heeft aangevoerd dat het door eiseres aangeschafte bed geen hulpmiddel is van zodanige aard dat het hoofdzakelijk (meer dan 70%) wordt gebruikt door zieke of invalide personen. Dit blijkt volgens verweerder niet uit de verklaring van de medewerker van de beddenspeciaalzaak. Uit de informatie op de website van de producent van het matras blijkt dat de matrassen vrij verkrijgbaar zijn en dat de prijs niet afwijkt van wat een ‘normaal’ matras kost. Voor de overige artikelen op de factuur van ‘ [X] ’ geldt volgens verweerder dat deze dienstbaar zijn aan de werking van de matrassen.
39. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel zij begrijpt dat het drukverlagende matras de klachten van eiseres kan verlichten, de aanschafkosten niet voor aftrek in aanmerking komen. Eiseres heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat het bed een bijzondere hoedanigheid heeft en als zodanig hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Het bed kan daardoor niet als hulpmiddel in de zin van 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 worden aangemerkt, zodat de aanschafkosten terecht niet voor aftrek in aanmerking zijn genomen door verweerder.
Conclusie
40. Alles in aanmerking nemende, stelt de rechtbank het bedrag aan aftrek vanwege specifieke zorgkosten vast op € 2.818. De aftrekpost is als volgt berekend:
kosten medicijnen € 0
uitgaven voor hulpmiddelen € 0
uitgaven voor vervoer ivm ziekte of invaliditeit € 186
dieetkosten € 1.050
extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 750
genees- en heelkundige hulp € 603 +/-
totaal € 2.589
verhoging specifieke zorgkosten € 795 +/-
totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 3.384
drempel uitgaven specifieke zorgkosten € 566 -/-
aftrek specifieke zorgkosten € 2.818
41. Gelet op het bovenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
42. Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) kan een vergoeding van de kosten (van de beroepsprocedure) als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit betekent dus dat sprake moet zijn van (juridische) rechtsbijstand, dat deze beroepsmatig moet zijn verleend en dat de bijstand door een derde moet zijn verleend. Van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is volgens vaste rechtspraak sprake als het verlenen van rechtsbijstand door de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening.
43. Verweerder heeft betwist dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Uit de door [naam 1] ter zitting gegeven verklaring heeft de rechtbank afgeleid dat ten aanzien van de door [naam 1] ter zitting verleende rechtsbijstand aan eiseres inderdaad geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
44. Verweerder heeft ter zitting verklaard ermee in te stemmen dat de reiskosten van eiseres en [naam 1] voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal verweerder hierin volgen. Ter zitting is verklaard dat eiseres geen reiskosten heeft gemaakt en dat [naam 1] per auto is gereisd vanuit [plaats] .
45. Op grond van het Bpb, dat voor het vaststellen van de reiskosten verwijst naar het Besluit tarieven in strafzaken 2003, wordt het tarief voor de reiskosten gelijk gesteld aan de hoogte van de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is.
46. De rechtbank stelt deze kosten in verband met het bijwonen van de zitting vast op de reiskosten van [naam 1] ten bedrage van € 27,70 (berekend naar de retourkosten van het openbaar vervoer voor het traject [plaats] Centrum - Haarlem Station).
47. De rechtbank zal verweerder tevens opdragen het griffierecht te vergoeden.