Rechtbank Noord-Nederland, 23-04-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:2547 CA4015, 409033 / CV EXPL 12-7760
Rechtbank Noord-Nederland, 23-04-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:2547 CA4015, 409033 / CV EXPL 12-7760
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 23 april 2013
- Datum publicatie
- 21 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2013:CA4015
- Zaaknummer
- 409033 / CV EXPL 12-7760
Inhoudsindicatie
Geen bedrijfsvoering, geen rechtsverhouding, geen verplichtingen.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 409033 \ CV EXPL 12-7760
vonnis van de kantonrechter d.d. 23 april 2013
inzake
1. De stichting
[A],
gevestigd te [plaats],
en
2. de stichting
[B],
gevestigd te [plaats],
eisers,
gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V.
tegen
[C],
wonende te [plaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. T.E. Heslinga.
Partijen zullen hierna [A], [B] en [C] worden genoemd.
Procesverloop
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- akte houdende vermindering van eis
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating producties aan de zijde van [A] en [B].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
Motivering
De beoordeling van het geschil
2.1. [A] stelt dat zij uitvoering geeft aan de voor de sector beroepsgoederenvervoer verplicht gestelde pensioenregeling in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. [A] stelt verder dat [C] op basis van het besluit van 8 mei 1964 (laatstelijk gewijzigd op 23 juni 2010) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verplicht deelneemt in [A] omdat hij zich blijkens een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel bezig houdt met goederenvervoer over de weg. Op basis van artikel 4 van voormelde wet is [C] gebonden aan de statuten en reglementen van [A]. Op basis van artikel 4.1. en verder van het uitvoeringsreglement van [A] is [C] gehouden om aan [A] alle informatie te verstrekken die zij nodig heeft om te kunnen beoordelen of [C] premieplichtig is.
2.2. Het [B] stelt dat de cao opleidings- en ontwikkelingsfonds beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen algemeen verbindend verklaard is bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 november 2009. Op basis van artikel 3 van deze cao is [C] gebonden aan de reglementen en statuten van het [B] omdat [C] zich bezig houdt met goederenvervoer over de weg. In artikel 2 van het reglement van [B] is de informatieplicht van een werkgever, in casu [C] opgenomen.
2.3. Vast staat dat [C], nadat deze procedure aanhangig is geworden, op 22 november 2012 het formulier "Bedrijfsonderzoek voor Pensioenfonds Vervoer" (hierna: het formulier) aan [A] en [B] heeft doen toekomen. In dit formulier verklaart [C] dat hij geen personeel in dienst heeft en ook geen activiteiten in de sector goederenvervoer verricht. [A] en [B] voeren aan dat zij schade hebben geleden als gevolg van het feit dat [C] pas na een jaar corresponderen aan zijn informatieverplichting heeft voldaan middels het invullen van het formulier. De schade bestaat uit de gemaakte incassokosten. Zij vorderen betaling van deze kosten.
2.4. [C] heeft aangevoerd dat hij bij [A] en ook bij de gemachtigde van [A] en [B] telefonisch meerdere malen heeft aangegeven dat hij geen personeel in dienst had en dat hij sinds 2003 geen transportbedrijf uitoefende. Dat bij de Kamer van Koophandel stond geregistreerd dat er sprake was van een transportbedrijf berustte op een misverstand welk misverstand thans is opgelost. Ter onderbouwing van deze stelling legt [C] een recent (28 februari 2013) uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel over waaruit blijkt dat hij marktkramen verhuurt. [C] betwist dat er een uitvoerige correspondentie heeft plaatsgevonden. De eerste brief die hij ontving was een schrijven van 10 mei 2012 van de gemachtigde van [A] en [B], op welk schrijven [C] onmiddellijk heeft gereageerd. [C] stelt verder dat hij pas na inschakeling van zijn gemachtigde, op 16 november 2012, het formulier ontving welk formulier gelijk is ingevuld en op 22 november 2012 is retour gezonden. Naar de mening van [C] is onnodig incassowerk verricht en is hij onnodig in rechte betrokken omdat hij steeds heeft aangegeven dat er geen vorderingsrecht bestond. [A] en [B] hebben geen schade geleden omdat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [C].
2.5. De kantonrechter overweegt als volgt. Op basis van de door [A] en [B] genoemde regelgeving is [C] eerst dan verplicht om informatie aan [A] en [B] te verstrekken als hij kan worden aangemerkt als een bedrijf dat beroepsmatig goederen vervoert. Het ligt daarom op de weg van [A] en [B] om, alvorens een procedure te entameren, zekerheid te verkrijgen omtrent de vraag of [C] daadwerkelijk onder de in rechtsoverweging 2.1. en 2.2. vermelde regelgeving viel. De controle via het register van de Kamer van Koophandel is hiertoe in beginsel voldoende. Echter, in het onderhavige geval staat vast dat [C], anders dan hetgeen in het register van de Kamer van Koophandel stond vermeld, vanaf 2003 niet langer beroepsmatig goederen vervoerde en dat [C] dit feit telefonisch ook (meermalen) heeft gemeld. Van [A] en [B] had in dit geval dan ook meer initiatief mogen worden verwacht om duidelijkheid te krijgen over de vraag of [C] daadwerkelijk onder de in rechtsoverweging 2.1. en 2.2. vermelde regelgeving viel. Dat zij dit hebben nagelaten kan [C] niet worden verweten. [C] vervoerde niet bedrijfsmatig goederen over de weg zodat de in de rechtsoverweging 2.1. en 2.2. genoemde regelgeving op hem niet van toepassing was. Er bestond dus geen rechtsverhouding tussen [A] en [B] enerzijds en [C] anderzijds. [C] was dan ook niet gebonden aan de uit de reglementen van [A] en [B] voortvloeiende informatieplicht. Op [C] berustte dan ook geen actieve informatieverplichting jegens [A] en [B]. In de stelling dat [C] buiten rechte niet (adequaat) zou hebben gereageerd op brieven - hetgeen gemotiveerd is weersproken- ziet de kantonrechter geen argument om, zoals [A] en [B] vorderen, te oordelen dat [C] kosten moet vergoeden. Van belang is dat tussen partijen geen onderliggende rechtsverhouding bestond, zodat er voor [C] ook geen aanleiding bestond om met het oog op kostenbesparing aan de zijde van [A] en [B] meer actie te ondernemen dan hij heeft gedaan. Het inschakelen van een incassobureau en het dagvaarden van [C] zijn dan ook omstandigheden die voor rekening en risico van [A] en [B] dienen te blijven.
2.6. [A] en [B] zullen als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van [C] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 350,00 (2 punten x tarief € 175,00)
totaal € 350,00.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [A] en [B] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [C] begroot op € 350,00;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 152