Home

Rechtbank Noord-Nederland, 19-07-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3380, AWB - 15 _ 511

Rechtbank Noord-Nederland, 19-07-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3380, AWB - 15 _ 511

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
19 juli 2016
Datum publicatie
4 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2016:3380
Zaaknummer
AWB - 15 _ 511

Inhoudsindicatie

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 15/511

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 6 oktober 2014 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd ten bedrage van € 1.242.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Daarnaast heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 621.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 januari 2015 inzake de naheffingsaanslag en de boetebeschikking heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij in datzelfde geschrift vervatte uitspraak op bezwaar van 28 januari 2015 inzake de beschikking heffingsrente heeft verweerder de heffingsrente verminderd tot nihil.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar inzake de naheffingsaanslag en boetebeschikking beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser heeft van een handelaar een uit België geïmporteerde personenauto gekocht van het merk Opel, type Meriva – 1.4 Turbo Cosmo (de auto). Volgens de ter zake opgemaakte factuur van 12 februari 2014 heeft eiser de auto gekocht voor een bedrag van € 8.563,39 inclusief € 1.486,21 btw.

1.2.

De datum van de eerste toelating van de auto is 5 maart 2012.

1.3.

Eiser heeft ter zake van de auto op 7 maart 2014 aangifte voor de Bpm gedaan. In overeenstemming met deze aangifte heeft eiser een bedrag van € 673 aan Bpm voldaan.

1.4.

Bij de aangifte is een taxatierapport van 28 februari 2014, opgemaakt door [taxateur] , VRT Registertaxateur, verbonden aan [taxatiebureau] (taxateur van eiser), overgelegd.

1.5.

In het taxatierapport van eiser is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 3.903, gebaseerd op een koerslijstwaarde (X-Ray) van € 11.075 verminderd met de zogenoemde schadecalculatie ten bedrage van € 7.172. De auto had ten tijde van de aangifte een leeftijd van twee jaar en een kilometerstand van 75.316. De auto werd gebruikt als huurauto. Volgens het taxatierapport van eiser verkeerde de intensief gebruikte huurauto, behoudens de schade, in een redelijke staat.

1.6.

Beide partijen gaan ervan uit dat de historische nieuwprijs van de te hanteren referentieauto € 24.225 bedraagt.

1.7.

Eiser heeft bij zijn aangifte de historische bruto Bpm (bruto Bpm) berekend op een bedrag van € 4.183. Hierbij is hij uitgegaan van een Bpm-vrij bedrag van € 50 ter zake van verzekeringskosten in de netto catalogusprijs waarover volgens eiser geen Bpm hoeft te worden betaald.

1.8.

Eiser heeft op verweerders verzoek informatie naar verweerder gestuurd in verband met de reparatie van de auto. Volgens deze informatie is voor een bedrag van € 98 aan poetswerk en voor een bedrag van € 60 aan uitdeukwerk verricht. Verder heeft eiser de auto laten uitlijnen voor een bedrag van € 37 en de auto zelf een kleine beurt gegeven voor een bedrag van circa € 150. Genoemde bedragen zijn exclusief btw.

1.9.

Eiser heeft de auto doorverkocht aan een handelaar voor een bedrag van € 11.500 inclusief € 1.879 btw en € 673 Bpm.

1.10.

Bij brief van 14 juli 2014 heeft verweerder aan eiser aangekondigd dat hij voornemens is om een naheffingsaanslag Bpm op te leggen, omdat verweerder zich op het standpunt stelt dat het door eiser gehanteerde schadebedrag van € 7.172 niet in aanmerking kan worden genomen. Volgens verweerder heeft dit schadebedrag, gezien de foto’s bij eisers taxatierapport en mede gezien het bouwjaar van de auto, betrekking op de normale gebruikssporen. Verweerder is bij de berekening van het afschrijvingspercentage ter zake van de verschuldigde Bpm daarom alleen uitgegaan van de koerslijstwaarde van € 11.075. Volgens verweerder bedraagt de verschuldigde Bpm alsdan € 1.915. Hierbij heeft verweerder de bruto Bpm berekend op een bedrag van € 4.189. Daarbij heeft verweerder geen rekening gehouden met een Bpm-vrij bedrag.

1.11.

Verweerder heeft bij dezelfde brief van 14 juli 2014 verder aan eiser aangekondigd dat hij voornemens is aan eiser een vergrijpboete van 50% op te leggen, omdat verweerder van mening is dat eiser opzettelijk een aangifte heeft gedaan met een te lage inkoopwaarde. Volgens verweerder mag van eiser als een professioneel opererende autohandelaar verwacht worden dat hij op de hoogte is van de inkoopprijzen van gebruikte auto’s. Door een bedrag aan inkoopwaarde in de aangifte te vermelden die significant lager is dan de inkoopwaarde op de Nederlandse inkoopmarkt heeft eiser, volgens verweerder opzettelijk een aangifte gedaan met een te lage waarde, waardoor eiser de verschuldigde Bpm niet geheel heeft voldaan.

1.12.

Overeenkomstig zijn voornemen heeft verweerder met dagtekening 6 oktober 2014 de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd.

1.13.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 januari 2015 heeft verweerder de naheffingsaanslag en boetebeschikking in stand gelaten. Bij in hetzelfde geschrift vervatte uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aan eiser in rekening gebracht heffingsrente verminderd tot nihil. In verband hiermee heeft verweerder aan eiser een proceskostenvergoeding van € 244 toegekend.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht aan eiser zijn opgelegd. Voor wat betreft de naheffingsaanslag spitst het geschil zich toe op het antwoord op de vraag of, dan wel in hoeverre, de door eiser bij zijn aangifte toegepaste aftrek van € 7.172 op de koerslijstwaarde kan worden geaccepteerd.

Naheffingsaanslag: omkering bewijslast?

3.1

Eiser stelt dat er geen sprake is van omkering van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Gezien de ingewikkeldheid van de onderhavige problematiek, kan volgens eiser niet worden gezegd dat hij dan wel zijn taxateur wist of zich ervan bewust moest zijn geweest dat door het indienen van de aangifte te weinig Bpm zal worden geheven.

3.2

Verweerder stelt dat uitgaande van de feitelijke inkoopprijs van eiser zelf van € 7.077, de daarover bij verkoop verschuldigde btw van € 1.486 en de op basis van deze inkoopprijs verschuldigde Bpm van € 1.787 de feitelijke inkoopwaarde € 10.350 bedraagt. Als eiser voor herstel een bedrag van € 7.172 zou moeten betalen, dan heeft hij volgens verweerder na het herstel veel meer uitgegeven (namelijk € 17.522) dan hij voor een vergelijkbare auto op de Nederlandse inkoopmarkt zou moeten betalen (€ 11.075). Eiser heeft de auto verkocht voor € 11.500, en zou dan dus een verlies lijden. Uitgaande van de bij de aangifte voldane Bpm (€ 673) en de berekende Bpm op basis van de feitelijke inkoopprijs (€ 1.787), stelt verweerder dat de bij de aangifte voldane Bpm zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk te laag is. Volgens verweerder was eiser zich ten tijde van het doen van aangifte bewust, althans moet hij zich ervan bewust zijn geweest, dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden voldaan. De aan de auto toegekende waarde staat in geen verhouding tot een reële waarde en het eigen aankoopcijfer. Verweerder concludeert dan ook dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan, zodat op eiser de omgekeerde en verzwaarde bewijslast dient te rusten.

3.3

Gelet op de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 7 juni 2016, nr 14/00632, ECLI:NL:GHARL:2016:4937 (rechtsoverweging 4.7), is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ingewikkeldheid van de problematiek van het berekenen van de verschuldigde Bpm ten aanzien van ingevoerde schadeauto’s, met name vanwege de invloed van het recht van de Europese Unie daarop, en gelet op de verschillende uitspraken van belastingrechters ten aanzien van deze problematiek, redelijkerwijs niet kan worden gezegd dat eiser als professionele handelaar in auto’s dan wel de door hem ingeschakelde taxateur, wist of zich ervan bewust moest zijn geweest dat door het indienen van de aangifte te weinig Bpm zal worden geheven. Bij dit oordeel heeft de rechtbank geen gewicht toegekend aan de bij 3.2 weergegeven berekening van verweerder. Uit deze berekening volgt enkel dat eiser mogelijk wist of zich ervan bewust moest zijn geweest dat hij na volledig herstel van de auto voor het in de schadecalculatie berekende bedrag veel meer aan de auto zou hebben uitgegeven dan hij voor een vergelijkbare auto op de Nederlandse inkoopmarkt zou moeten betalen en dat hij bij verkoop van de auto een verlies zou lijden. Echter, met deze berekening heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser wist of zich ervan bewust moest zijn geweest dat de in de aangifte opgenomen handelsinkoopwaarde, waarvan de rechtbank hierna de juistheid zal beoordelen, mede in het licht van de ingewikkeldheid van de onderhavige problematiek, belastingtechnisch gezien niet juist zal zijn en zal leiden tot een in zowel absoluut als relatief opzicht te lage aangifte Bpm. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen aanleiding bestaat om aan eiser de verzwaarde bewijslast toe te delen.

Naheffingsaanslag; waardevermindering op koerslijstwaarde

4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat bij de berekening van de inkoopwaarde van de referentieauto kan worden uitgegaan van de koerslijstwaarde van € 11.075. Evenmin is tussen partijen in geschil dat hierop, indien daarvan sprake is, een aftrek wegens waardevermindering als gevolg van schade dient te worden toegepast. Partijen houdt echter verdeeld of sprake is van een dergelijke waardevermindering. Tevens twisten partijen over het antwoord op de vraag of op de koerslijstwaarde een vermindering dient te worden toegepast vanwege het feit dat de auto werd gebruikt als huurauto.

5.1

Eiser stelt dat de auto zeer ernstig beschadigd is. Bij zijn taxatierapport is ter zake een schadecalculatie gevoegd. Volgens deze schadecalculatie bedragen de reparatiekosten € 7.171,68 inclusief btw. De schadecalculatie is gebaseerd op herstel van alle schade en gebruikssporen en is uitgesplitst naar kosten van materiaal en arbeid voor plaat- en spuitwerk en nevenwerkzaamheden. Eiser heeft de gecalculeerde kosten van schadeherstel volledig in mindering gebracht op de koerslijstwaarde van € 11.075. Ter zitting heeft eisers gemachtigde verklaard dat de normale gebruiksschade € 500 is, hetgeen hij ontleent aan een algemene gebruikssporenmatrix.

5.2

Verweerder stelt dat er geen aanleiding bestaat om een aftrek op de koerslijstwaarde toe te passen wegens waardevermindering als gevolg van schade. Gelet op de door eiser overgelegde foto’s, is er volgens verweerder alleen sprake van normale gebruiksschade, namelijk slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van de auto en die passen bij de leeftijd en de kilometerstand van de auto. Deze normale gebruiksschade zit reeds in de koerslijstwaarde verdisconteerd. De gebruikssporenmatrix waarnaar eiser verwijst, geeft volgens verweerder voor het merk en type van de auto geen specifieke informatie over wat de normale gebruiksschade is. Ter zitting is namens verweerder ten aanzien van de achterbumper, gezien de foto’s op pagina 10 van het taxatierapport van eiser, verklaard dat dit mogelijk wel als schade zou kunnen worden aangemerkt, maar dat het de vraag is of dit tot een waardevermindering moet leiden. Verweerders gemachtigde heeft daarbij ter zitting foto’s laten zien van de auto die zijn gemaakt en behoeve van de verkoop van de auto. Verweerders gemachtigde wijst er daarbij op dat de auto er op deze foto’s, na enkel een poetsbeurt en de bij 1.8 bedoelde werkzaamheden, er als nieuw uitziet. Bij deze foto’s is geen foto van de achterkant van de auto begrepen. Verweerder wijst er verder ten aanzien van de schadecalculatie op dat hierin uitgaven zijn begrepen die geen verband houden met schade, zoals de kosten voor een onderhoudsboekenpakket, software programmeren en interieurreiniging. Verder is een groot deel van de gecalculeerde schade niet daadwerkelijk hersteld. Daarnaast volgt uit de door eiser aangeleverde informatie dat ook de daadwerkelijke uitgaven niets te maken hebben met schade, zoals de uitgaven voor een kleine beurt en het poetsen. Er heeft alleen voor een bedrag van € 60 uitdeukwerk plaatsgevonden, maar gezien dit geringe bedrag brengt dit volgens verweerder geen waardevermindering mee.

5.3

Zoals het Hof Arnhem-Leeuwarden in zijn bij 3.3 bedoelde uitspraak heeft geoordeeld, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich dat eiser, als de meest gerede partij daartoe, tegenover de betwisting door verweerder, de omvang van de gestelde schade aannemelijk maakt alsmede de invloed van die schade op de waarde van de referentieauto’s. Slaagt eiser niet in deze bewijslast, dan zal verweerder zijn standpunt dat in het geheel geen sprake is van schade die in mindering kan worden gebracht op de koerslijstwaarde, aannemelijk moeten maken. Voldoet verweerder ook niet aan zijn bewijslast, dan zal de rechtbank in goede justitie de aftrek wegens waardevermindering als gevolg van schade bepalen.

5.4

Tussen partijen is terecht, naar de rechtbank begrijpt, niet in geschil dat de sporen van normaal gebruik zijn verdisconteerd in de koerslijstwaarde, zodat hiermee niet nogmaals rekening dient te worden gehouden. Er dient dus alleen een aftrek op de koerslijstwaarde te worden toegepast wegens waardevermindering als gevolg van meer dan normale gebruiksschade. De rechtbank volgt eisers stelling, nu verweerder deze stelling niet, althans onvoldoende heeft betwist alsmede gezien de foto’s op pagina 10 van het taxatierapport van eiser, dat ten aanzien van de achterbumper sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser echter tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de auto meer dan normale gebruiksschade heeft die van invloed zou zijn op de waarde, zoals hiervoor bij 5.3 is bedoeld, althans niet ter hoogte van het door eiser opgevoerde bedrag. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de schadecalculatie van eiser in ieder geval ook betrekking heeft op de normale gebruiksschade, zoals eisers gemachtigde heeft erkend. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder (zie bij 5.2) heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk gemaakt dat deze normale gebruiksschade slechts € 500 bedraagt en dat de veder in zijn schadecalculatie opgenomen kosten zien op meer dan normale gebruiksschade. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser de door hem voorgestane aftrek wegens waardevermindering als gevolg van meer dan normale gebruiksschade niet aannemelijk heeft gemaakt.

5.5

De rechtbank is van oordeel dat verweerder evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat in het geheel geen rekening dient te worden gehouden met een aftrek wegens waardevermindering als gevolg van meer dan normale gebruiksschade. Zoals volgt uit hetgeen bij 5.4 is overwogen, heeft verweerder niet, althans onvoldoende betwist dat ten aanzien van de achterbumper sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat deze schade niet van invloed zou zijn op de waarde van de referentieauto. Hierbij gaat de rechtbank voorbij aan de door verweerder getoonde foto’s ten behoeve van de verkoop van de auto. Nu hierbij geen foto van de achterkant van de auto zit begrepen, kan immers niet worden uitgesloten dat deze schade ten tijde van de verkoop, ook na een poetsbeurt, nog zichtbaar was en daarmee van invloed is geweest op de waarde van de auto.

6.1

Eiser stelt dat op de koerslijstwaarde een vermindering dient te worden toegepast vanwege het feit dat de auto werd gebruikt als huurauto. Deze vermindering bedraagt volgens eiser € 1.193. Dit bedrag betreft de in de schadecalculatie onder nevenwerkzaamheden opgenomen bedragen van € 336 voor arbeid en € 650 voor materiaal voor het afleverklaar maken van een ex-huurauto, vermeerderd met btw.

6.2

Verweerder erkent dat het feit dat de auto werd gebruikt als huurauto leidt tot een waardevermindering, maar stelt dat deze waardevermindering reeds voor een deel zit verdisconteerd in de koerslijstwaarde. In de koerslijst zitten volgens verweerder namelijk ook ex-huurauto’s begrepen, zodat het aan die auto’s klevende waardedrukkende aspect reeds in de koerslijstwaarde is verwerkt. Nu de koerslijst ook bestaat uit andere auto’s komt dit waardedrukkende aspect weliswaar niet geheel in de koerslijstwaarde tot uitdrukking, maar volgens verweerder moet bedacht worden dat dit aspect ook voor een deel wordt gecompenseerd door andere bovengemiddelde waardeverhogende aspecten. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om op de koerslijstwaarde een aftrek toe te passen vanwege het feit dat de auto werd gebruikt als huurauto.

6.3

De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de vraag of een vermindering dient te worden toegepast vanwege het feit dat de auto werd gebruikt als huurauto dezelfde bewijslastverdeling geldt als de rechtbank bij 5.3 heeft weergegeven. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het feit dat de auto werd gebruik als huurauto een waardevermindering meebrengt. Eiser stelt dat deze waardevermindering volgens zijn schadecalculatie € 1.193 bedraagt. Verweerder heeft betwist dat dit volledige bedrag ziet op de extra werkzaamheden als gevolg van het feit dat sprake is van een ex-huurauto en heeft bovendien gemotiveerd gesteld dat het waardedrukkende aspect als gevolg van het feit dat sprake is van een ex-huurauto reeds gedeeltelijk in de koerslijstwaarde is verwerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser tegenover deze gemotiveerde betwisting de door hem voorgestane aftrek wegens waardevermindering als gevolg van het feit dat de auto werd gebruikt als huurauto niet aannemelijk gemaakt.

6.4

De rechtbank is van oordeel dat verweerder op zijn beurt evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat helemaal geen aftrek dient te worden toegepast als gevolg van het feit dat sprake is van een ex-huurauto. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet aannemelijk gemaakt dat, dan wel in hoeverre, dit waardeverminderende aspect, waarvan niet kan worden gezegd dat dit volledig in de koerslijstwaarde is verwerkt, wordt gecompenseerd met andere bovengemiddelde waardeverhogende aspecten.

7. Uit het voorgaande volgt dat beide partijen er niet in zijn geslaagd de aftrek op de koerslijstwaarde wegens waardevermindering als gevolg van schade en het feit dat sprake is van een ex-huurauto aannemelijk te maken. Daarom stelt de rechtbank deze aftrek, gelet op het voorgaande en op hetgeen partijen ter zake over en weer hebben aangevoerd, in goede justitie vast op een bedrag van € 750.

Afschrijvingspercentage

8. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 24.225 bedraagt. Gelet op het voorgaande bedraagt de handelsinkoopwaarde van de auto na aftrek wegens waardevermindering als gevolg van schade en het feit dat sprake is van een ex-huurauto (€ 11.075 -/- € 750 =) € 10.325. De afschrijving bedraagt aldus (€ 13.900 / € 24.225 * 100% =) 57,38 %.

Bruto Bpm

9. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de bruto Bpm. Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij de bepaling van de bruto Bpm rekening dient te worden gehouden met een Bpm-vrij bedrag van € 50 ter zake van verzekeringskosten in de netto catalogusprijs. Naar het oordeel van de rechtbank rust op verweerder de bewijslast ter zake van de hoogte van de bruto Bpm. De rechtbank is van oordeel dat verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser niet aan deze bewijslast heeft voldaan, nu hij ter zake enkel heeft gesteld dat op eiser de bewijslast rust. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de bepaling van de bruto Bpm rekening dient te worden gehouden met een Bpm-vrij bedrag van € 50 en dat de bruto Bpm aldus € 4.183 bedraagt.

Verschuldigde Bpm

10. Gelet op het voorgaande bedraagt de door eiser verschuldigde Bpm (42,62 % van € 4.183 =) € 1.782. Eiser heeft op aangifte € 673 voldaan, zodat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot € 1.109.

11. Voor zover eiser zijn beroepsgrond nog heeft gehandhaafd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, omdat verweerder volgens hem onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld door geen expert van de Dienst Domeinen in te schakelen, faalt deze beroepsgrond. Naar het oordeel van de rechtbank staat het verweerder op zich vrij zijn standpunt al dan niet met een hertaxatie te onderbouwen. Dat deze keuze eventueel consequenties voor de bewijskracht van verweerders stellingen heeft, komt daarbij voor zijn risico, maar maakt deze keuze niet onzorgvuldig of onrechtmatig. Daarnaast ligt het niet op verweerders weg om door middel van een taxatie voor eiser ontlastend bewijsmateriaal te vergaren.

12. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag gegrond is. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.109.

Boete

13. De rechtbank overweegt dat verweerder aan eiser een vergrijpboete heeft opgelegd, omdat het volgens hem aan eisers (voorwaardelijk) opzet is te wijten dat te weinig Bpm is betaald. Verweerder stelt hiertoe dat eiser zelf wist dat de in de aangifte opgenomen handelsinkoopwaarde (veel) te laag is en dat daardoor te weinig Bpm zou worden betaald. Gelet op hetgeen de rechtbank bij 3.3 heeft geoordeeld, kan de rechtbank deze stelling niet volgen. Dit brengt mee dat niet kan worden gezegd dat het aan eisers (voorwaardelijk) opzet is te wijten dat te weinig Bpm is betaald, zodat er geen grond bestaat voor het opleggen van de onderhavige vergrijpboete.

14. De rechtbank concludeert dat het beroep gericht tegen de boetebeschikking gegrond is. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de boetebeschikking.

Griffierecht

15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Proceskosten

16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in de beroepsfse gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Voor zover eiser nog heeft verzocht om een integrale vergoeding van proceskosten wijst de rechtbank dit verzoek af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet in vergaande mate onzorgvuldig gehandeld of tegen beter weten in een beslissing genomen die in rechte geen stand zou kunnen houden (zie HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975, en HR 13 april 2007, nr. 41235, ECL:NL:HR:2007:BA2802). Verder is niet gesteld dat van de forfaitaire bedragen van het Bpb moet worden afgeweken.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de naheffingsaanslag en de boetebeschikking;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.109;

-

vernietigt de boetebeschikking;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167 aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.

w.g. griffier

w.g. rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel