Home

Rechtbank Noord-Nederland, 26-04-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1514, AWB LEE - 17 _ 2455

Rechtbank Noord-Nederland, 26-04-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1514, AWB LEE - 17 _ 2455

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
26 april 2018
Datum publicatie
11 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2018:1514
Formele relaties
Zaaknummer
AWB LEE - 17 _ 2455

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft eiseres haar verzoek tot teruggaaf van Bpm bij export aanvankelijk afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar is de teruggaaf alsnog verleend.

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de hoorplicht heeft geschonden door eiseres voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar niet te horen. Daarnaast is in geschil het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op een rentevergoeding op grond van het arrest Irimie en op vergoeding van belastingrente.

Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder afzien van het horen van eiseres, nu volledig aan de bezwaren tegemoet is gekomen. Dat, anders dan verzocht in het bezwaarschrift, geen werkelijke proceskosten vergoed zijn maakt dat niet anders.

Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van in strijd met het EU-recht geheven belasting, zodat ook geen sprake is van een rentevergoeding op grond van het arrest Irimie.

De rechtbank oordeelt dat het beroep wel gegrond is, omdat verweerder ten onrechte geen belastingrente heeft vergoed. Hij was daar gelet op artikelen 30ha, derde lid, en 30j, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wel toe verplicht.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 17/2455

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 26 april 2018 in de zaak tussen

(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder 1] ).

Procesverloop

Eiseres heeft in verband met de export van een auto een teruggaafverzoek van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) als bedoeld in artikel 14a van de Wet Bpm ingediend. Verweerder heeft het teruggaafverzoek op 5 oktober 2016 afgewezen.

Bij uitspraak op bezwaar van 2 juni 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de teruggaaf alsnog toegewezen.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [bijstand eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde van verweerder 2] , [gemachtigde van verweerder 2] en [gemachtigde van verweerder 2] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1

Eiseres heeft in verband met de export van een Ford Fiësta met kenteken [kenteken] en chassisnummer [chassisnummer] een verzoek om teruggaaf van Bpm ten bedrage van € 619 gedaan. Het verzoek heeft dagtekening 7 september 2016, en is door verweerder ontvangen op 9 september 2016. Voor het verzoek heeft eiseres gebruik gemaakt van het formulier ‘Verzoek Teruggaaf bpm wegens export van een in Nederland geregistreerd motorrijtuig’.

1.2

Op het door eiseres ingediende formulier is bij onderdeel 2h als EU-lidstaat of EER-land van nieuwe registratie handmatig ‘DUITSLAND’ doorgestreept, en ‘Roemenië → inschrijving = DEU’ bijgeschreven. Verweerder heeft zijn afwijzende beslissing van 5 oktober 2016 gebaseerd op dit verzoek. Eiseres heeft bij fax van 19 september 2016 bezwaar ingesteld tegen deze beslissing.

1.3

Met dagtekening 23 september 2016 heeft eiseres een nieuw formulier ‘Verzoek Teruggaaf bpm wegens export van een in Nederland geregistreerd motorrijtuig’ aan verweerder gezonden ter zake van de export van de in 1.1 genoemde Ford Fiësta. Bij onderdeel 2h is op dit formulier ‘DUITSLAND’ ingevuld, en is niets doorgestreept of bijgeschreven.

1.4

Bij uitspraak op bezwaar van 2 juni 2017 heeft verweerder de gevraagde teruggaaf van € 619 alsnog toegewezen. Eiseres is voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar niet gehoord. Bij het verlenen van de teruggaaf is aan eiseres geen belastingrente vergoed.

Geschil

2.1

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de hoorplicht heeft geschonden door eiseres voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar niet te horen. Daarnaast is in geschil het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op een rentevergoeding op grond van het arrest Irimie (ECLI:EU:C:2013:250) en op vergoeding van belastingrente.

2.2

Eiseres beantwoordt deze vragen bevestigend. Verweerder beantwoordt de vragen ten aanzien van de hoorplicht en de Irimie-rente ontkennend en de vraag ten aanzien van de belastingrente bevestigend.

Beoordeling

Ten aanzien van de hoorplicht

3.1

Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar had moeten horen, omdat hij ten aanzien van haar verzoek om vergoeding van de werkelijke proceskosten niet aan haar bezwaar is tegemoetgekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoorplicht niet geschonden. Onder verwijzing naar de uitspraken van het Gerechtshof Leeuwarden van 16 september 2005 (ECLI:NL:GHLEE:2005:AU2944) en van het Gerechtshof Amsterdam van 14 juli 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:3093), overweegt de rechtbank dat verweerder, met de beslissing om alsnog de verzochte teruggaaf te verlenen, volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar. Gelet op artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon verweerder daarom van horen afzien.

3.2

De omstandigheid dat eiseres in het bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten, leidt niet tot een ander oordeel. Dit verzoek betreft, zoals in bovengenoemde uitspraken geoordeeld, een nevenvordering in de zin van artikel 7:15 van de Awb. De beslissing over een dergelijke nevenvordering is niet van belang voor de vraag of volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.

Ten aanzien van de Irimie-rente

4. Eiseres stelt tevens dat zij op grond van het arrest Irimie recht heeft op een rentevergoeding, omdat in strijd met het EU-recht belasting is geheven. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van in strijd met het EU-recht geheven belasting, en faalt deze beroepsgrond reeds daarom. De rechtbank overweegt daartoe dat de Hoge Raad in zijn arrest van 29 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:753) heeft overwogen dat noch het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie noch het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel – in de gevallen waarin de auto hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in Nederland – noopt tot een (wettelijke) regeling die voorziet in (gedeeltelijke) teruggaaf van Bpm wanneer die auto na verloop van tijd niet meer is bestemd voor duurzaam gebruik in Nederland en voor duurzaam gebruik wordt overgebracht naar een andere lidstaat. Naar het oordeel van de rechtbank speelt een latere gedeeltelijke teruggaaf van Bpm door de Nederlandse belastingdienst zich geheel buiten de werkingssfeer van het EU-recht af (vgl. Rechtbank Noord-Nederland 9 november 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4292). Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.

Ten aanzien van de belastingrente

5.1

Ter zitting is vast komen te staan dat verweerder bij het alsnog verlenen van de teruggaaf ten onrechte geen belastingrente heeft vergoed. Hij was daar, gelet op artikelen 30ha, derde lid, en 30j, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), wel toe verplicht. Zoals ter zitting afgesproken zal de rechtbank de hoogte van de belastingrente vaststellen. Daarbij merkt de rechtbank vooraf op dat de bepaling van artikel 30ha, derde lid, van de AWR mede geschreven is voor tijdvakbelastingen. Het zinsdeel ‘doch niet eerder dan 3 maanden na het einde van het kalenderjaar of boekjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft’ heeft geen betrekking op een teruggaaf als de onderhavige (zie ook de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2011-2012, 33 003, nr. 3, p. 128).

5.2

De rechtbank berekent de hoogte van de belastingrente als volgt. Ingevolge artikel 30ha, derde lid, van de AWR wordt de belastingrente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 8 weken na ontvangst van het verzoek om de teruggaaf, en eindigt het 14 dagen na dagtekening van de teruggaafbeschikking. Het teruggaafverzoek is door verweerder op 9 september 2016 ontvangen. De teruggaafbeschikking is in de uitspraak op bezwaar genomen, en heeft als dagtekening 2 juni 2017. Gelet hierop dient belastingrente vergoed te worden over het tijdvak dat aanvangt op 4 november 2016, en eindigt op 16 juni 2017; in het totaal 224 dagen. Ingevolge artikel 30hb, eerste lid, van de AWR bedraagt – nu het percentage van de wettelijke rente van artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek gedurende het gehele tijdvak 2% per jaar bedroeg – het percentage van de belastingrente voor het gehele tijdvak 4% per jaar. De te vergoeden belastingrente bedraagt derhalve 224/365 x 4% x € 619 = € 15,20 (afgerond).

6. Ter zake van de door eiseres verzochte vergoeding van de werkelijk proceskosten overweegt de rechtbank dat zij daar geen aanleiding toe ziet. Eiseres heeft niet onderbouwd dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht, die afwijking van de forfaitaire regeling voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand rechtvaardigen.

7. Het beroep is vanwege de ontbrekende belastingrentebeschikking gegrond, voor het overige is het beroep ongegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank stelt de door verweerder te vergoeden belastingrente vast op € 15,20.

8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

draagt verweerder op aan eiseres belastingrente te vergoeden ten bedrage van € 15,20;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden en

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.

w.g. griffier w.g. rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel