Home

Rechtbank Noord-Nederland, 05-06-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2533, 16/4815, 16/4816, 16/4817 en 16/4818

Rechtbank Noord-Nederland, 05-06-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:2533, 16/4815, 16/4816, 16/4817 en 16/4818

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
5 juni 2018
Datum publicatie
3 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2018:2533
Formele relaties
Zaaknummer
16/4815, 16/4816, 16/4817 en 16/4818

Inhoudsindicatie

Gestelde gezondheidsschade door veehouderij geen reden om WOZ-waarde te verminderen tot nihil en aanslagen OZB, rioolheffing en forensenbelasting te vernietigen.

Uitspraak

Zittingsplaats Leeuwarden

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 16/4815, 16/4816, 16/4817 en 16/4818

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

(gemachtigde: [gemachtigde] en [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluiten van 16 februari 2016 (in één geschrift vervat) heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [a-straat 1] (woning) en [a-straat 2] (niet-woning) te [B] , per waardepeildatum 1 januari 2015, vastgesteld voor het kalenderjaar 2016 op respectievelijk € 75.000 en € 99.000. Tevens zijn aan eiser voor de woning en de niet-woning aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) opgelegd. Voorts is ter zake van [a-straat 1] een aanslag rioolheffing (€ 108) en een aanslag afvalstoffenheffing (€ 184,25) opgelegd.

Bij besluit van 30 april 2016 heeft verweerder ter zake van [a-straat 1] voor het jaar 2016 een aanslag forensenbelasting (€ 252,75) opgelegd.

Bij uitspraken op bezwaar van 26 oktober 2016 (WOZ-waarde, OZB, en rioolheffing) en

2 november 2016 (forensenbelasting) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Het beroep is gesplitst in vier beroepen, te weten LEE 16/4815 (forensenbelasting [a-straat 1] ), LEE 16/4816 (WOZ-waarde/OZB [a-straat 2] ), LEE 16/4817 (WOZ/OZB [a-straat 1] ) en LEE 16/4818 (rioolheffing [a-straat 1] )

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder en eiser hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting, waarbij de onderhavige zaken gelijktijdig zijn behandeld met de zaken met procedurenummers LEE 16/4819, 16/4820, 16/4821 en 16/4822, heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn partner [partner] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1

Eiser is door verweerder aangeslagen als eigenaar/gebruiker van de onroerende zaken [a-straat 1] en [a-straat 2] te [B] . Eiser heeft zijn hoofdverblijf in [F] , waar hij met zijn partner een dokterspraktijk uitoefent (“ [Q] en [R] huisartsen”). Eiser heeft [a-straat 1] en [a-straat 2] op respectievelijk 4 augustus 2009 en 29 maart 2010 gekocht, nadat zijn partner in 2009 een vakantiehuisje had geërfd aan de [a-straat 3] . Eiser heeft - in een periode van ongeveer vijf jaar - de vervallen huisjes (twee arbeiderswoninkjes en een boerderijtje) na aankoop grondig gerenoveerd. Binnen een straal van ongeveer 500 meter van de huisjes bevinden zich twee veehouderijen (met elk zo’n 500 koeien). Sedert september 2015 kent eiser gezondheidsklachten, die, naar eiser en zijn partner stellen, worden veroorzaakt door de aanwezigheid van intensieve veehouderij. De laatste keer dat eiser de huisjes aan de [a-straat] heeft bezocht was op 31 maart 2016. Eiser bezoekt de noordelijke provincies, wegens luchtwegproblemen die hij hier oploopt, alleen nog met een gasmasker.

Geschil en beoordeling

2. Partijen verschillen van mening over de vraag of de onderhavige WOZ-beschikkingen van [a-straat 1] (€ 75.000) en [a-straat 2] (€ 99.000) te hoog zijn vastgesteld. Eiser is van mening dat de waarde van beide huisjes nihil is. Verweerder houdt vast aan de door hem vastgestelde waarden. Voorts strijden partijen over de vraag of de aanslagen OZB, rioolheffing en forensenbelasting terecht zijn opgelegd.

2.1

Eiser stelt - samengevat - dat de onderhavige WOZ-beschikkingen/aanslagen onterecht zijn opgelegd omdat de onderhavige onroerende zaken onbruikbaar zijn wegens risico op gezondheidsschade door de veehouderij (in het bijzonder de uitstoot van fijnstof), en daardoor onverkoopbaar zijn. Eiser is van mening dat verweerder er mede voor heeft gezorgd dat er megastallen worden gebouwd waardoor de luchtkwaliteit zeer slecht is en de gezondheid van bewoners ernstig gevaar loopt. Eiser is van mening dat hierdoor de wettelijke grondslag voor de heffingen ontbreekt. Eiser verwijst in dit verband naar correspondentie met diverse overheidsinstanties (o.a. met GGD Friesland), schadeclaims, klachtenprocedures (o.a. bij de Nationale Ombudsman), onderzoeksrapporten (o.a. van de Gezondheidsraad) en meerdere artikelen in de media (o.a. Trouw, Leeuwarder Courant, Groene Amsterdammer, Wikipedia).

2.2

Verweerder is - tevens samengevat - van mening dat de onderhavige WOZ-beschikkingen en aanslagen terecht zijn opgelegd. Dat de omgeving voor eiser (en diens partner) door persoonlijke omstandigheden zoals gezondheidsklachten minder geschikt zou zijn voor bewoning en/of gebruik is bij de vaststelling van de WOZ-waarde niet relevant omdat persoonlijke omstandigheden slechts iets zeggen over het subject en niet in dit geval over de objecten die voor andere gebruikers wel geschikt zijn om te gebruiken. Ten aanzien van de WOZ-waarde van de onroerende zaken verwijst verweerder naar door hem overgelegde matrices. Ten aanzien van de aanslagen OZB, rioolheffing en forensenbelasting stelt verweerder dat deze op juiste gronden, conform de Verordeningen, zijn geheven.

3. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane WOZ-waarden per 1 januari 2015 niet hoger zijn dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Tevens dient verweerder aannemelijk te maken dat de door hem opgelegde aanslagen OZB, forensenbelasting en rioolheffing terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd .

Ten aanzien van de WOZ-beschikkingen

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde stukken en de toelichting ter zitting, in het licht van hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de WOZ-waarden van [a-straat 1] (€ 75.000) en [a-straat 2] (€ 99.000) niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de gehanteerde referentieobjecten, wat ligging, type, bouwjaar, kwaliteit, onderhoud en uitstraling betreft, voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaken van eiser en dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen. Gelet op hetgeen eiser naar voren heeft gebracht acht de rechtbank met name het door verweerder in beide matrices gehanteerde vergelijkingsobject [a-straat 4] te [B] , dat op

1 september 2015 is verkocht voor € 123.000, een goede indicatie van de door verweerder vastgestelde waarden. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de referentiewoning op nummer [4] hemelsbreed op 40 meter afstand is gelegen van eisers onroerende zaken. Nu ook de overige door verweerder gehanteerde referentieobjecten in hetzelfde gebied zijn gelegen als de onderhavige objecten is bij de waardebepaling van eisers onroerende zaken in voldoende mate rekening gehouden met de vóór en -nadelen die het wonen op het platteland met zich meebrengt, waaronder de aanwezigheid van intensieve veehouderij. Met andere woorden, het effect van de omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd, acht de rechtbank verdisconteerd in de verkoopcijfers van de referentieobjecten. De door eiser aangedragen argumenten kunnen er niet toe leiden dat verweerder de WOZ-beschikkingen achterwege had moet laten, dan wel, zoals eiser heeft betoogd, op nihil had moeten stellen.

Ten aanzien van de OZB-aanslagen

5. Uit artikel 1 van de Verordening onroerende-zaak belasting 2016 van de gemeente De Fryske Marren, die is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2015, volgt dat eiser belastingplichtig is als hij op 1 januari 2016 eigenaar/gebruiker is van de onroerende zaken. Het is de rechtbank niet gebleken dat hiervan geen sprake zou zijn. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat tussen partijen niet in geschil is dat [a-straat 1] door verweerder als woning is aangemerkt, en [a-straat 2] als niet-woning (atelier). Verweerder heeft derhalve op juiste gronden de aanslagen OZB eigenaar/gebruiker opgelegd. De rechtbank merkt in dit verband op dat de vaststelling van OZB-tarieven behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de gemeenteraad, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. De billijkheid van de door de gemeenteraad gekozen maatstaf en tarief staat op zichzelf niet ter beoordeling van de belastingrechter. Voor ingrijpen is slechts plaats indien een gekozen tarief leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad dan wel de tariefstelling anderszins in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake.

Ten aanzien van de aanslag rioolheffing

6. De gemeente De Fryske Marren heeft de heffing van rioolheffing voor het onderhavige jaar geregeld in de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2016, die is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 november 2015. Op grond van

artikel 3, eerste lid, van de Verordening rioolheffing wordt rioolheffing geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Als gebruiker wordt volgens artikel 3, tweede lid, van de Verordening aangemerkt degene die naar omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Nu het perceel van [a-straat 1] , waarvan eiser eigenaar is, aangesloten is op de gemeentelijke riolering, is voldaan aan het belastbare feit, hetgeen overigens niet door eiseres is weersproken. Dit leidt tot het oordeel dat de aanslag rioolheffing terecht aan eiser is opgelegd. De persoonlijke omstandigheden zoals aangevoerd door eiser brengen niet mee dat de rioolheffing niet is verschuldigd. De verordening biedt daarvoor geen grondslag.

Ten aanzien van de aanslag forensenbelasting

7. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van Verordening forensenbelasting 2016 van de gemeente De Fryske Marren, die is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2015, wordt onder de naam 'forensenbelasting' een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Vast staat dat eiser zijn hoofdverblijf niet heeft in de gemeente De Fryske Marren, en dat eiser de gemeubileerde woning [a-straat 1] voor zich of zijn gezin in zekere mate duurzaam ter beschikking stond. Of en in hoeverre de gemeubileerde woning daadwerkelijk wordt gebruikt is niet van belang. Eiser had de volledige zeggenschap en feitelijke beschikkingsmacht over het pand. Eiser kon daarom gedurende het gehele jaar op elk moment vrijelijk over de woning beschikken. De omstandigheid dat eiser gezondheidsklachten ervaart leidt niet tot de conclusie dat het pand minder dan negentig dagen ter beschikking wordt gehouden voor eiser of zijn gezin. De aanslag forensenbelasting is dus terecht opgelegd.

Afsluitend

8. De door eiser aangevoerde omstandigheden kunnen er niet toe leiden dat bij de onder rechtsoverwegingen 5, 6 en 7 vermelde wettelijke heffingsgrondslagen (OZB, rioolheffing en forensenbelasting) komen te vervallen. Eisers andersluidende opvatting vindt geen steun in het recht. Hierbij wijst de rechtbank eiser er op dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet en de daarop gebaseerde regelgeving; hij mag daar niet van afwijken. In geen geval mag de rechter de innerlijke waarde of billijkheid van de wet- en regelgeving beoordelen. Dat is slechts voorbehouden aan de wet- en regelgever.

9. Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat de beroepen ongegrond verklaard zullen worden.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, rechter, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.

w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.