Home

Rechtbank Noord-Nederland, 01-11-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:4412, LEE 15/3403, LEE 16/4127 t/m LEE 16/4176 en LEE 18/2191 t/m LEE 18/2206

Rechtbank Noord-Nederland, 01-11-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:4412, LEE 15/3403, LEE 16/4127 t/m LEE 16/4176 en LEE 18/2191 t/m LEE 18/2206

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
1 november 2018
Datum publicatie
5 november 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2018:4367
Formele relaties
Zaaknummer
LEE 15/3403, LEE 16/4127 t/m LEE 16/4176 en LEE 18/2191 t/m LEE 18/2206

Inhoudsindicatie

Belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM).

Naheffingsaanslag betreffende 2.341 auto's, becijferd op basis van extrapolatie van een deelwaarneming betreffende 66 auto's.

De rechtbank laat brieven met bijlagen van de zijde van verweerder buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde. Verder trekt de rechtbank de systematiek van het heffingenstelsel van de BPM, waarover de Hoge Raad in diverse arresten heeft beslist (“per auto-benadering”), door naar extrapolatie op basis van een deelwaarneming. Naar het oordeel van de rechtbank moet ook per auto moet worden beoordeeld of omkering van de bewijslast (niet de vereiste aangifte) aan de orde is. De “per auto-benadering” heeft eveneens gevolgen voor het voorwerp van beroep. In dit concrete geval heeft verweerder namelijk het bedrag dat blijkens de deelwaarneming door eiseres gemiddeld per auto te weinig aan BPM is voldaan, omgeslagen naar alle in de naheffingsaanslag begrepen auto’s. Naar het oordeel van de rechtbank maakt die berekeningsmethode dat dat de naheffing op autoniveau niet hoger kan zijn dan voormeld gemiddeld bedrag dat per auto te weinig aan BPM is voldaan.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 15/3403, LEE 16/4127 t/m LEE 16/4176 en LEE 18/2191 t/m LEE 18/2206

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 1 november 2018 in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. M.P. Waninge),

en

(gemachtigde: [naam] ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 11 november 2013 een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd tot een bedrag van € 4.204.974. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 94.610 aan heffingsrente en een bedrag van € 35.152 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de eerste zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft op 16 augustus 2016 een aanvang genomen. Namens eiseres is [dga] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , [naam] en [naam] . Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres het woord gevoerd aan de hand van uitgebreide pleitaantekeningen.

Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst om:

a. verweerder in de gelegenheid te stellen uiterlijk 15 oktober 2016 te reageren op de pleitaantekeningen van de zijde van eiseres;

b. eiseres de gelegenheid te geven om uiterlijk 15 oktober 2016:

- toe te lichten wat het doel is van haar getuigenaanbod en dit aanbod eventueel te concretiseren;

- haar overige vier bewijsaanbiedingen te effectueren;

c. verweerder vervolgens in staat te stellen om te reageren op de reactie van eiseres.

Verweerder heeft bij brief van 3 oktober 2016 een eerste schriftelijke reactie gegeven.

Vervolgens heeft verweerder (na eerst uitstel te hebben gevraagd, welk verzoek de

rechtbank heeft afgewezen) bij brief van 2 november 2016 nadere stukken ingediend.

Bij brief van 14 oktober 2016 heeft eiseres gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een

reactie te geven. De griffier heeft partijen - over en weer - kopieën van de betreffende

stukken gezonden.

Op 3 november 2016 heeft een comparitiezitting plaatsgevonden, onder leiding van de rechter-commissaris. Namens eiseres is [dga] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam]

Aan het einde van de comparitiezitting heeft de rechter-commissaris:

a. verweerder de gelegenheid geboden om uiterlijk 2 december 2016 te reageren op voormelde brief van eiseres van 14 oktober 2016;

b. eiseres de gelegenheid gegeven om uiterlijk 2 december 2016 haar getuigenaanbiedingen te concretiseren;

c. partijen opgedragen om in hun reacties aan te geven of zij erin zijn geslaagd om in onderling overleg tot overeenstemming te komen;

d. toegezegd dat de rechtbank vervolgens zal beslissen of verweerder nog de gelegenheid krijgt om op de concretisering van het getuigenaanbod te reageren.

Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt bij brieven van:

- 24 november 2016, voorzien van bijlagen;

- 28 november 2016, voorzien van bijlagen die zijn opgeslagen op een usb-stick;

- 2 december 2016, voorzien van schriftelijke bijlagen.

Eiseres heeft bij brief van 2 december 2016 gebruik gemaakt van de haar geboden

gelegenheid. Vervolgens heeft eiseres zich bij brief van 7 december 2016 nog uitgesproken

over - kort gezegd - de procedurele gang van zaken. De griffier heeft partijen - over en

weer - kopieën van de betreffende stukken gezonden.

Na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld heeft:

- eiseres bij brief met bijlagen van 27 januari 2017 gereageerd op voormelde brieven met bijlagen van verweerder van 24 november 2016, 28 november 2016 en 2 december 2016;

- verweerder bij brief van 30 januari 2017 gereageerd op voormelde brief met bijlagen

van eiseres van 2 december 2016 en voormelde brief van eiseres van 7 december 2016.

Bij brief van 21 maart 2018 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank verzocht om zich

- kort gezegd - uit te spreken over diverse (procesrechtelijke) geschilpunten. In reactie daarop heeft de griffier partijen laten weten dat de rechtbank eind juli 2018 raadkameroverleg zal voeren en partijen vervolgens zal informeren over de uitkomst daarvan.

Verweerder heeft bij brief van 12 juli 2018 gereageerd op voormelde brief met bijlagen van eiseres van 27 januari 2017.

Bij brief van 27 juli 2018 heeft de griffier partijen laten weten dat de rechtbank naar aanleiding van voormeld raadkameroverleg het voornemen heeft om uiterlijk 31 augustus 2018 een tussenuitspraak te doen waarin zij in elk geval duidelijkheid zal geven over:

- ( de tijdigheid van) de schriftelijke reactie van verweerder op de pleitaantekeningen van de zijde van eiseres;

- de toelaatbaarheid van de door verweerder aanvullend uitgevoerde steekproef en het nader verrichte onderzoek op individueel (auto)niveau;

- de vraag of eiseres de vereiste aangifte heeft gedaan (omkering van de bewijslast);

- het verzoek van eiseres aan de rechtbank om (ambtshalve) getuigen op te roepen.

Na de eerste zitting en de comparitiezitting is de samenstelling van de meervoudige kamer gewijzigd. De rechter-commissaris heeft dat aan het einde van de comparitiezitting aan partijen medegedeeld. Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. Het raadkameroverleg van juli 2018 heeft vervolgens in de nieuwe samenstelling plaatsgevonden.

Op 16 augustus 2018 heeft de rechtbank, in de hiervoor bedoelde nieuwe samenstelling, in een tussenuitspraak (hierna: de tussenuitspraak):

a. beslist over diverse geschilpunten die partijen verdeeld hielden; en

b. partijen:

- opgedragen om de rechtbank te informeren over hun standpunt betreffende een (eventuele) proceskostenveroordeling;

- in overweging gegeven om nogmaals met elkaar in overleg te treden om te proberen alsnog tot overeenstemming te komen.

Naar aanleiding van de beslissingen in de tussenuitspraak heeft de rechtbank zestien

extra zaken aangemaakt, in aanvulling op de al bestaande, in eerste instantie aangemaakte 51

zaken. Daarmee komt het totaal aantal zaaknummers op 67, te weten:

- één zaaknummer voor het extrapolatievraagstuk (LEE 18/2206);

- 66 zaaknummers, zijnde één voor elk van de in de deelwaarneming betrokken auto’s;

(zie ook hierna onder 1.3, 1.4, 5.4 en 7).

Partijen hebben uitvoering gegeven aan de opdrachten uit de tussenuitspraak, naar aanleiding waarvan de rechtbank de navolgende stukken heeft ontvangen:

- een brief met bijlagen van de zijde van verweerder, gedateerd 12 september 2018;

- een faxbericht van de zijde van eiseres, gedateerd 13 september 2018.

De griffier heeft partijen - over en weer - kopieën gezonden van deze stukken.

De gemachtigde van eiseres heeft vóór de tweede zitting van de meervoudige kamer van 16 oktober 2018 een nader stuk ingediend, gedateerd 5 oktober 2018 en voorzien van bijlagen (Excelsheets). Verweerder heeft daarvan een afschrift ontvangen.

Bij e-mailbericht van 12 oktober 2018 heeft de gemachtigde van eiseres haar

pleitaantekeningen voor de zitting van 16 oktober 2018 naar de rechtbank gezonden.

De griffier heeft verweerder een exemplaar van deze pleitaantekeningen gestuurd.

Bij e-mailbericht van 12 oktober 2018 heeft de gemachtigde van verweerder zijn

pleitaantekeningen voor de zitting van 16 oktober 2018 naar de rechtbank en de gemachtigde

van eiseres gezonden.

De meervoudige kamer heeft het onderzoek ter zitting hervat op 16 oktober 2018 (in de hiervoor bedoelde, gewijzigde samenstelling). Namens eiseres is [dga] verschenen, alsmede de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door mr. C. Degirmenci. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1

Eiseres importeerde personenauto's uit het buitenland. De heer [dga] voerde (middellijk) de directie en was tevens (middellijk) grootaandeelhouder van eiseres.

1.2

In de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 september 2013 heeft eiseres volgens haar BPM-aangiftes en de daarmee verband houdende meldingen 2.341 personenauto's geïmporteerd. Ter zake van de registratie van deze personenauto's in het kentekenregister heeft eiseres 51 maandaangiftes gedaan (op basis van een vergunning op grond van artikel 8 van de Wet BPM) en in totaal € 11.767.023 aan BPM voldaan.

1.3

De fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar eiseres. De FIOD heeft onder meer de onder 1.2 genoemde aangiftes onderzocht. Op grond van de door haar verkregen onderzoeksinformatie en de naar aanleiding daarvan gekozen onderzoeksstrategie heeft de FIOD uiteindelijk 66 van de onder 1.2 bedoelde 2.341 personenauto's op detailniveau bekeken (hierna: de deelwaarneming).

1.4

Verweerder heeft voor het opleggen van de naheffingsaanslag becijferd dat eiseres ter zake de 66 personenauto's die zijn begrepen in de deelwaarneming in totaal € 200.579 te weinig aan BPM heeft voldaan. Verweerder heeft vervolgens het gemiddelde bedrag aan te weinig betaalde BPM per auto uit de deelwaarneming bepaald, dit gemiddelde bedrag per auto vermenigvuldigd met de onder 1.2 genoemde 2.341 personenauto's en - onder toepassing van een rekenfactor 0,6 - de onder het procesverloop genoemde naheffingsaanslag BPM opgelegd tot een bedrag van € 4.204.974 (hierna: de naheffingsaanslag).

1.4.a. In de onder 1.4 genoemde naheffingsaanslag staat onder meer het volgende vermeld:

“Naar aanleiding van een onderzoek in samenwerking met de FIOD is vast komen te staan dat u voor 67 onderzochte voertuigen te weinig belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) heeft afgedragen in de desbetreffende maandaangiften. Dit ziet op de tijdvakken juli 2009 tot en met september 2013. Het totaalbedrag van deze 67 voertuigen is € 200.579,-

Op grond van de bevindingen van het onderzoek concludeer ik dat de vermelde onjuistheden structureel zijn, en zich bij de meerderheid van de auto’s hebben voorgedaan. Om die reden zal ik dit bedrag extrapoleren naar alle voertuigen die u heeft gemeld in de genoemde tijdvakken.

Omdat de extrapolatie een redelijke schatting moet zijn hanteer ik hierbij een rekenfactor 0,6. Voor de aldus berekende belasting leg ik u een naheffingsaanslag bpm op. Hieronder vindt u een berekening hoe het bedrag van de naheffingsaanslag tot stand is gekomen.

In onderstaand overzicht is een onderverdeling gemaakt van de meldingen per tijdvak:

Tijdvak 1: juli 2009 tot en met december 2009

93

voertuigen

Tijdvak 2: januari 2010 tot en met december 2010

426

voertuigen

Tijdvak 3: januari 2011 tot en met december 2011

311

voertuigen

Tijdvak 4: januari 2012 tot en met december 2012

760

voertuigen

Tijdvak 5: januari 2013 tot en met september 2013

751

voertuigen

Totaal

2.341

voertuigen

Het te weinig afgedragen bedrag aan bpm komt per voertuig neer op € 2.993,7163

(= € 200.579 : 67). Dat resulteert dan in € 7.008.290,- aan te weinig afgedragen bpm op basis van deze extrapolatie, zoals hieronder weergegeven. Zoals boven gemotiveerd heb ik de hoogte van de naheffing vastgesteld op 60% van dit bedrag.

Tijdvak 1

93

x € 2.993,7163 =

€ 278.416

x 60%

€ 167.049

Tijdvak 2

426

x € 2.993,7163 =

€ 1.275.323

x 60%

€ 765.194

Tijdvak 3

311

x € 2.993,7163 =

€ 931.046

x 60%

€ 558.627

Tijdvak 4

760

x € 2.993,7163 =

€ 2.275.224

x 60%

€ 1.365.135

Tijdvak 5

751

x € 2.993,7163 =

€ 2.248.281

x 60%

€ 1.348.969

Totaal

2.341

x € 2.993,7163 =

€ 7.008.290

x 60%

€ 4.204.974

Ik heb besloten de naheffingsaanslag bpm ad € 4.204.974 op te leggen op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).

(…)

Totaal te betalen

Naheffingsaanslag € 4.204.974

Heffingsrente € 94.610

Belastingrente € 35.152

Totaal te betalen € 4.334.736

1.4.b. In de uitspraak op bezwaar van 10 juli 2015 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Opbouw naheffingsaanslag

Beslissing

Rechtsmiddel